‘Op het vlak van milieurecht ligt duidelijk nog heel wat werk op de plank’, schrijft advocaat Laurens De Brucker. Hij houdt de uitspraak van een Franse rechter tegen het licht die een financiële compensatie uitsprak voor mensen die in de buurt van een windturbine wonen.
Windenergie is de laatste weken alomtegenwoordig in het nieuws. Zo ondertekenden België en Denemarken op 23 november 2021 bijvoorbeeld een overeenkomst over de bouw van de Triton Link, een 600 km lange onderzeese elektriciteitsverbinding die overschotten aan groen stroom van de windparken in Denemarken naar ons land zal brengen.
Het nieuws over de Triton Link staat evenwel in schril contrast met de begin november genomen beslissing van het hof van beroep van Toulouse, waarbij aan een in Fontrieu wonend Belgisch koppel een schadevergoeding werd toegekend omwille van het feit dat zij het slachtoffer zouden zijn van een zogenaamd ‘windmolensyndroom’. Via sociale media werd deze uitspraak inmiddels gretig gedeeld onder nimby’ers.
De kans dat het arrest van het hof van beroep van Toulouse in de praktijk enig nut zal opleveren voor opposanten van windturbines in Vlaanderen, lijkt evenwel bijzonder klein. Naast de omstandigheid dat deze uitspraak geen enkele precedentswaarde heeft binnen het Vlaamse en Belgische rechtsbestel, moet immers worden vastgesteld dat de wind in het Vlaamse windturbinecontentieux duidelijk uit een andere hoek waait. Noch bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen, het hoogste Vlaamse administratieve rechtscollege dat oordeelt over omgevingsvergunningen voor windturbines, noch voor de burgerlijke rechtbanken, lijken de feiten die zich in Fontrieu voordeden namelijk aanleiding te zullen geven tot een gelijkaardige beslissing als in Frankrijk.
Eerst en vooral moet in dit verband worden gewezen op het feit dat het bekomen van een schadevergoeding naar Belgisch recht veronderstelt dat er zich daadwerkelijk schade manifesteert. Dienaangaande is het een vaste rechtsopvatting dat het bestaan van schade geconcretiseerd moet worden en dat met zuiver hypothetische schade geen rekening kan worden gehouden. De loutere verwijzing naar wetenschappelijke rapporten, waaruit een ‘windmolensyndroom’ zou kunnen ontwaard, lijkt in afwezigheid van een persoonlijke en aangetoonde gezondheidsimpact dan ook geen aanleiding te zullen geven tot enige compensatie.
Specifiek met betrekking tot windturbines kan in dit verband overigens een parallel worden getrokken met een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waarin het Hof oordeelde dat er geen sprake kan zijn van een impact op de gezondheid van omwonenden bij ontstentenis van overlegging van een medisch attest waaruit aantastingen op de gezondheid zouden blijken.
De kans dat Vlamingen die in de buurt van windturbines wonen via een loutere verwijzing naar wetenschappelijke studies financiële genoegdoening zouden bekomen omwille van een vermeende gezondheidsimpact, lijkt dan ook bijzonder klein. Zeker in het licht van het gegeven dat de Belgische Hoge Gezondheidsraad in een wetenschappelijk beleidsadviesrapport van 13 april 2013 nog tot de conclusie kwam dat het onwaarschijnlijk is dat moderne windturbines een directe weerslag hebben op de gezondheid en het welzijn, lijkt het bekomen van een schadevergoeding omwille van gezondheidsschade weinig aannemelijk.
Tot een gelijkaardige conclusie kan vervolgens ook worden besloten met betrekking tot bezwaren die worden ingediend in het kader van openbare onderzoeken van omgevingsvergunningsaanvragen voor nieuwe windprojecten. Hoewel een vergunningverlenende overheid er principieel toe gehouden is om na te gaan of nieuw te bouwen windturbines niet resulteren in onaanvaardbare gezondheidsrisico’s voor omwonenden, is het een vaststaande opvatting van de Raad voor Vergunningsbetwistingen dat de loutere verwijzing naar algemene rapporten over de gezondheidseffecten van windturbines niet kan volstaan om een aanvraag te weigeren. Bovendien is een vergunningverlenend bestuursorgaan er bij het beoordelen van een vergunningsaanvraag ook niet toe gehouden om rekening te houden met de individuele medische situatie van elke omwonende die daaromtrent een bezwaar indient. Enkel indien er sprake is van een algemene gezondheidsimpact, die voortvloeit uit individuele en concrete elementen die bovendien ook medisch gestaafd worden, zou dit een weigeringsgrond kunnen opleveren.
Het criterium gezondheid lijkt door de band genomen dan ook geen beletsel te vormen voor het vergunnen van windturbines in Vlaanderen, laat staan als een doorslaggevend argument te kunnen worden aangewend voor het bekomen van een schadevergoeding.
Het arrest van het hof van beroep van Toulouse, dat op het eerste gezicht niet in lijn ligt met de windturbinerechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, betreft een duidelijke emanatie van een oud Frans zeer waarmee ook de Vlaamse, en bij uitbreiding de Belgische rechtspraktijk te kampen heeft, namelijk de afwezigheid van gespecialiseerde milieurechters.
Al te vaak komen omgevingsrechtelijk geïnspireerde dossiers immers terecht op het bord van magistraten die onvoldoende vertrouwd zijn met deze uiterst gespecialiseerde en snel evoluerende materie, hetgeen met de regelmaat van de klok resulteert in vonnissen en arresten die vanuit juridisch oogpunt voor kritiek vatbaar zijn. Naar aanleiding van de PFOS-vervuiling in Zwijndrecht kwam deze problematiek in een recent verleden nog uitdrukkelijk in de verf te staan.
In het licht van de omstandigheid dat het milieurecht steeds meer op de voorgrond treedt, alleen nog maar in het kader van de klimaatproblematiek, verdient het dan ook de aanbeveling dat er zo spoedig mogelijk wordt ingezet op gerechtelijke vorming en specialisatie. De onlangs door professor Luc Lavrysen geformuleerde suggestie voor het invoeren van een milieurechtelijke afdeling per rechtbank kan in dit verband enkel worden bijgetreden. Op die manier wordt immers vermeden dat discutabele beslissingen zoals het besproken windmolensyndroomarrest zich ook in Vlaanderen en België zouden manifesteren.
Op het gebied van milieurecht ligt er aldus duidelijk nog heel wat werk op de plank.
Laurens De Brucker
Doctoraal onderzoeker KU Leuven Centre for Public Law / advocaat milieu-en energierecht
Lees ook:
– De vervuiler betaalt níét: hoe de industrie geld verdient met haar CO2-uitstoot
– Klimaat? ‘Alleen de bedrijfswereld is in staat om met echte oplossingen te komen’
– Milieubeleidsexpert Pieter Leroy: ‘De Vlaamse regering is ziek van de partijpolitiek’
– ‘Een heel klein beetje oorlog’: waarom iedereen van Zuhal Demir (N-VA) houdt
– Factcheck: ja, windmolenwieken worden begraven en zijn niet recycleerbaar
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier