José Vandekerckhove, voorzitter van het Netwerk Didactiek Nederlands, staat stil bij de discussie over spelling en grammatica die afgelopen weken losbarstte.
Wat een ophef op het taalfront de voorbije dagen! Het zat en zit er bovenarms op. ‘De dt-regel op de schop!’ en de Algemense Nederlandse Spraakkunst (ANS) als kop van jut: “Met groter als is de Nederlandse grammatica de doodsteek toegebracht!” (De Volkskrant).
Zo’n vaart hoeft het en zal het ook wel niet lopen. Opvallend in al de discussies die ik gehoord en gelezen heb, is de voortdurende perspectiefwissel: nu eens vanuit het standpunt van een docent creatief schrijven, dan weer van een verstokte taalpuritein of van iemand die er genoegen in schept om op een taalwebsite anderen uit te schelden.
Taal evolueert niet alleen op het vlak van woordenschat, maar ook op gebied van grammatica.
Er moet mijns inziens een onderscheid gemaakt worden tussen spelling als onderdeel van een communicatieve tekst en spelling als systeem. Effectieve en efficiënte communicatie voldoet aan vier eisen: ze is duidelijk, gepast, aantrekkelijk en correct. Correct betekent hier: grammaticaal correct, met een correcte woordkeuze en correct gespeld. Een dt-fout kan, maar zal zelden tot communicatieve verwarring leiden en staat dus het duidelijk overbrengen van de boodschap niet in de weg. Dat een leerling die pakweg vijf kenmerken van de romantiek moet opsommen, dat perfect doet, maar daarbij twee dt-fouten schrijft slechts een 3 op 5 krijgt, is volgens mij een aanfluiting van goed evalueren. Deze visie is ook gedeeltelijk de bedoeling achter de policy van de Universiteit van Hull (UK). Als je evalueert, moet je meten wat je beoogt te meten. In casu: of de leerling vijf kenmerken van de romantiek kan weergeven. Uiteraard moet je daarbij blijven hameren op de inspanningsverplichting om het systeem zo goed mogelijk te beheersen en om progressie te maken.
Iets anders is het wanneer het de spelling als systeem betreft, zoals bij het voormalige Groot Dictee der Nederlandse taal. Dan gaat het om spellingprincipes en spellingregels. Die zijn voorgeschreven en dus te volgen, al is het maar omdat we, wanneer we drie teksten lezen van drie verschillende auteurs niet willen geconfronteerd worden met drie verschillende schriftbeelden (bv. hij wordt, word en wort). Wie de dt-regel loslaat, zet de doos van Pandora open. Ook de kwestie ij/ei, en ao/ou is lastig en of het carrosserrie, caroserie, carroserie, caroserrie of nog wat anders is, maakt dan allemaal niks meer uit.
Hier komen we tot een ander punt. Spelling is niet eenvoudig. Een deel van de spelling is leerbaar en een deel is opzoekbaar. Hoe meer iemand geleerd heeft, hoe minder hij/zij moet opzoeken. Wie een correcte tekst nastreeft, kan zijn doel niet bereiken zonder een goede attitude. Wie iets niet weet of twijfelt, moet de attitude ontwikkelen om woordenlijst.org of Het Groene Boekje te raadplegen.
In De afspraak van 19 april 2021 stelde auteur Kristien Hemmerechts dat correct spellen tijdens het schrijfproces remmend kan werken. We kunnen ons inderdaad best voorstellen dat je tijdens het schrijfproces geen zin hebt om je gedachtestroom te onderbreken om de correcte spelling van een woord op te zoeken. Akkoord dus met Hemmerechts, tenminste tot op zekere hoogte. Wie een tekst schrijft, schrijft die eerst op het macroniveau (met aandacht voor inhoud, structuur …), reviseert daarna op mesoniveau (zinsbouw …) en ten slotte op microniveau. En op dat niveau heb je met spelling en interpunctie te maken. Op het ogenblik dat je aan het redigeren van je tekst toekomt, ga je je tekst verfijnen door ook de spelling op punt te zetten. Dat was vermoedelijk ook de achtergrond van de vraag van Phara de Aguirre aan Hemmerechts of zij ook fouten in haar boeken schreef.
Het tweede hot issue, de kwestie met de ANS, is dan weer van een andere orde. Je kunt taal prescriptief benaderen: er is de regel en het gebruik richt zich naar de regel. Dat is een statische kijk op taal, die taalevolutie negeert en die leidt tot juist-foutdenken annex rodebalpennenfetisjisme. De andere aanpak is de descriptieve. Hier richt de regel zich naar het gebruik. Deze benadering is dynamisch en gangbaar bij hedendaagse linguïsten.
Taal evolueert, zoals we weten, niet alleen op het vlak van woordenschat, maar ook op gebied van grammatica. Woordenschatevolutie is onmiddellijk zichtbaar. De kranten bulken dagelijks van de neologismen. Wat evolutie van de grammatica betreft, gaat alles veel langzamer. Een grammaticale verandering komt slechts in de taalboeken op het moment dat ze voltooid is. Meestal stuit ze ook op een pak weerstand. Naast de norm en het gebruik speelt namelijk nog een derde factor een essentiële rol: het gevoel. Deze derde factor is de reden waarom bv. een wending als ‘hun zeggen’ in Nederland wel een draagvlak vindt, maar veel minder of niet in Vlaanderen, waar er zelfs een soort van aversie voor is.
De ‘groter dan/groter als’- kwestie, waarmee de ANS opschudding veroorzaakte, is van dubieuze aard. In De Groene Amsterdammer schreef Jan Stroop al in 2004- de kwestie beroert dus al ettelijke tijd de taalkundige gemoederen:
‘In het Middelnederlands kwamen de vormen groter dan en groter als al naast elkaar voor, voor een deel als synoniemen. Bij Vondel en Huygens, om maar eens twee taalvirtuozen te noemen, vind je net zo vaak als als dan: “Zoo waert ghy door dien raet niet schuldiger als zy” (Vondel); “Doodt zijn en is niet meer als een quaed leven derven” (Huygens).
Tot op een bepaald moment een horde taalkundigen besloot dat ‘groter als’ fout was en ‘groter dan’ correct. Charivarius, die in 1909 startte met een taalrubriek in De Amsterdammer (vanaf 1925 De Groene Amsterdammer geheten) schreef al meer dan een eeuw geleden:
‘In de omgangstaal gebruikt men in plaats van dan meestal als. Maar ook bij goede schrijvers, klassieke en moderne vindt men de verwisseling. Het verdient echter aanbeveling zich in schrijftaal aan de regel te houden.’
En laat dat nou precies zijn wat ook de ANS zegt. Het gaat over het taalregister. Je kunt perfect groter als gebruiken in informele contexten zonder dat je het gevoel hebt een taalerfzonde begaan te hebben, maar in de schrijftaal blijft groter dan tot nadere orde de voorkeur dragen.
Tot slot sta ik nog even stil bij de ‘hun-kwestie’. Het onderscheid tussen ‘hen’ en ‘hun’ is verzonnen door Christiaen van Heule in zijn boek ‘De Nederduytsche grammatica ofte spraec-konst‘ (1625). Het is, anders gezegd een kunstmatig ingevoerd onderscheid omdat Van Heule vond dat het Nederlands net zoals het Latijn en Grieks naamvallen moest hebben.
In het verlengde daarvan stelde P.C. Hooft zelfs voor om naast hem (accusatief) de vorm ‘hum’ als datief in te voeren. Dit voorstel heeft het (gelukkig) niet gehaald. Anders zat de ANS vandaag wellicht nog meer in de nesten.
Waarom lokt dit alles dan zovele heftige reacties uit? Misschien realiseren we ons niet zo graag dat we in onze schooltijd (te) veel tijd besteed hebben aan communicatief irrelevante en contraproductieve details.
Trouwens, als het een troost mag wezen, in 2030 kraait er geen haan meer naar als we groter als zeggen en accepteren we waarschijnlijk in navolging van het Engelse ‘He’s taller than me’ ook ‘Hij is groter als mij’ als informele variant. Dat hoor ik namelijk bij jonge mensen steeds vaker dan het voorlopig nog enige correcte ‘Hij is groter dan ik.’
José Vandekerckhove is voorzitter van het Netwerk Didactiek Nederlands.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier