China werd 70: tevreden bevolking, maar hoelang nog?
De Volksrepubliek China vierde onlangs haar zeventigste verjaardag met een heuse parade in de hoofdstad. Propaganda en desinformatie houdt de Chinese bevolking tevreden, dissidenten worden de mond gesnoerd. Eén land, geen discussie. Hoelang nog?
Op 1 oktober 2019 werd in Peking een gigantische semimilitaire parade gehouden zoals regimes als het Chinese dat zo goed kunnen, om de zeventigste verjaardag van de Chinese Volksrepubliek te vieren.
Tienduizenden mensen namen deel of passeerden langs het speciaal opgesmukte Tiananmenplein. Burgers en militairen, tanks, kanonnen en raketten, overvliegende eskaders stealth-bommenwerpers, en als kers op de taart president Xi Jinping, die in een open limousine zijn troepen schouwde.
Het moest een historisch moment zijn, voor wie er aan zou deelnemen maar ook voor de vele miljoenen Chinezen die het allemaal op de televisie zouden volgen. Een moment dat de grootheid, de eenheid en de kracht van het nieuwe China, een wereldmacht, in de verf zou zetten.
Er werd gefluisterd dat de twaalfduizend militairen op het plein maar liefst twaalf uur voor de parade niet hadden mogen eten of drinken.
Het werd dan ook een groot feest, deze keer niet enkel voor de leden van de Communistische Partij, maar ook voor een zeer streng geselecteerd publiek uit vele lagen van de bevolking.
Achteraf bleek, onder meer uit televisiebeelden, dat menig volwassen Chinees, en veel jongeren, aangedaan waren door het evenement en zelfs een traantje moesten wegpinken.
Bij militaire parades in onze contreien worden zelden traantjes gelaten, dus legde ik mijn oor te luister bij vrienden en kennissen. Allen vonden het aannemelijk. Op een oudere vriendin na, die het je reinste onzin noemde, vond niemand het belachelijk. Eén van hen gaf zelfs toe een beetje geraakt te zijn door de vertoning.
Ondertussen werd ook gefluisterd dat de twaalfduizend militairen op het plein maar liefst twaalf uur voor de parade niet hadden mogen eten of drinken.
‘Dat was enkel voor de militairen’, verduidelijkt Zhun*, die ons door Luoyang gidst. ‘Voor ons, de civiele deelnemers, geldde die regel niet.’
Zhun is een uit de Filipijnen afkomstige Chinees die samen met 35 anderen geselecteerd was uit 90 miljoen ‘vreemdelingen’, lees overzeese Chinezen, om aan een onderdeel van de parade deel te nemen. Twee maanden had hij op training gemoeten, om een onberispelijk parcours af te leggen. Apetrots was hij, maar hij hield het droog.
Wel had hij zich eindelijk onderdeel gevoeld van wat de grote Chinese natie zou zijn, die hier nu sterk, bewust en als één aan de wereld werd getoond. Het was een land om trots op te zijn, en dat was hij.
De Volksrepubliek is inderdaad onbetwistbaar gegroeid. Maar ze is ook in crisis geraakt. De spectaculaire economische groei die lang ontstopbaar leek, is sterk afgezwakt.
De euforie na de Hongkong-handover (de voormalige Britse kroonkolonie Hongkong is op 1 juli 1997 aan China overgedragen, nvdr.), is vervangen door onrust en verontwaardiging over de manifestaties in Hongkong die naar open opstand lijken af te glijden.
In Xinjiang, een autonome regio in het noordwesten van China, wordt dan weer een soort staat van beleg gevoerd waarbij miljoenen Oeigoeren in heropvoedingskampen worden gestoken.
In het buitenland blijft Peking wel successen boeken, maar stilaan lijkt ook daar weerstand te groeien. Vooral Europa heeft moeite met de opdringerige politieke strategie waarmee China uit zijn duizendjarige isolement wil breken.
Daarnaast is er ook nog een echte handelsoorlog met de Verenigde Staten aan de gang. De Chinese economie zal daardoor niet kelderen, maar krijgt wel een ferme deuk.
Komt daar nog bij dat de prijs van het varkensvlees, deels door een opstoot van varkenspest, de hoogte is ingegaan.
Toch blijft de Chinese bevolking tevreden. Maar hoelang nog?
Het regime verweert zich. Het is overduidelijk nog steeds doodsbang voor zijn onderdanen, maar het tracht die ‘op te voeden’ middels een al decennia durende campagne. In propaganda grijpt het steeds vaker terug naar slogans en uitdrukkingen met maoïstische ondertoon. Jongeren maken er zich niet druk over, want ze weten toch van niets.
Het land wordt overspoeld met desinformatie. De meeste Chinezen horen geen andere klok luiden en slikken daarom alles wat hen ingelepeld wordt.
De Oeigoeren worden dankbaar gebruikt als voorwendsel om drastische antiterrorismemaatregelen in te voeren. De bevolking wordt met alomtegenwoordige spitstechnologie in de gaten gehouden. Wie zich kritisch uitlaat over het regime, wordt de mond gesnoerd.
‘Je komt op een slecht moment,’ zegt mijn vriend de professor. Hij wenst anoniem te blijven. ‘De atmosfeer is hier slecht. Hongkong ligt bijzonder moeilijk,’ zegt hij. ‘Haast niemand hier weet wat er echt gebeurt.’
‘Je kent vast het Hongkong-lied’, zegt hij dan. De professor toon me een YouTube-filmpje op zijn telefoon van een onoverzienbare volksmassa in Hongkong die een versie van de opera “Les Misérables” zingt. ‘Hoor je het volk zingen?’ In het Chinees weerklinkt “Renmin zhe ge“, zeg maar: “Wij zijn het volk“.
‘Zie je hoe gevaarlijk dat is voor het regime?’, vraagt de professor. Het regime ziet het alleszins. Het lied is ‘uiteraard’ verboden. Een beetje Belg denkt onwillekeurig aan “De stomme van Portici“, ook een opera die tot een afscheiding leidde.
Hongkong wordt erg serieus genomen door de Chinese bevolking. ‘Vroeger verschilde je van mening en dan praatte je het uit. Nu niet meer. Vrienden willen mekaar na een discussie over Hongkong nooit meer zien.’
Ook mijn jongere vriend Xiaoping* zit ermee. Hij begrijpt ze wel, de huilende menigte bij de nationale parade. ‘De mensen geloven in China’, zegt hij. ‘Niet noodzakelijk in de regering of de Partij, maar wel in China. Je hoeft de Partij niet te aanbidden of er lid van te zijn om te zien dat ons leven veel beter is nu.
‘Onze strijdkrachten zijn sterker, hogesnelheidstreinen rijden alle kanten uit, onze ambtenarij is competent, onze prestige in de wereld groeit … We hebben het goed, maar nu lijkt men van mij te verwachten dat ik uit nationaal bewustzijn tegen de protesten in Hongkong ben.’
De partijpropaganda die China in de ban houdt, is immers niet helemaal verzonnen. Na de Tiananmen-tragedie van 4 juni 1989, waarbij met bruut geweld een einde kwam aan wekenlange, vreedzame protesten, heeft de regering immers getracht haar bevolking terug voor zich te winnen met een deal: in ruil voor hard werk en kritiekloze gehoorzaamheid bij het volk, garandeerde de regering een stijgende levensstandaard en de mogelijkheid om, op eigen houtje of met enige hulp van vrienden, rijk te worden.
Het volk lijkt het “aanbod” van het regime geaccepteerd te hebben (niet dat ze de keuze hadden om het te weigeren). De materiële vooruitgang is voor de meeste Chinezen reëel, en blijft voortduren.
Daarentegen worden ze systematisch gehersenspoeld en weggehouden van intellectuele zorgen of culturele discussies. Net als voor andere media geldt voor televisie de regel dat er enkel goed nieuws mag gebracht worden. ‘Zo’n goed nieuws’, zegt Xiaoping*, ‘dat als iemand wat depressief is, we hem aanraden om gauw wat naar de televisie te kijken.’
China: één land, geen discussie. Hoelang nog?
(* fictieve namen om anonimiteit te garanderen)
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier