‘Wetgeving die wordt geschreven voor een specifieke zaak, staat haaks op basisprincipes van de rechtsstaat’

‘Er is een ondoordachte uitzonderingsregel voor terrorismeprocessen in de maak’, schrijven drie onderzoekers van de KU Leuven over het voorstel om assisenprocedures af te schaffen voor terroristische misdaden. ‘Wij zijn onthutst over hoe het parlement prutst.’

Begin 2020 sloeg federaal procureur Frédéric Van Leeuw alarm in De Zevende Dag. België zou zich met het assisenproces over de terroristische aanslagen van 22 maart 2016 belachelijk maken omdat het maanden zou duren en miljoenen zou kosten. Een recent voorstel wil de Grondwet nu aanpassen om assisenprocedures af te schaffen voor terroristische misdaden. Het lijkt een manoeuvre om het grote terrorismeproces alsnog door een correctionele rechtbank te laten berechten in plaats van door een volksjury. Het voorstel roept echter serieuze vragen op, niet alleen door zijn incidentgedreven karakter.

Het is niet de eerste keer dat de wetgever spraakmakende rechtszaken als aanleiding gebruikt om het strafrecht ingrijpend te wijzigen. Zo maakte minister van Justitie Annemie Turtelboom destijds al te graag gebruik van de commotie rond de voorwaardelijke invrijheidstelling van Michelle Martin. De tijdsdrempels voor het recht op zo’n vrijlating van langgestraften werden toen gevoelig opgetrokken, ook voor zij die geen gevaar voor de buitenwereld meer vormden of wél hun best deden hun slachtoffers te vergoeden. Daarnaast zijn de verjaringstermijnen voor ernstige misdaden zoals moord al enkele keren verlengd om ervoor te zorgen dat het dossier over de Bende van Nijvel niet zou verjaren.

Wetgeving die wordt geschreven voor een specifieke zaak, staat haaks op basisprincipes van de rechtsstaat.

Nu willen de indieners van het voorstel met een vlugge grondwetswijziging de procedure in de zaak over de Brusselse aanslagen beïnvloeden. Wetgeving die wordt geschreven voor een specifieke zaak, staat nochtans haaks op een basisprincipe van de rechtsstaat: wetten moeten algemene situaties regelen en niet op maat van individuele gevallen worden gemaakt. Justitie werkt niet ‘à la tête du client’. Zo’n wetgeving getuigt bovendien niet van een langetermijnvisie, roept vaak discriminaties in het leven (die het Grondwettelijk Hof nadien al dan niet rechtzet) én maakt het strafrecht complex en onoverzichtelijk. Dat werkt dan weer ellenlange procedures, rechtsonzekerheid en gerechtelijke fouten in de hand, die op hun beurt het vertrouwen van burgers in justitie beschamen.

Het voorstel slaat de bal ook om andere redenen mis. De volksjury is oorspronkelijk in het leven geroepen om te oordelen over zaken waarin de betrokkenheid van de (organen van de) staat te groot is, zoals politieke misdrijven. Het oordeel is in die zaken aan het volk. Als de wetgever het hof van assisen dan toch wil behouden, zijn terroristische misdaden eigenlijk precies de misdaden die een volksjury zou moeten berechten. Als het ingediende voorstel er komt, riskeert het bovendien uit te monden in gepingpong tussen assisenhoven en correctionele rechtbanken. Het staat immers niet in steen gebeiteld of een moord terroristisch is. Dit hangt af van het opzet van de verdachte en van de context. Dat is een feitenkwestie die elke rechter anders kan inschatten. Als de correctionele rechtbank meent dat een moord niet is gepleegd met terroristisch motief, is zij onbevoegd erover te oordelen. Komt de zaak vervolgens terecht bij een assisenhof dat daarentegen wel vindt dat het om een terroristische moord gaat, is het grondwettelijk gezien ook onbevoegd. Die welles-nietesdiscussie kan even doorgaan en terrorismeprocessen dreigen langer aan te slepen. Zal de volgende generatie parlementariërs er dan niets beter op vinden om ook in dat geval de verjaringstermijn te verlengen?

Het geroeptoeter over assisen is niet nieuw en maakt al decennialang het voorwerp uit van politiek en academisch gekibbel. Voorstanders van assisen bejubelen de volksjury die haar taak gewetensvol uitoefent, de grondigheid van de mondelinge procedure en de helende werking ervan. Tegenstanders bekritiseren de tijdrovende en logge procedure, de ongeschiktheid van de volksjury, het gebrek aan hoger beroep en het kostenplaatje. Dat laatste verwijst meestal naar de kosten voor de belastingbetaler, minder naar de soms torenhoge erelonen van assisenpleiters die betrokken partijen financieel aderlaten. De afschaffing van het hof van assisen is echter geen electorale driepunter. In 2009 maakte minister van Justitie Laurette Onkelinx duidelijk dat dat politiek geen optie was. Minister Koen Geens probeerde in 2016 het hof van assisen subtiel buitenspel te zetten, maar werd teruggefloten door het Grondwettelijk Hof. Ondertussen waren twee Commissies aan het werk gezet, één om het Strafwetboek te moderniseren en de andere om de strafprocedure te herdenken. De voorstellen van die laatste Commissie werden enkele weken geleden in het parlement ingediend en hebben aandacht voor de coherentie en duidelijkheid van het hele strafrechtsapparaat.

Een van de krachtlijnen is de volledige afschaffing van het hof van assisen, maar wel met behoud van enkele van haar waardevolle kenmerken in een bijzondere correctionele procedure. De volksjury doet niet meer mee. De indieners van het voorstel tot grondwetswijziging zitten op dezelfde lijn als de Commissie: ‘het is voor lekenrechters bijzonder moeilijk een gefundeerd standpunt in te nemen over schuld of onschuld zonder enige juridische achtergrond.’ Dat is echter niet eigen aan terrorismezaken. Door de steeds complexer wordende regels van het strafrecht geldt dat tegenwoordig voor haast elke assisenzaak. Zelfs in een ogenschijnlijk eenvoudige moordzaak moet de jury ingewikkelde regels toepassen.

Daders, slachtoffers en de hele samenleving zijn gebaat met een coherent en evenwichtig strafrechtssysteem, desgevallend zonder het hof van assisen. Hoog tijd dus om zich te beraden over de toekomst van het assisenhof en intussen te stoppen met het punctuele gepruts met uitzonderingsregels.

Dr. Sofie Royer is onderzoeker aan het CiTiP van de KU Leuven.

Ruben Vilain is onderzoeker aan het Instituut voor Strafrecht van de KU Leuven.

Ward Yperman is onderzoeker aan het Instituut voor Strafrecht van de KU Leuven.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content