‘Onze politieke klasse durft in tijden van crisis op een te nonchalante manier met de grondwettelijk gegarandeerde vrijheden om te springen’, schrijven Jan De Groote en Karin Verelst. ‘Daadkracht mag geen excuus zijn om met onze grondrechten te rommelen.’
De discussie over uitbreiding en handhaving van de lock down-maatregelen van de regering Wilmès in de strijd tegen de corona-pandemie loopt de laatste dagen hoog op. De lezer zal zich herinneren dat de discussie een week geleden begon met Minister van Binnenlandse Zaken Pieter De Crem, die het vuurtje oppookte door aan te kondigen dat de reeds genomen maatregelen verstrengd zouden worden en de mensen zich nog slechts in een beperkte perimeter van hun huis zouden mogen bewegen. Dat idee werd vervolgens onmiddellijk uit de lucht geschoten door Minister van Volksgezondheid Maggie De Block, die de bestaande maatregelen streng genoeg vond en aandrong op leefbaarheid. Het debat werd nog verscherpt door de politie, die enerzijds om eenduidigheid smeekte, anderzijds, al dan niet op vraag van lokale overheden, op een zeer extreme manier aan handhaving begon te doen.
Zo werden sporters en autobestuurders willekeurig aan de kant gezet en werden warmtedrones en “kliklijnen” ingeschakeld in een klopjacht op mensen die zich in vakantiehuisjes zouden verschansen. Onduidelijkheid over wat mag en niet is troef, waarbij ook de media niet altijd waarheidsgetrouw communiceren. Die onduidelijkheid geldt ook voor de handhaving. Zo stelde de VRT eerder al dat de onmiddellijke inning vanaf 6 april mogelijk is, hoewel daar toen nog geen wettelijk kader voor bestond.
Tussen democratie en pandemie: spant repressie in tijden van corona de kroon?
Als klap op de vuurpijl kondigde een Limburgse politiezone enkele dagen terug aan huiszoekingen te zullen uitvoeren, waarop de voorzitster van Open VLD dan weer reageerde met “no pasarán!”. Het woord “politiestaat” viel. Het eigengereide politieoptreden doet de massale steun onder de bevolking voor de oorspronkelijke regeringsmaatregelen duidelijk geen goed. De vrees dat het beleid tot willekeur leidt en onze grondrechten aantast, is niet geheel onterecht. Door de meningsverschillen tussen de verantwoordelijke ministers en de lagere overheden krijgt men al snel de indruk dat de ernst en de draagwijdte van de maatregelen louter en alleen willekeurig bepaald worden door enkele politici, al dan niet in samenspraak met experts. Reeds bij een eerdere gelegenheid opperden wij dat onze politieke klasse op een te nonchalante manier met de grondwettelijk gegarandeerde vrijheden durft om te springen in tijden van crisis. In de huidige, ongeziene situatie is de lijn natuurlijk dun, maar ook nu weer zijn er een aantal constitutionele grenzen die niet overtreden kunnen worden, wil men de rechtstaat overeind houden — en we zullen maar hopen dat dat nog steeds de bedoeling is.
Voor alle duidelijkheid: wij hebben in dit opiniestuk niet de bedoeling inhoudelijke kritiek te leveren op de maatregelen van de regering Wilmès in haar oorspronkelijke Ministerieel Besluit op 18 maart of zelfs de latere verfijningen. Op basis van de wetenschappelijke adviezen en de reële situatie lijken die noodzakelijk en te verantwoorden.
Doel van dit stuk is politiek-juridisch enkele puntjes op de ‘i’ te zetten door aan te geven waar precies de grondwettelijke beperkingen voor dergelijke noodmaatregelen liggen en wat de precieze aard ervan is. We willen daardoor bijdragen aan een transparant en democratisch maatschappelijk debat, los van puur partijpolitieke affiliaties, debat dat ook met het oog op de komende ‘exit-strategie’ juist in deze moeilijke tijden meer dan ooit noodzakelijk is.
Onduidelijkheid en willekeur
De Belgische politieke orde heeft een unieke eigenschap: wij zijn niet alleen een constitutionele democratie met een scheiding der machten en een grondwet zoals in de meeste andere Europese landen, maar onze grondwet zegt ook nog eens nadrukkelijk van zichzelf dat hij niet opgeheven kan worden, niet in zijn geheel, en niet ten dele (art. 187 Gw). Er bestaat bij ons dus geen enkele legale basis voor het uitroepen van een “noodtoestand”. Dat betekent niet dat een krachtdadig optreden van overheidswege totaal onmogelijk is. Er zijn voldoende wettelijke bepalingen om te handelen in tijden van crisis. Het betekent alleen dat daadkracht geen excuus mag zijn om met onze grondrechten te rommelen.
Daadkracht mag geen excuus zijn om met onze grondrechten te rommelen.
De basis voor het huidige overheidsoptreden, zo zegt het Ministerieel Besluit, zijn de Wet op Civiele Bescherming van 1963, en de Wet betreffende de Civiele Veiligheid uit 2007 (in de volksmond “het rampenplan”). Het is op grond van deze wetten mogelijk de bevolking te verhinderen bepaalde, door een ramp getroffen gebieden te betreden, mensen te evacueren en er het verkeer te verbieden of te beperken. Overtreding van deze regels door weigering of verzuim wordt strafbaar gesteld. Burgemeesters kunnen dan weer bijkomende maatregelen verordenen die de uitvoering van dit rampenplan lokaal mogelijk helpen maken, zoals b.v. de sluiting van de stranden aan de kust.
Dat neemt niet weg dat de huidige maatregelen natuurlijk een stretch van jewelste zijn van de bepalingen van deze wet, die een precies afgebakend gebied en een zeer beperkte tijdspanne voor ogen had. Dergelijke in tijd en ruimte beperkte afkondiging werd door de wetgever niet als bedreigend gezien voor de grondwettelijke vrijheden. In de huidige — toegegeven, ongeziene — crisis verklaart de overheid het hele Belgische grondgebied tot rampgebied, en dit, gezien de zogenaamde Volmachtenwet, voor potentieel langere tijd.
Artikel 12 Gw. garandeert het principe van het recht op vrije verplaatsing. Een veralgemeend verbod inzake de bewegingsvrijheid zonder duidelijke, absoluut noodzakelijke en proportionele verantwoording is onzes inziens ongrondwettelijk. Vandaar dat de overheid zich genoodzaakt zag specifieke, toetsbare regels uit te vaardigen, waarvoor in principe een in alle redelijkheid toetsbare (medische) verantwoording kan worden gegeven (zoals het verbod op samenscholingen en niet-essentiële verplaatsingen, en de ondertussen beruchte “social distancing“-maatregel). Minister De Crems perimeter van 15km rond de woning kan dan grondwettelijk weer helemaal niet. Waarom zou 15km aanvaardbaar zijn en 25km niet? Daarom ook dat geen enkele bepaling stelt dat men enkel mag wandelen of winkelen ‘in de buurt van de woning’.
Toch blijven de politiediensten op het terrein andere invullingen geven aan de maatregelen en boetes uitschrijven voor onbestaande overtredingen. Nochtans stelt het legaliteitsbeginsel dat geen enkele straf kan worden ingevoerd, dan krachtens de wet (art. 14 Gw en 7 EVRM). De recente omzendbrief van Minister van Binnenlandse Zaken De Crem, die eist dat de maatregelen overal uniform worden toegepast, is in principe dan ook een goede zaak, maar alleen als men zich strikt aan de grondwettelijke beperkingen houdt.
We geven enkele concrete voorbeelden.
We hoorden of lazen in de media de zogenaamde regel dat enkel “joggen, wandelen en fietsen” als sport zouden zijn toegestaan. Daar zijn nu enkele sporten aan toegevoegd door het crisiscentrum. Het is echter niet de politie of het crisiscentrum die bepalen welke sport mag worden beoefend in de buitenlucht, zolang de regels van samenscholing en sociale afstand maar gerespecteerd worden. Het Ministerieel Besluit spreekt enkel van een “individuele, fysieke activiteit“. Ook het nemen van de wagen om zich te verplaatsen naar een plek om te sporten of te wandelen is wel degelijk toegestaan. Het Ministerieel Besluit zegt namelijk dat het zich verplaatsen om te sporten gezien wordt als een “geval van noodzakelijkheid“. Tenslotte mogen deze activiteiten, mits inachtneming van de sociale afstand, worden uitgevoerd in het gezelschap van één persoon buiten de gezinskring. Het is niet aan de politie om te bepalen wie dat mag zijn, of om van deze persoon te vragen zich te identificeren.
Het mogelijkerwijze tijdelijk verbieden van het gebruik van een tweede verblijf is, gezien de noodzaak van het aan banden leggen van het massale, toeristische (grens)verkeer, nog verdedigbaar. Het schenden van de huisvrede door de politie of het inzetten van drones met warmtezoekers daarentegen helemaal niet. Social distancing is in ons streng grondwettelijke kader hoe dan ook voor een groot deel een zaak van burgerzin. Mits duidelijke regels en eerlijke communicatie vanwege de overheid werkt dat ook. Dat is ondertussen uit onderzoek overduidelijk gebleken: na een onvermijdelijk chaotische beginperiode volgt minstens 80% van de bevolking de consignes van de regering nauwgezet op.
Ook het aangekondigde boeteregime roept vragen op. Bij gebreke aan wettelijk kader zijn alle uitgeschreven GAS-boetes voor het Koninklijk Besluit van 7 april 2020, in elk geval illegaal. Hetzelfde geldt voor de zogenaamde ‘onmiddellijke inning’. Ook nu de regering eindelijk een wettelijk kader heeft geschapen (KB van 7 april 2020), moeten we vaststellen dat er grote onduidelijkheid blijft heersen over wat wel of niet mag. In de media wordt het beeld opgeroepen van de politie die mensen naar de geldautomaat begeleidt om hen ter plekke te doen betalen. Dat soort scènes hoort thuis in een bananenrepubliek, niet in een rechtsstaat. Toegang tot een rechter wanneer men een boete wil betwisten, is een mensenrecht (art. 13 Gw. en de artt. 6 en 13 EVRM).
Een onmiddellijke inning mag dus steeds geweigerd worden, in tegenstelling tot wat Minister De Crem op 5 april zei in de Zevende Dag. In de huidige situatie dat zelfs aan te raden, omdat politiemensen vaak zeggen dat iets niet mag hoewel het Ministerieel Besluit vaak niet zo ver gaat. Op straat een partijtje badminton spelen of de wagen nemen voor een wandeling in het Zoniënwoud kan wel degelijk. Het is niet aan de politiemensen op het terrein om de wet te maken. Zij moeten haar alleen handhaven. En dat is niet wat er nu vaak gebeurt.
Democratie en pandemie
Het nog vergroten van de effectiviteit van de genomen maatregelen zou onzes inziens dan ook niet moeten volgen uit een verdere verstrenging van de repressieve handhaving van het beleid, maar uit het breder uitrollen van door de WHO dringend gevraagde bijkomende testcapaciteit, en persoonlijke beschermingsmaatregelen die standaard zijn in landen waar het virus tot nu toe succesvol werd bestreden. Niet enkel voor niet-medische eerstelijnswerkers zoals zorgvertrekkers, buschauffeurs, postbodes, politiemensen, vuilnismannen, leerkrachten e.d.m., maar ook de talrijke vrijwilligers en mantelzorgers. Dit is namelijk essentieel om op een verantwoorde manier aan risicobeheer te kunnen doen. Het is immers onmogelijk om in alle praktische levenssituaties de sociale afstand effectief te bewaren. Zelfs voor gewone mensen is bijkomend persoonlijk beschermingsmateriaal zoals mondmaskers zinvol, zoals de specialisten onlangs hebben aangegeven.
De wet op de Civiele Veiligheid, waarop de regering haar crisisbeleid baseert, voorziet in de instrumenten tot het uitbreiden van die capaciteit. Artikel 182 van die wet betreft immers de “opvordering”, en geeft de overheid de mogelijkheid om, in afwezigheid van of bij gebreke aan publieke diensten, de transport- en productiemiddelen op te vorderen die nodig zijn om aan de noden te voldoen. Dat dit laatste tot nu toe nog niet is gebeurd, kan alleen maar verbazing wekken. Als we 500 jaarlijkse verkeersdoden reden genoeg vinden om infrastructureel en economisch ingrijpende maatregelen te verantwoorden, dan zou dat zeker moeten gelden voor een veelvoud van dat aantal in Coronatijden, alle ontstellende rekensommen van experts ten spijt. Daarbij denken wij niet in het minst aan de schrijnende toestanden in de woonzorgcentra, die pas aan het licht kwamen, zowel voor de bewoners als het personeel.
In plaats van zich te concentreren op meer repressie zou de regering zich beter bezighouden met preventie en sensibilisering.
De democratische rechtsstaat is een sterke staat. Vooral in tijden van crisis moeten we goed toezien op het respecteren van de spelregels ervan. Wij beseffen dat krachtdadig optreden om de volksgezondheid te vrijwaren nodig is. Wij rekenen daarbij op de overheid om de juiste maatregelen te nemen, eventueel op grond van deskundig advies. Die maatregelen mogen er niet uit bestaan dat een repressief staatsapparaat op poten wordt gezet, met tal van onduidelijke, zelfs willekeurige regels en hoge boetes. Noch is het de bedoeling dat allerlei regels worden opgelegd zonder dat de burger de mogelijkheid heeft zich tot een rechter te wenden. Zij die de regels écht naast zich neer willen leggen, laten zich daardoor niet afschrikken. Het is vooral de brave burger die het gelag zal betalen, net omdat de minister weigert voldoende duidelijkheid te scheppen.
In plaats van zich te concentreren op meer repressie zou de regering zich beter bezighouden met preventie en sensibilisering. De overgrote meerderheid van de bevolking ziet wel degelijk de ernst van de situatie in en wacht op de juiste maatregelen en materialen om aan de gemeenschappelijke inspanning haar bijdrage te leveren. Dit is ook de enige manier om een solide vertrouwensbasis te leggen voor een goede post-Corona exit-strategie.
Jan De Groote is advocaat en onderzoeksassistent aan de VUB.
Karin Verelst is biologe en wetenschapsfilosofe aan de VUB.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier