Jazeker, de Aziatische werklust en ambitie zijn aanstekelijk. Azië werkt op Europa als Viagra op een oudemannetjeshuis.
Het wordt steeds duidelijker dat de komende decennia weinig zullen lijken op de voorbije twintig jaar van globalisering, maar de vraag blijft hoe die wereld er zal uitzien. Wat zijn de belangrijke trends, de mogelijke game changers, de kansen en de dreigingen? In een reeks essays gaat Jonathan Holslag, docent internationale politiek aan de VUB, op zoek naar de grote verhalen van morgen.
Lees ook:
– Zou de hand van de beul ooit opnieuw tot in Europa kunnen reiken?
– Waarom u, de modale Vlaming, wellicht niet bang genoeg bent
Niets is typerender voor het Europese gebrek aan vertrouwen dan de euforie over het Aziatische groeimirakel en de verwachting dat landen als China onze economie uit het slop zullen trekken. Velen kijken met open mond toe hoe Azië zichzelf met zijn eindeloze drommen arbeiders en zijn ontelbare fabriekshallen naar de top van de internationale orde stuwt. Jazeker, de Aziatische werklust en ambitie zijn aanstekelijk. Azië werkt op Europa als Viagra op een oudemannetjeshuis.
Eigenaardig genoeg zien veel Aziaten zelf dat anders, en dat laten ze blijken ook. De voorbije jaren rolde er een golf van sociale onrust door de regio. Sinds 2000 zette Azië een jaarlijks groeicijfer neer van ruim 6 procent. Dat is fors, maar de inflatie steeg jaarlijks met 4 procent en wiste dus het grootste deel van de nieuwe koopkracht uit. De groei vertaalde zich in een jaarlijkse toename van de werkgelegenheid van 0,8 procent, terwijl de bevolking tussen 16 en 65 met 1,1 procent per jaar groeide. Honderden miljoenen Aziaten blijven dus afhankelijk van informele baantjes of onzekere inkomsten uit kleine landbouwperceeltjes. Er is ontevredenheid over corruptie en het uitblijven van politieke vrijheid, wat ook blijkt uit de straatprotesten in Hongkong.
Belangrijk is dat de prestaties van de meeste Aziatische landen verbleken bij China’s steile klim. Dikten de jaarlijkse inkomens in Azië sinds 2000 jaarlijks gemiddeld met zowat 50 euro aan, dan was dat in China bijna 150 euro. China neemt sinds de eeuwwisseling het leeuwendeel van de Aziatische industriële sector voor zijn rekening en duwt de andere landen in de rol van grondstoffenleverancier en afzetmarkt. Of maakt er, zoals Laos en Cambodia, een vakantiepark van.
Het probleem met China is dat de Communistische Partij vele miljarden euro’s spaargeld van de gezinnen op het spel heeft gezet om die industrie te ontwikkelen en dat veel van de fabrieken niet kunnen overleven zonder export of nog meer financiële hulp. Door de beperkingen op kapitaaluitvoer hebben gezinnen weinig andere keus dan hun geld naar de staatsbanken te brengen, die het dan goedkoop aan bedrijven en overheden uitlenen. Dat brengt ons meteen bij een eerste spanningsveld: net nu de Chinese bevolking van de rijkdom geproefd heeft, willen de buurlanden hun welvaart veilig stellen. Japan wil bijvoorbeeld voorkomen dat zijn industriële basis verder wegkwijnt en India wil zelf honderd miljoen nieuwe banen in de industrie.
Als China ooit een rijk land zou worden, kan het ook meer investeren in de industrie van armere landen, maar op korte termijn wil het zelf nog meer en vooral betere fabrieken. Eigenlijk bereikt China het punt waarop industrialiserende landen in het verleden een rijk begonnen te bouwen. Peking is er als de dood voor om als een nieuw rijk te worden bekeken. In plaats van oorlogsschepen stuurt het handelsdelegaties die de toegang tot grondstoffen en afzetmarket veiligstellen.
Alle wegen leiden naar Peking
Ook zonder geweld ontstaat er een Aziatische machtsorde waarin alle wegen naar Peking leiden. Hoe zeer de Volksrepubliek ook vasthoudt aan het principe van gelijkheid tussen landen, de uitkomst van wat China wil, kan alleen maar een nieuw Middenrijk zijn. De controle over grensgebieden als Tibet, Xinjiang, Taiwan en de Zuid-Chinese Zee betekent automatisch de controle over cruciale strategische waterreserves, grondstoffen en doorvoerroutes. Met 1,3 miljard inwoners impliceert de ambitie om een rijk land te worden onvermijdelijk dat het bijna alle andere buurlanden, op India na, zal overschaduwen en ook over de meeste middelen beschikt om te investeren in militaire macht. Het zou fout zijn om China als een opkomend rijk van het kwade te beschouwen, maar een rijk blijft een rijk. Het is intimiderend en bedreigend.
Net dat aspect van Azië zien we in Europa vaak over het hoofd. Nog nooit waren de economische relaties tussen China en landen als Japan, Vietnam en de Filipijnen zo verstrengeld en nog nooit was het publieke wantrouwen zo groot. China kan dan wel beloven dat het geen agressieve macht zal zijn, maar garanties zijn er niet en, trouwens, wat is agressie? Militaire macht gebruiken om eilanden te verdedigen die Peking als eigen territorium beschouw is vanuit Chinees perspectief niet agressief, maar puur defensief. Het belangrijkste strijdperk is de maritieme zone tussen het Aziatische continent, Japan en de Zuidoost-Aziatische archipel. De strijd gaat er om meer dan de controle van wat rotsen, olievelden en visgronden.
China heeft de voorbije tien jaar bijna meer geïnvesteerd in defensie dan alle buurlanden samen. Japan, India en Vietnam proberen tegenwicht te bieden door China in te sluiten in een web van partnerschappen, maar uiteindelijk rekenen ze allen op Amerika. De VS hebben afgelopen jaar een geavanceerd vangnet klaargezet. Met nieuwe satellieten, onbemande vliegtuigen, een netwerk van sensoren op de zeebodem en krachtiger radars langs de hele eerste eilandenketen wordt elke beweging van China gevolgd. P8-vliegtuigen staan klaar in Japan om China’s geduchte onderzeebootvloot te treffen.
Vuist tegen China
De kans is groot dat vooral confrontaties met kleinere staten escaleren of dat de grootmachten partij kiezen in een conflict tussen kleinere landen.
Ook het toenemende nationalisme in Japan en India kan voor problemen zorgen, zeker aangezien China grensconflicten met hen heeft en een lange geschiedenis van rivaliteit. Ik geloof niet dat de huidige sterke politici, Shinzo Abe en Narrendra Modi, de economische uitdaging in hun land snel genoeg zullen kunnen aanpakken, waardoor de vraag reist of India en Japan nog wel een vuist zullen kunnen maken tegen China.
Ik vermoed helaas dat die kans klein is, vooral in het geval van Japan. De historische wrok tussen de twee landen is bijzonder groot en Japan heeft nu ook zijn militaire modernisering versneld. Rechtstreekse aanvaringen in de Oost-Chinese Zee nemen snel toe. Het groeiende verzet in Taiwan tegen hereniging met de Volksrepubliek heeft eveneens een negatieve impact op de verhoudingen tussen Peking en Tokio, om nog maar te zwijgen over Noord-Korea. Neemt men daar nog eens bij dat de economische onzekerheid in de twee landen snel groter wordt en externe vijandsbeelden politiek interessanter worden, en je schept een wel zeer brandbare cocktail.
Wantrouwen
oe de spanningen in Azië ook aflopen, nu reeds wordt duidelijk hoe de rivaliteit tussen de grootmachten het ook voor Europa moeilijker maakt om te gaan met onrusthaarden als Syrië. Het wantrouwen tussen China en het Westen bemoeilijkt beslissingen in de VN-Veiligheidsraad en laat landen als Rusland, Turkije of Saudi-Arabië toe het Westen uit te spelen tegen het Oosten om zo hun eigen belangen door te drukken.
De wapenwedloop waaiert ook uit naar de ruimte of de cybersfeer. Alle geavanceerde wapensystemen hangen af van die sferen en dus stellen de grootmachten alles in het werk om elkaars communicatie en commandoketens te kunnen treffen.
Veel politici willen dat Europa een actievere rol gaat spelen in Azië. Geopolitiek analfabetisme speelt ons daarbij duidelijk parten. Om te beginnen is het alleen maar schijn dat Azië, zoals we vaak van onze diplomaten horen, echt belangstelling heeft om het Europese model van regionale integratie over te nemen. Ook de economische impact van Azië is, hoe vreemd dat ook klinkt, zeer klein. Een aantal grote multinationals mag dan wel flink in Azië geïnvesteerd hebben, maar wat daarvan aan inkomsten terugvloeit naar Europa is gering. Een kleine berekening leert dat de bijdrage van Azië aan het Europese bnp via de zogenoemde lopende rekening nul is. U leest het goed: nul.
Europese landen in hun kleine uithoekje van die roerige Euraziatische landmassa zijn op elkaar aangewezen. Onze geopolitieke prioriteiten vallen niet noodzakelijk samen met die van de Verenigde Staten. In plaats van mee de pivot naar Azië te maken, zouden wij onze positie tegenover de Aziatische gootmachten moeten versterken door de samenwerking met landen als Turkije, Iran en Rusland te herstellen, door onszelf onmisbaar te maken in Afrika, het Midden-Oosten, het Zwarte Zeegebied en het hoge noorden, en uiteindelijk de harde macht te behouden om de Aziatische grootmachten te raken waar zij het kwetsbaarst zijn: hun lange aanvoerlijnen naar het Midden-Oosten en Afrika. Dat is waar we het meest kunnen bijdragen aan de veiligheid van de Aziatische grootmachten, maar ook het meest druk kunnen uitoefenen als het in Oost-Azië zelf ooit zou komen tot een gewapend conflict.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier