We moeten meer aandacht hebben voor het tekort aan waterrijke gebieden die als buffers en wateropslag kunnen dienen, schrijft Maïka De Keyzer, historica aan de KU Leuven en kernlid van Denktank Minerva.
‘Hier begint de verwoestijning van Vlaanderen’. Dat was de apocalyptische titel van het artikel in De Tijd op 6 juni 2020. ‘Hier’, verwijst naar de Kalmthoutse heide, waar de heidevegetatie zwaar te lijden heeft onder droogteverschijnselen. Het artikel zoekt de oorzaak bij twee bronnen: klimaatverandering en waterconsumptie. De neerslagstatistieken van het KMI die bijgehouden worden sinds 1833, registreerden dat er nog nooit zo weinig neerslag viel als in mei en juni van dit jaar. Bovendien ligt het natuurgebied tussen twee drinkwatermaatschappijen die grote hoeveelheden grondwater oppompen.
De link tussen drogere zomers en dalende watertafels vindt zijn weg wel vaker naar de krantenkoppen de afgelopen jaren. Gazonsproeiers, liefhebbers van kinderzwembadjes en fervente autowassers worden tijdens de zomer dan ook regelmatig aangemaand minder kwistig te zijn, om de dalende waterbevoorrading tijdens drogere periodes te compenseren. Toch ligt de hoofdoorzaak niet bij dalende neerslaghoeveelheden, klimaatopwarming of plonsen in de tuin. Zoals waterexpert Jan De Schutter en bioloog Dirk Draulans al aangaven, moeten we kijken in de richting van drainage. Sinds de 18de eeuw hebben we ons vlakke en natte land systematisch drooggelegd, met alle gevolgen van dien. Maar het goede nieuws is dat de opportuniteit bestaat om deze verdroging tegen te gaan.
Onvoldoende neerslag of plonzen in de tuin zijn niet de hoofdoorzaken voor de droogte.
Niet te droog, wel onvoorspelbaar.
Dat onvoldoende neerslag niet de voornaamste oorzaak is, wordt duidelijk aangetoond door de trend in de jaarlijkse neerslaghoeveelheid, gemeten door het KMI. Sinds de start van de metingen in 1833, en vooral sinds de jaren 70 hebben we steeds vaker nattere dan drogere jaren.
Ondanks de opvallend droge zomers de afgelopen jaren, is er dus geen systematisch neerslagtekort als we het hele jaar of de langere trend bekijken. Het Milieurapport van MIRA toont aan dat de trendlijn gemiddeld 74 mm of bijna 10% hoger ligt dan bij het begin van de metingen.
Deze jaargemiddeldes tonen echter niet het volledige plaatje. De klimaatverandering heeft namelijk wel geleid tot een grotere neerslagvariabiliteit. We ervaren steeds meer periodes van extreme droogte gevolgd door grote hoeveelheden neerslag op korte tijd. Deze periodes van intense regen bevoorraden steeds minder onze watertafels. Verharding is een belangrijke oorzaak, die reeds meermaals naar voren werd geschoven. Gent stelde onlangs zelfs een onthardingsaannemer aan om het probleem te verhelpen.
Maar drainage en ons tekort aan waterrijke gebieden die als buffers en wateropslag kunnen dienen, verdienen meer onder de aandacht gebracht te worden.
Drainage-ijver: slechts 5% waterrijk gebied.
Slechts 5% van Vlaanderen kan vandaag als waterrijk gebied omschreven worden.
Waterrijke gebieden bieden vele voordelen, zoals de preventie van overstromingen, biodiversiteit, waterzuivering, klimaatregulatie, etc. Maar in tijden van acute droogte, is hun water-bufferend effect zeker van vitaal belang. Overvloedige neerslag kan opgeslagen worden in verschillende vormen van waterrijke gebieden zoals meren, vijvers, moerassen, getijdegebieden, vloeiweiden, vennen etc. Een studie van onderzoekers aan de Universiteit Antwerpen en het instituut voor natuur en bos, heeft aangetoond dat vandaag slechts 5% van Vlaanderen als waterrijk gebied omschreven kan worden, terwijl dit in 1950 nog 19% was. Vlaanderen is namelijk koploper in het droogleggen en permanent draineren van ons landschap. Quasi het volledige landoppervlak bestaat uit een fijnmazig netwerk van draineerbuizen, grachten, sloten en andere kanalen, al dan niet voorzien van mechanische pompen om water uit zowel doorsnee akkers als waterrijke gebieden zo snel mogelijk af te leiden naar onze rivieren en kanalen. Maar waar komt deze drang naar drooglegging vandaan?
Historische wortels van het systeem: de maakbaarheid van het landschap
Deze trend is een relatief recent fenomeen en valt terug te voeren tot de late 18de eeuw. Op dat ogenblik wordt dankzij de fysiocraten het idee gangbaar dat het gehele land gebruikt moet worden voor intensieve en productieve landbouw. Landschappen worden als maakbaar geïnterpreteerd. De fysiocraten waren een groep Franse economen die de landbouwsector als de voornaamste motor van economische groei en welvaart van de natie beschouwden. Hun ideeën werden overgenomen door onder meer Maria Theresia (1717-1780) en de Habsburgse overheid die een uitgebreid binnenlands beleid uitwerkten. ‘Waterzieke’ en waterarme gronden moesten door middel van irrigatie en drainagekanalen omgevormd worden tot glooiende graasweiden en productieve akkers. Zelfs de meest onvruchtbare en ecologisch kwetsbare gebieden zoals de Kempense heidevelden moesten getransformeerd worden van extensieve schaapsweiden en onproductieve venen naar een heuse graanschuur. Tijdens de 19de eeuw werd een heel waternetwerk, beter bekend als de wateringen, aangelegd om de Kempense waterhuishouding onder controle te krijgen.
Voordien paste de landbouw zich aan de ecologische omstandigheden aan. Vennen, ‘beemden’ of natuurlijke vloeiweiden, en natte heide, werden niet als een probleem maar als een meerwaarde beschouwd. Ze functioneerden als tijdelijke, gemeenschappelijke graasweiden, hooivelden en leverden essentiële grondstoffen zoals turf. Vloeiweiden waren bij uitstek de duurste en meest kostbare stukken grond doorheen de premoderne periode.
De bevolkingsexplosie vanaf de tweede helft van de 18de eeuw leidde echter tot een steeds grotere vraag naar graan, waardoor de landschapsdiversiteit plaats moest maken voor een nieuw soort uniform landschap van uitgestrekte, productieve akkers. Deze trend kwam vanaf de jaren ’50 van de twintigste eeuw nog in een stroomversnelling terecht. Ongedraineerd land stond hogere opbrengsten in de weg. Sinds 1950 is 75% van de Vlaamse waterrijke gebieden verdwenen. Vooral de seizoensgebonden overstromingsgebieden zoals natte heiden, vennen en weilanden werden aangepakt en werden met 95% gereduceerd. Vlaanderen is op dit vlak trouwens geen uitzondering. Het systematisch draineren van ‘overtollig’ water is een internationaal fenomeen.
Hoewel deze drainage-ijver inderdaad voor een stijging van de landbouwproductiviteit heeft gezorgd, voelen we hier vandaag de negatieve bijwerkingen van. Het draineren van een akker of ven, beïnvloedt namelijk ook de omliggende gebieden. Door het uitgebreide netwerk van drainagebuizen, grachten en kanalen, wordt het overtallig water afgevoerd, maar worden tegelijk de noodzakelijke waterbuffers leeggezogen, met alle gevolgen van dien. Tenzij er op regelmatige tijdstippen malse regen valt, kan de watertafel alarmerend zakken en komt onze waterbevoorrading in het gedrang. Dit soort stabiliteit was al onbestaande voor de gevolgen van de klimaatverandering zich deden voelen, en wordt momenteel steeds meer een fata morgana.
Geen onoplosbaar probleem
Toch is er een oplossing voor handen. De voordien vermelde studie van onderzoekers aan de Universiteit Antwerpen en het instituut voor Natuur en Bos stelt dat 147.000 hectare aan waterrijke gebieden hersteld zouden kunnen worden. Hierdoor komen we opnieuw aan een aandeel waterrijke gebieden van 17% van de totale oppervlakte in Vlaanderen. Vernatting van ons landschap op deze manier zou minstens tussen de 5 en 8% waterretentie verzekeren.
Hoewel dit zonder aanpassingen richting nieuwe (of oude) vormen van extensieve landbouw zou leiden tot een reductie van de landbouwopbrengst, zijn de voordelen qua biodiversiteit, waterhuishouding en klimaatvoordelen enorm. Het afbouwen van drainage en het ‘hernatten’ van ons landschap zou dus naast meer gangbare oplossingen zoals ontharding als prioriteit op de agenda van de Vlaamse regering moeten staan om de groeiende droogteproblematiek op een duurzame manier aan te pakken.
De Doordenkers van Knack.be: Wat na corona?
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier