‘Meer dan de helft van de Burundezen lijdt aan chronische ondervoeding’
Burundi is één van de armste landen ter wereld dat naast een politieke crisis ook met heel wat sociaaleconomische problemen te maken krijgt. Knack sprak met Jeremy Hopkins, de UNICEF-vertegenwoordiger in het land, over de belangrijkste pijnpunten.
In 2015 vonden in het Oost-Afrikaanse land verkiezingen plaats die uitmondden in een derde termijn voor president Pierre Nkurunziza. Volgens de grondwet is het echter verboden om drie opeenvolgende termijnen het presidentsambt te bekleden. De verontwaardiging van de bevolking leidde tot massale demonstraties en gevechten tussen de veiligheidsdiensten en de burgers.
De gebeurtenissen luidden een periode van steeds groter wordende chaos in, waarin de speelruimte van het middenveld meer en meer werd ingeperkt. Sindsdien voert Nkurunziza een waar terreurbewind. Onafhankelijke media werden gesloten, en kritische stemmen werden vervolgd, gearresteerd en zelfs vermoord. De politieke crisis heeft al minstens 1200 mensenlevens geëist en meer dan 400.000 mensen zijn het land sindsdien ontvlucht.
Eind september dit jaar besliste de Burundese regering internationale ngo’s de laan uit te sturen.
Eind september dit jaar besliste de Burundese regering internationale ngo’s de laan uit te sturen. De reden daarvoor was dat ze de wetgeving niet zouden naleven. Zo zijn ngo’s nu bijvoorbeeld verplicht om bepaalde etnische verhoudingen tussen Hutu-en Tutsibevolkingsgroepen in hun personeelsbestand door te voeren.
Burundi werd van de jaren negentig tot 2005 geteisterd door een burgeroorlog die 300.000 mensenlevens kostte. Het Arusha vredesakkoord maakte een einde aan de bloedvergieten tussen het militaire Tutsiregime en de Huturebellengroepen. Burundi is op dat vlak zeer nauw verwant met buurland Rwanda, dat in 1994 een genocide kende waarbij zeventig procent van de Tutsibevolking om het leven kwam. Beide landen vormden vroeger Ruanda-Urundi, dat tussen 1916 en 1962 een kolonie van België was.
Er zijn op dit moment zo’n vijfentwintig Belgische ngo’s werkzaam in Burundi en die zijn allemaal getroffen door de opschorting. Enkele weken geleden nog werd een 11.11.11-medewerkster de toegang tot het land ontzegd. Maar volgens UNICEF-vertegenwoordiger Jeremy Hopkins zal de situatie niet verergeren.
Hoe is het klimaat tegenover ngo’s nu en hoe verwacht u dat dit zal evolueren?
JEREMY HOPKINS: Veel internationale ngo’s zijn dezer dagen hun documenten opnieuw aan het indienen bij de regering om die in overeenstemming te brengen met de wet. Tot nu toe heeft de regering de dertig ngo’s die dat al gedaan hebben opnieuw toestemming verleend om in Burundi actief te zijn. Het blijft een moeilijke context met veel gevoeligheden, maar ik denk niet dat de situatie zal verergeren. Als de ngo’s zich pragmatisch opstellen, zullen ze wellicht hun werkzaamheden in het land kunnen verderzetten.
Als de ngo’s zich pragmatisch opstellen, zullen ze wellicht hun werkzaamheden in het land kunnen verderzetten.
De reden voor het verbod was vooral dat de ngo’s hun werking meer in overeenstemming moeten brengen met de prioriteiten van de regering. Eén van die prioriteiten zijn etnische verhoudingen binnen organisaties. Daar werd in januari 2017 al een wet rond goedgekeurd. Via de opschorting wou de regering de ngo’s onder druk zetten om hier sneller werk van te maken. Maar ik geloof en hoop dat dit een tijdelijke maatregel zal blijken.
Zorgen die verplichte etnische verhoudingen dan niet voor een terugkeer van de oude breuklijnen en conflicten?
HOPKINS: Wij vinden het belangrijk als organisatie dat de diversiteit uit de samenleving een plaats krijgt binnen organisaties. Dat is ook de algemene consensus binnen de internationale gemeenschap. De vraag is natuurlijk op welke manier je die verhoudingen probeert door te voeren, en er ook voor zorgt dat je daarmee geen burgers in gevaar brengt. Ik denk dat strikte quota daar geen goede aanpak voor zijn.
Eerst leek het erop dat ngo’s verplicht zouden worden om een specifiek aantal Hutu’s, Tutsi’s en andere bevolkingsgroepen in hun personeel op te nemen via strikte quota. Dat is ook hoe het in de wet staat geschreven. De Arusha-akkoorden uit 2005 geven specifieke percentages aan voor etnische verhoudingen, en de regering heeft zich op die documenten gebaseerd om de wet op te stellen. Gezien de gevoeligheid van de materie denk ik echter dat de toepassing van de wet op een heel flexibele manier zal gebeuren. In de context van de nieuwe toelating voor die dertig internationale ngo’s zijn we hier dan ook licht optimistisch over.
Er is grote bezorgdheid in de grensregio rond een mogelijke uitbraak van ebola. Hoe zou het virus in Burundi kunnen terechtkomen?
HOPKINS: In augustus 2018 werd door de Congolese autoriteiten een nieuwe uitbraak van ebola gemeld, waardoor volgens schattingen al 150 mensen het leven lieten. De Congolese provincie Kivu deelt een grens met Burundi. Het virus is in die regio nog niet onder controle wegens veiligheidsproblemen en zou zich dus tot in Burundi kunnen verspreiden. Dat is tot op vandaag echter nog niet gebeurd. Maar hoe langer het duurt om het virus in Kivu onder controle te krijgen, hoe bezorgder wij zijn over een mogelijke verdere verspreiding. De grens tussen beide landen is zeer vloeibaar en er is een enorme bedrijvigheid in het gebied, waarbij vooral kleinhandel heel belangrijk is. Verder is de bevolkingsdichtheid in Burundi enorm hoog, waardoor besmetting razendsnel kan gaan.
Een belangrijke factor binnen gezondheid is natuurlijk voeding. U uitte eerder al uw bezorgdheid over de voedselsituatie in Burundi. Hoe ziet de toestand er vandaag uit?
HOPKINS: Burundi heeft het hoogste cijfer wat betreft chronische ondervoeding ter wereld. Het gaat om 56 procent van de bevolking. Anders dan bij acute gevallen van hongersnood gaat het hier om een permanent tekort aan voedingsbronnen. Bij kinderen die chronisch ondervoed zijn ontstaat er in de eerste twee levensjaren al permanente hersenschade. Dat betekent in de praktijk dat ongeveer de helft van de Burundese bevolking niet haar volledige cognitieve capaciteit gebruikt. Dat vormt ook een economisch probleem voor het land, omdat Burundi haar menselijk kapitaal daardoor niet kan benutten.
De laatste jaren zit de economie in het slop en stijgt de armoede, wat het bestrijden van die chronische ondervoeding kan belemmeren. Bovendien heeft de regering minder middelen ter beschikking omdat veel internationale donoren hun financiële steun hebben stopgezet omdat ze niet langer akkoord gaan met de lijn waarop de regering zich opstelt.
Door ondervoeding gebruikt ongeveer de helft van de Burundese bevolking niet haar volledige cognitieve capaciteit.
Hoe ervaar je het zelf om te werken in een politiek klimaat als dat van Burundi?
HOPKINS: Wij hebben een goede relatie met de regering. Ons mandaat is dat van de lidstaten van de Verenigde Naties, dus daar hoort Burundi zelf ook bij. De regering weet dat wij met internationale ngo’s samenwerken daar waar het beleid soms tekortschiet. Het gevoeligste thema waarrond we actief zijn is kinderbescherming. We hebben trouwens net 1,5 miljoen euro steun ontvangen van de Belgische regering voor ons programma rond straatkinderen, dat we opzetten samen met het Ministerie voor Sociale Zaken. De moeilijkste partner hier is de politie, omdat zij die kinderen vaak culpabiliseren en criminaliseren. Maar eigenlijk trekken wij met heel veel organen van het regime aan hetzelfde zeel. We focussen onze aandacht en samenwerkingen dan ook op die diensten. Eigenlijk moeten we eindelijk durven kijken naar het land met een meer positieve blik.
Lees ook: Hoe Afrikaanse oligarchen hun eigen landen leegroven p>
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier