Mensensmokkel op de Middellandse Zee: ‘De vloer lag bezaaid met lichamen, ik liep over doden’
Pietro Bartolo (61) is de voorbije jaren uitgegroeid tot de bekendste arts van Italië. Al ruim vijfentwintig jaar runt hij de enige kliniek op hét Europese vluchtelingeneiland Lampedusa. Knack sprak eerder al met de man en biedt u nu een passage aan uit Tranen en troost, het boek waarin hij zijn verhaal doet.
Het was 31 juli 2011. Ik bevond me, zoals altijd, op de Favaloro-pier. Er waren die middag veel ontschepingen geweest.
Rond negen uur ’s avonds arriveerde er een circa twaalf meter lange boot met tweehonderdvijftig personen. Ik ging samen met een jonge arts aan boord, onderzocht ze en liet ze daarna een voor een uitstappen.
Veel mensen huilden en waren wanhopig, anderen lieten hun tranen geluidloos de vrije loop, maar allemaal waren ze gebroken, als het ware verpletterd en we konden niet achterhalen waarom. Er waren geen ernstig zieken en ook geen doden.
De laatsten die van boord stapten, vertelden me alleen dat er een probleem was in het ruim, meer niet. Het was inmiddels bijna nacht en de boot was leeg.
Ik pakte mijn mobiele telefoon en opende het luik dat leidde naar wat eigenlijk een koelcel was om vis te bewaren. Het luik was erg smal, ik paste er maar net door en kon bijna niet verder. Zodra ik mijn voet op de grond zette, merkte ik dat er iets zachts en ongelijks lag. Een erg vreemde gewaarwording. Ik taste de bodem nog een beetje verder af. Het voelde of ik op kussens liep.
De wanden van het laadruim waren bekrast en dropen van het bloed. En die arme jongeren hadden geen nagels meer aan hun vingers.
Het was te donker en ik deed de verlichting van mijn telefoon aan om iets te kunnen zien in de absolute duisternis. Tegelijkertijd vulde een ondraaglijke lucht mijn neusgaten.
Met het licht van de lamp belichtte ik de vloer en werd geconfronteerd met een gruwelijk, huiveringwekkend beeld. De vloer lag bezaaid met lichamen. Ik liep over doden, veel doden. Ze waren allemaal heel jong. Een afgrijselijk tafereel, pure horror. Ze lagen naakt boven op elkaar, sommigen leken elkaar te omhelzen.
Ik kon niet geloven dat dit echt was. De wanden van het laadruim waren bekrast en dropen van het bloed. En die arme jongeren hadden geen nagels meer aan hun vingers. Ik had het idee in Dante’s hel te zijn beland. Ik ging ogenblikkelijk naar buiten en moest overgeven. Ik was in de war, van streek en verbijsterd.
Ik vertelde de mensen op de kade wat er zich in het ruim bevond, maar niemand kon het geloven. Toen is in mijn plaats een brandweerman naar beneden gegaan die de lichamen er een voor een heeft uitgehaald. Hij maakte ze aan een touw vast en wij trokken ze omhoog. We legden ze voorzichtig op de kade. Velen van hen hadden meerdere botbreuken aan hun hoofd en handen. Ze waren met stokken in elkaar geslagen.
De overlevenden waren broers, zussen en vrienden van degenen die in het ruim waren afgeslacht. Daarom huilden ze en waren ze wanhopig. De mensensmokkelaars hadden ze bedreigd en verboden te spreken, maar toen de politie hen ondervroeg, vertelden ze uiteindelijk het horrorverhaal.
Toen ze in Libië aan boord gingen, waren de eerste vijftig gedwongen om beneden naar het ruim te gaan. Het waren de jongste en slankste mensen, degenen die gemakkelijk door het luik pasten. Nog eens tweehonderdvijftig anderen zaten op het dek. De boot was overvol. Het beetje frisse lucht in het ruim kwam door een kleine patrijspoort en er was afgesproken dat eenmaal buiten de haven degenen die onderin zaten ook naar boven mochten gaan.
Vijfentwintig van hen waren erin geslaagd om boven te komen, maar toen werd de boot instabiel en daarom mochten de anderen de koelcel niet meer uit. Ze kregen geen lucht, ze schreeuwden en probeerden aan dek te komen, maar de mensensmokkelaars sloegen ze met stokken en dreven ze weer terug naar beneden. Op een gegeven moment waren ze uit pure wanhoop gezamenlijk gaan duwen om uit die verdomde val te ontsnappen. Zelfs stokslagen konden hen niet terugdrijven naar beneden.
Weg lucht, weg leven. Een kwartier. Zo lang duurde het om vijfentwintig levens te vernietigen.
Maar helaas kent het menselijk geweld geen grenzen. De smokkelaars hadden de deur van de kajuit uit de hengsels gerukt, hem boven op het luikgat bevestigd en waren erbovenop gaan zitten. Weg lucht, weg leven. Een kwartier. Zo lang duurde het om vijfentwintig levens te vernietigen. Een kwartier waarin die arme jongeren op alle mogelijke manieren hadden geprobeerd om in leven te blijven. Een kwartier dat voor hen een eeuwigheid zal hebben geleken.
Toen ik de lijkschouwingen deed, begreep ik waarom de muren van het ruim onder het bloed zaten: op een gegeven moment hadden ze met zijn allen geprobeerd om met hun blote handen de planken in het ruim los te rukken, tot bloedens toe, totdat ze geen nagels meer hadden, tot hun vingers helemaal openlagen en hun huid vol zat met houtsplinters.
Ik kon dagenlang nergens anders aan denken. Ik was geschokt. Ik had over hun lichamen gelopen, ik had ze zwaar geschonden zonder het te beseff en. Het bleef maar door mijn hoofd spoken. De krassen op de planken, de vernielde botten en al dat bloed.
Ik zag het in mijn gedachten gebeuren en het leek alsof ik naar een horrorfilm zat te kijken. Ik stelde me voor hoe deze jongeren wanhopig schreeuwden. Ze hadden zelfs hun kleren uitgedaan in een poging in leven te blijven in een omgeving waar geen lucht of licht meer was. Ik dacht aan hun handen, die al pijn deden door de botbreuken, waarmee ze het hout probeerden los te trekken. Vijftig bebloede handen. Vijfentwintig schreeuwende monden. En boven zaten de anderen. Zij hoorden wat er gaande was en moesten rustig blijven zitten en net doen alsof ze de smekende stemmen van de anderen niet hoorden, die inmiddels als ratten in de val zaten.
Wanneer ik aan de klootzakken dacht die dit alles hadden aangericht, ontstak ik in blinde woede. Die nacht in Berlijn kwam die woede in al zijn hevigheid in een nachtmerrie naar buiten. Doodsbang werd ik wakker, badend in het zweet.
De volgende ochtend gingen Rita en ik weer naar Rome. Zij keerde terug naar Lampedusa maar ik niet, want ze zouden ons kunnen terugroepen naar Berlijn. En dat gebeurde ook. Een paar dagen later werden we gevraagd terug te komen.
We hadden de Gouden Beer te pakken.
Op de avond van de prijsuitreiking, 20 februari 2016, zaten Gianfranco Rosi en ik naast elkaar. We beefden elke keer dat er een prijs werd toegekend. De zesde plaats, de vijfde, de vierde, de derde; bij iedere naam die werd uitgesproken ging er een schok door ons heen.
Toen de naam van de tweede plaats werd geroepen, sprongen we op. We waren eerste. We hadden de Gouden Beer te pakken.
Het was nauwelijks te geloven. Fuocoammare had de juryleden voor zich gewonnen.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
Ik zal de woorden van Meryl Streep nooit vergeten: ‘Dit is een urgente, visionaire en absoluut noodzakelijke film.’ Het werk van de afgelopen vijfentwintig jaar flitste door mijn gedachten. Die avond riskeerde ik een tweede beroerte.
De vreugde was echter van korte duur. Want ook al hebben we vanaf dat moment onze boodschap overal uitgedragen, toch hebben degenen die er daadwerkelijk gehoor aan hadden moeten geven dat niet gedaan.
Wat volgde was de ene na de andere dichte deur, blokkade en dikke, torenhoge muur. Gesloten grenzen, vergrendelde hoofden en harten. Zonder een spoortje genade. Zelfs de woorden van paus Franciscus op Lesbos kregen weinig aandacht: ‘De grootste humanitaire ramp sinds de Tweede Wereldoorlog.’ Zelfs het symbolische gebaar om drie gevluchte families in het Vaticaan onder te brengen, kreeg weinig waardering.
Kort na dat bezoek heb ik de paus tijdens een prive-audiëntie ontmoet en ik las mijn eigen verdriet in zijn ogen, het besef dat we tevergeefs stormlopen tegen een onverwoestbare rubberen muur en daar steeds weer op afketsen. Dat we een hopeloze strijd voeren tegen degenen die het probleem willen oplossen door het simpelweg te vergeten.
Wat volgde was de ene na de andere dichte deur, blokkade en dikke, torenhoge muur. Gesloten grenzen, vergrendelde hoofden en harten. Zonder een spoortje genade.
Die dag beefde ik van opwinding, maar ik zei tegen mezelf dat ik rustig moest blijven, want ik had al eens eerder last van kortademigheid gehad, toen de paus kort voor de schipbreuk van 3 oktober een bezoek aan Lampedusa had gebracht.
Toen ik voor hem stond hield ik het niet meer en begon ik te huilen. Ik zei tegen hem: ‘Heilige Vader, help ons! Help de bewoners van Lampedusa zodat we niet nog meer doden hoeven te zien. Laten we de mensen in Libie gaan ophalen. We staan niet langer toe dat dit allemaal gebeurt.’ Hij heeft me een rozenkrans geschonken, een speelkransje dat ik sindsdien altijd bij me draag. Daarna vertelde hij hoeveel leed hij had gezien op Lesbos, het andere Lampedusa.
Twee maanden later, op 16 april kwam Fuocoammare uit op Lampedusa. Een prachtige en echt uitzonderlijke vertoning, aangezien er geen bioscoop is op het eiland. Gianfranco Rosi en ik waren erg gespannen, omdat we bang waren voor het oordeel van de bewoners van Lampedusa, bij wie het verhaal misschien verkeerd kon vallen. Maar dat gebeurde niet, een paar kritische geluiden na afloop daargelaten, en ook op ons eiland is de boodschap dus overgebracht.
Maar het mooiste moment van die bijzondere dag was voor mij een ander moment. De Italiaanse tv-zender Rai wilde iets doneren aan het eiland dat niet per se met migranten te maken had. Ik heb gevraagd om muziekinstrumenten voor het centrum voor gehandicapte kinderen. Tijdens het speelkwartier tingelden ze vaak op plastic pianotoetsen, eenvoudig speelgoed. Toen er uit de dozen een echt keyboard, een gitaar en een fonkelnieuwe rode accordeon werden gehaald, speelden ze er direct op alsof ze nooit iets anders hadden gedaan. Ze waren blij, en het halve eiland feestte met ons mee in de grote zaal van het centrum.
Het was bijna hartverscheurend om de blijdschap in de ogen van Rosalba, Celestina, Franco en Salvatore te zien.
Alleen een jongen, Claudio, aan wie ik erg gehecht ben, ontbrak.
Toen het feest bijna voorbij was en ik inmiddels de hoop had opgegeven hem nog zien, kwam hij binnen. Hij omhelsde me bevend, pakte de accordeon en begon ook te spelen.
In eerste instantie kon hij de toetsen niet vinden en vond hij het moeilijk.
Maar dat duurde maar even, daarna kwam de muziek er bijna als vanzelf uit.
Het was een geweldig schouwspel. Iedereen speelde, zong en danste. Ik was weer thuis en dat was de mooiste dag in al die maanden van enorme spanning en emotie.
Dit was mijn rode loper, die waar het echte leven zich op afspeelde.
Tranen en troost van Pietro Bartolo en journaliste Lidia Tilotta is verschenen bij The House of Books. Oorspronkelijke titel: Lacrime di sale. Aantal pagina’s: 176. ISBN: 9789044352139. Prijs: € 17.50.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier