Stijn Van Hamme
‘Geef leerkrachten het vertrouwen dat ze verdienen, en laat ze weer echt lesgeven’
Stijn Van Hamme (UGent) lijst bij de start van het nieuwe schooljaar de uitdagingen op voor ons onderwijs. ‘We moeten af van het idee dat excelleren iets negatiefs is: onderwijs moet leerlingen uitdagen om de beste versie van zichzelf te worden.’
Nu het nieuwe schooljaar stilaan voor de deur staat is het traditioneel de periode waarin vanuit verschillende hoeken reflecties, visies, intenties en voorstellen rond ons onderwijs de kop op steken. In de pers zal ons onderwijs de komende weken voluit in de aandacht staan om nadien weer stilletjes van het toneel te verdwijnen. Toch wordt 1 september 2019 (in werkelijkheid 2 september, want het schooljaar start niet op een zondag) mogelijk een keerpunt voor ons onderwijs: de start van het nieuwe schooljaar valt dit jaar samen met de start van een nieuwe regeerperiode. Er is dit jaar met andere woorden een historische (al wordt dat woord al te vaak misbruikt) kans om het onderwijskundig roer echt om te gooien.
Mijnenveld aan uitdagingen en problemen
De uitdagingen waar ons onderwijs voorstaat, zijn enorm. Vele van de problemen die bij aanvang van de vorige legislatuur op tafel lagen zijn immers onopgelost blijven verder gisten en beginnen stilaan serieus zorgwekkende proporties aan te nemen. Bovendien komen daar bovenop nog een aantal nieuwe uitdagingen die de zaken er niet eenvoudiger op maken. Een kort, niet-exhaustief overzicht van de problemen die op tafel liggen en eindelijk echt moeten worden aangepakt
Geef leerkrachten het vertrouwen dat ze verdienen, en laat ze weer echt lesgeven.
Een eerste belangrijke uitdaging is het instortende (of misschien, reeds ingestorte?) niveau van ons onderwijs. Sommigen zullen in deze context ongetwijfeld wijzen op het feit dat ons onderwijs nog steeds bij de betere behoort op wereldniveau. Het klopt inderdaad dat er pak landen slechter scoren in internationale tests, maar het valt niet te ontkennen dat ons onderwijs in een neerwaartse spiraal is terechtgekomen. Dergelijke tests (PISA, PIRLS, TIMSS…) tonen ontegensprekelijk aan dat er een (op sommige vlakken zelfs enorme) achteruitgang is. Zelfs de peilingtoetsen die de Vlaamse regering afneemt bevestigen deze soms dramatische cijfers. Zo geldt voor PAV bijvoorbeeld het volgende: ‘In de peiling PAV werden er vier toetsen afgenomen. We kunnen stellen dat de resultaten voor drie van de vier toetsen zwak zijn. Nog geen 40 procent van de leerlingen uit het tweede jaar van de derde graad BSO behaalt de eindtermen voor functionele leesvaardigheid (38 procent), functionele luistervaardigheid (39 procent) en functionele rekenvaardigheid (39 procent). Dat wil zeggen dat meer dan de helft van de leerlingen de minimumdoelstellingen niet bereikt.’
Dit is slechts een voorbeeld uit een lange rij. Professor Onderwijs- en Ontwikkelingspsychologie Wim Van den Broeck (VUB) stelt dan ook onomwonden: ‘In 15 à 20 jaar tijd zijn we erin geslaagd een van de beste onderwijssystemen ter wereld (met ook uitstekende kansen voor de zwakken) onderuit te laten zakken tot een middelmatig niveau.’
De oorzaken van deze ondergang zijn van velerlei aard. Een van de belangrijkste elementen hierbij is volgens mij het hedonisme dat wordt opgedrongen. Onze scholen kampen met een regelrechte ‘dictatuur van het leuk zijn’. Lessen moeten speels, aangenaam en tof zijn en mogen vooral geen (intellectuele) inspanning vergen van de leerlingen. Integendeel zo lijkt het soms. Alles wat nog maar ruikt naar een potentiële aanslag op het welbevinden van leerlingen (stel je voor dat ze geen tijd hebben voor een van hun twintig hobby’s omdat ze een huistaak moeten maken of een toets moeten studeren!) wordt met banbliksems en een vermanend vingertje beantwoord. Onze scholen lijken in dat opzicht steeds vaker op veredelde jeugdbewegingen waar leerlingen zich van 8u tot 16u komen amuseren met pedagogische spelletjes met als intentie hen met een goed gevoel terug naar huis te laten gaan.
De koepels met hun steeds wijzigende (of misschien, labiele?) leerplannen dragen hierin een verpletterende verantwoordelijkheid. Iedere vorm van kennis wordt tegenwoordig als bijkomstig beschouwd en navenant stiefmoederlijk behandeld. Taalvakken zijn hierdoor gereduceerd tot een soort van utilitaire bezigheidstherapie waarbij enkel de boodschap telt. Dat leerlingen niet langer een lijdend voorwerp van een onderwerp kunnen onderscheiden of een werkwoord correct kunnen vervoegen blijkt niet van tel, als zij een woordenreeks (een zin kan je dat vaak niet eens noemen) fabriceren waaruit met veel moeite hun intentie kan worden afgeleid, is dat voldoende. Dat het taalgebruik van onze leerlingen daardoor steeds vaker en steeds meer lijkt op hetgeen agent Crabtree uit het feuilleton ‘Allo allo uitkraamt, lijken de pedagogische opperhoofden van de koepels niet erg te vinden. Zij beroepen zich al te graag op de vrijheid van onderwijs die ze misbruiken om een ideologische machtsgreep op ons onderwijs te plegen en hun visie eenzijdig en zonder enige vorm van inspraak op te dringen in de klaspraktijk.
Een tweede element op onze waslijst aan uitdagingen is de uitstroom van leerkrachten. Ik hanteer hierbij expliciet niet het adjectief ‘beginnende’ omdat ook leerkrachten met een pak jaren op de teller nog al te vaak ons onderwijs verlaten. De cijfers van deze uitstroom (tot 22% van de leerkrachten in het secundair onderwijs geeft er binnen de vijf jaar de brui aan) zijn al jaren zorgwekkend hoog en raken maar niet onder controle. Men zou nog kunnen aannemen dat het net de minst gemotiveerden zijn die door praktijkschok het onderwijs verlaten. In werkelijkheid blijkt dit echter niet zo te zijn, zoals Charlotte Struyven (KU Leuven) poneert: “Bovendien moeten we vaststellen dat hoofdzakelijk de meest getalenteerde leraren het onderwijs verlaten.” Een oprecht onrustwekkende vaststelling.
De oorzaak van deze uitstroom is terug te voeren op verschillende zaken. Er is inderdaad de praktijkschok. Hiervoor dient in essentie gekeken te worden naar de lerarenopleiding. Deze staat (helaas) al te vaak mijlenver af van de realiteit in de klas.
Ik kreeg tijdens mijn opleiding tot leraar meer dan eens het utopische beeld aangereikt van klassen vol intrinsiek gemotiveerde en oprecht geïnteresseerde leerlingen die gedisciplineerd hunkerden om te kunnen delen in de kennis van de leerkracht. Wanneer ik dan in een klas van 30 puberende 15-jaringen het vak Frans mocht geven, bleef van die voorgeschotelde, naïeve fata morgana niet veel over. Al helemaal niet wanneer de les op vrijdagnamiddag viel. Ook de pedagogische inzichten die ons werden aangereikt, deden meer dan eens de wenkbrauwen fronsen. Zo kregen wij van de lesgeefster van het vak ‘Klasmanagment’ te horen dat wanneer leerlingen niet opletten “je jouw lesstijl moet aanpassen zodat de leerlingen spontaan wel gaan opletten”. Op een ander moment gaf dezelfde lesgeefster ons dan weer raad om leerlingen die tijdens de les zitten te babbelen, te benaderen. In zo’n geval moest volgens haar een ik-boodschap gebruikt worden in de trant van “Jij praat tijdens de les en ik voel mij daar niet goed bij. Hoe zou jij je in mijn plaats voelen?”. Stel je voor dat je met zo’n boodschap diezelfde puberende 15-jarigen zou toespreken. Een mens zou van minder een praktijkschok krijgen…
De disproportioneel grote aandacht voor het welbevinden van de leerlingen die deze visies kenmerkt, heeft onze scholen veranderd in onderwijskundige circussen en onze leerkrachten gereduceerd tot pedagogische clowns.
De koepels met hun labiele leerplannen en hun opgedrongen ‘dictatuur van het leuk zijn’ dragen (nog maar eens) hun deel van de verantwoordelijkheid. De vele ‘pedagoochelaars’ die de ivoren torens van de koepels bevolken komen daarbij als hogepriesters het ‘evangelie van de toffe les’ in de scholen opdringen. Hun visie, vaak tot stand gekomen zonder enige voeling met de klaspraktijk, lijkt daarbij als goddelijk woord uit de Hemel neergedaald: er is geen vorm van discussie of nuancering mogelijk en wie toch enig kritisch geluid laat horen, wordt beschouwd als ketter en in de ban van de educatieve kerk geslagen. De disproportioneel grote aandacht voor het welbevinden van de leerlingen die deze visies kenmerkt, heeft onze scholen veranderd in onderwijskundige circussen en onze leerkrachten gereduceerd tot pedagogische clowns. Leerkrachten mogen (moeten?) zich tegenwoordig immers enkel nog beperken tot het opvoeren van een leuke show, een speels tijdverdrijf waarbij vorm primeert op inhoud. Dergelijke inhoudsloze marketing krijgt dan ronkende (liefst Engelstalige) namen als hoekenwerk, activerende werkvormen, blended learning of flipped classroom. In werkelijkheid zien de leerlingen vaak het educatieve bos door de bomen niet meer en vragen zij dikwijls zelf om echt les te krijgen in plaats van spelletjes te spelen. Zo’n flipped classroom leidt tot niets minder dan een geflipte klas.
Het gebrekkig personeelsbeleid en de daaruit voortvloeiende werkonzekerheid voor niet-benoemden speelt eveneens een rol bij de uitstroom van leerkrachten. In ons onderwijs is al te vaak geen sprake van personeelsbeleid, maar eerder van personeelswanbeleid. Het personeelsbeleid is een verantwoordelijkheid van de scholen en in bepaalde gevallen wordt daar ook misbruik van gemaakt. In een aantal scholen (niet in allemaal voor alle duidelijkheid) is personeelsbeleid vaak niets meer dan ordinaire vriendjespolitiek.
Bepaalde directeurs (opnieuw, niet allemaal want er zijn evenzeer directeurs die het personeelsbeleid wel ernstig nemen) geven soms onomwonden voorrang aan familieleden, vrienden of kennissen. In bepaalde scholen lijkt niet de kennis van een sollicitant belangrijk, maar wel diens kennissen. Verhalen van leerkrachten die na een opdracht waarbij ze geen enkele negatieve feedback ontvingen plots opzij worden geschoven liggen voor het rapen. Dikwijls gebeurt dit wanneer zij op een zucht van een TADD-schap (de voorloper van de vaste benoeming) staan: na twee jaar probleemloze dienst worden zij dan ineens bij het huisvuil gezet met een of ander slap excuus.
Zo kreeg ik zelf ooit in een bepaalde school te horen dat ik “te gemotiveerd was om daar te werken”. Wat de bewuste directrice daarmee bedoelde kreeg ik niet te horen want “voor bijkomende uitleg had ze geen tijd”. Een ander voormalig leerkracht kreeg de boodschap dat hij niet meer gewenst was omdat “een bepaalde vraag op het examen te moeilijk was”. Toen hij aantoonde dat de vraag in kwestie letterlijk uit het handboek kwam en dus in de les was opgelost, repliceerde de directeur hij “bij zijn mening bleef”. In dit opzicht mag het niet verwonderen dat leerkrachten, reeds gereduceerd tot pedagogische clowns en dan ook nog om schimmige redenen als een hond op straat gezet, het onderwijs vervroegd vaarwel zeggen.
De essentie van het leraarschap en de reden waarom veel mensen daarvoor kiezen, namelijk het eigenlijke lesgeven, is verworden tot een bijzaak.
De administratieve rompslomp waaraan leerkrachten tegenwoordig worden onderworpen speelt eveneens een belangrijke rol. De essentie van het leraarschap en de reden waarom veel mensen daarvoor kiezen, namelijk het eigenlijke lesgeven, is verworden tot een bijzaak. Leerkrachten moeten disproportioneel veel aandacht besteden aan het administratieve luik, dat het inhoudelijke luik onder druk komt te staan. Een les moet vooral goed zijn op papier (en dan liefst nog in drievoud opgemaakt), uitgeschreven tot in het kleinste detail dat iedere minuut zal gebeuren, eventueel nog voorzien van een rustmoment aan het eind om de leerlingen niet te vermoeien. Deze administratieve betutteling is niets dan een aanslag op de creativiteit van onze leerkrachten. Iedereen herinnert zich nog wel die ene, begeesterende leerkracht die vanuit een tekst, videofragment, liedje of de actualiteit een ganse les kon vertellen en daaraan een volledig discours kon ophangen. Net die inspirerende leerkrachten jaagt men weg door onze lesgevers te reduceren tot documenten spuwende figuren.
Al te vaak zijn politici en bevoegd ministers onderhevig aan de pedagogische waan van de dag of op zoek naar een persoonlijke trofee voor electoraal gewin.
Een derde element is het visieloze beleid waarmee de politiek ons onderwijs de laatste jaren geteisterd heeft. Al te vaak zijn politici en bevoegd ministers onderhevig aan de pedagogische waan van de dag of op zoek naar een persoonlijke trofee voor electoraal gewin. De persoonlijke profileringsdrang duwt daarbij het belang van onze leerlingen, leerkrachten en scholen naar de achtergrond. Zelf in de spotlights staan primeert daarbij helaas op inhoudelijke versteviging van de wegzakkende fundamenten van ons onderwijs. De met veel bombarie aangekondigde onderwijshervorming van voormalig minister Pascal Smet (een gezamenlijke beslissing van de toenmalige regeringspartijen N-VA, CD&V en SP.A) werd door de daarop volgende regering (waarvan enkel SP.A geen deel meer uitmaakte) uitgekleed en totaal anders ingevuld. Daarmee toonden twee van de drie partijen die deze hervorming initieel mee uitgewerkt hadden hun eigen wispelturigheid en vooral onbetrouwbaarheid aan.
Nog vaker blinken regeringen uit in beslissingen die een oplossing bieden voor problemen die er niet zijn of die net nieuwe problemen veroorzaken. Het beleid van uittredend minister Crevits (en met haar dat van de ganse N-VA-CD&V-OpenVLD-regering) blonk hierin uit. Als oplossing voor de grote werkonzekerheid riep zij de lerarenplatformen in het leven. Dat het probleem van de werkonzekerheid slechts voor een jaar en voor een eerder beperkte groep leerkrachten op deze manier werd opgelost en in werkelijkheid dus gewoon een jaartje werd opgeschoven, werd lustig genegeerd. Ook haar aanpak om de administratieve planlast te beperken, die zij fier ‘Operatie Tarra’ noemde, bleek een grandioze slag in het water. ‘Operatie Tarra’ bleek niets meer te zijn dan ‘Operatie Tarara’: een inhoudsloze, lege doos. Haar grote trofee, het M-decreet (door velen smalend het Miserie-decreet genoemd), is hiervan een ander typevoorbeeld. Om leerlingen met leerstoornissen optimale kansen te geven, voorzag dit decreet erin dat zij in het reguliere onderwijs terecht konden mits de school redelijke aanpassingen deed om hen specifiek te kunnen helpen. De intentie van dit decreet was goed: alle kinderen gelijke kansen bieden. Het buitengewoon onderwijs kreeg minder inschrijvingen en zag zijn werkingsmiddelen dus dalen (concreet: minder uren om leerkrachten aan te werven).
In het regulier onderwijs was er dan logischerwijs een stijging van het aantal leerlingen met specifieke noden, maar was er onvoldoende financiering voorzien. Scholen zagen zich hierdoor geconfronteerd met praktische problemen die de juiste zorg voor leerlingen met specifieke noden in de weg stonden. Deze leerlingen kwamen terecht in grote klassen waar ze niet de nodige specifieke aandacht konden krijgen en raakten hierdoor gefrustreerd en werden ongelukkig. Leerkrachten werden geconfronteerd met leerlingen met noden waarvoor ze niet waren opgeleid en waarvoor de nodige extra begeleiding ontbrak door gebrek aan middelen. Hierdoor raakten ook zij gefrustreerd. Kortom, ook de weg naar de educatieve hel blijkt geplaveid met goede intenties: het m-decreet bleek in de realiteit een platte besparingsoperatie op de kap van onze leerlingen met specifieke noden. Veel wereldvreemder en bovenal cynischer kan het beleid van een regering niet zijn.
Oplossingen aan de horizon
Problemen benoemen of een beleid kritisch benaderen is een zaak. Het is immers al te gemakkelijk om aan de zijlijn kritiek te spuien zonder zelf constructief mee te denken en mogelijke oplossingen aan te dragen. De beste stuurlui staan volgens het spreekwoord steeds aan wal en aan een Statler en Waldorf-achtige houding heeft ons onderwijs niets. We zullen allemaal, wars van iedere ideologische inslag, moeten bijdragen aan de toekomst van ons onderwijs.
Om het dalende niveau van ons onderwijs aan te pakken moet er dringend en eindelijk werk gemaakt worden van een kwaliteitscultuur. We moeten af van de waanidee dat excelleren een negatief gegeven is. Integendeel! We moeten ons onderwijs dusdanig organiseren dat we iedere leerling uitdagen om te groeien tot de beste versie van zichzelf. Net door onze leerlingen op die manier te stimuleren bieden we hen als maatschappij alle kansen om te kunnen slagen in het leven. Deze uitdaging moet er komen op het niveau van iedere leerling: de zwakkeren stimuleren om beter te worden en hun niveau op te krikken, de beteren intellectueel prikkelen en zo tot nieuwe inzichten brengen en hen te blijven uitdagen. Kortom, evolueren tot een onderwijs waarbij zowel intellectuele als niet-intellectuele uitdagingen onze leerlingen tot een dieper zelfbesef helpen groeien.
De vroegtijdige uitstroom van leerkrachten een (gedeeltelijke) halt toeroepen wordt evenmin evident. Het is intussen duidelijk dat de lerarenopleiding een serieuze inhoudelijke versterking zal moeten ondergaan. Er moet een einde komen aan de wereldvreemde illusies waarmee men daar onze toekomstige leerkrachten misleidt. Er zal moeten geopteerd worden voor een diepgaande uitwerking van het pedagogisch-didactisch luik, waarbij zeker de stagecomponent meer aandacht verdient. Daarnaast zal ook het personeelsbeleid in onze scholen grondig moeten hertekend worden. Men zal moeten komen tot een objectief systeem waarbij iemands kennis en kwaliteiten als leerkracht doorslaggevend zijn en niet langer de juiste connecties. Het arbitrair absolutisme moet volledig opzij geschoven worden. Tot slot zal ook de administratieve planlast tot een minimum moeten herleid worden. Geef onze leerkrachten het vertrouwen dat zij als vak-experten verdienen en laat hen begeesteren en enthousiasmeren vanuit hun passie voor het lesgeven. Kortom, laat hen doen waarvoor zij leerkracht geworden zijn: lesgeven.
Mijn persoonlijke voorstellen, die ik hierboven kort uiteenzette, staan in detail uitgewerkt in mijn boek Scholen laten schitteren. De concrete invulling van mijn stellingen kunnen jullie daar verder uitgewerkt terugvinden. Ik poneer deze voorstellen niet als absolute waarheden, maar als een persoonlijke en bovenal taboeloze bijdrage aan het debat rond de toekomst van ons educatief systeem.
De keuze ligt nu bij jullie, dames en heren onderhandelaars voor de nieuwe Vlaamse regering: blijven we aanmodderen en zetten we met ons onderwijs de stap voorwaarts de afgrond in of gooien we het roer om en zetten we het belang van leerkrachten en leerlingen eindelijk echt op de eerste plaats? Jullie hebben de toekomst van onze leerlingen in jullie handen. Zorg er dan voor dat zij via kwalitatief hoogstaand onderwijs alle troeven in handen krijgen om van hun leven een succes te maken en mee te kunnen bouwen aan de toekomst van Vlaanderen! De toekomstige generaties leerlingen en leerkrachten rekenen op jullie.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier