‘We zullen een volgende stap moeten zetten om meer diversiteit in de politiek te krijgen’
In de aanloop naar Internationale Vrouwendag staat professor politicologie Karen Celis (VUB) voor de Universiteit van Vlaanderen stil bij gendergelijkheid en etnische diversiteit in de politiek.
We naderen 8 maart, de Internationale Vrouwendag. Het is een moment waarop een stand van zaken wordt opgemaakt van de gendergelijkheid. Er wordt dan veel telwerk verricht: de loonkloof en de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen wordt berekend, het aantal vrouwen in de raden van bestuur van bedrijven geteld, alsook het aantal vrouwen in armoede en slachtoffers van huiselijk geweld. Ook de percentages vrouwen in de vele parlementen en regeringen van ons land zullen in die overzichten niet ontbreken.
Ook nu weer zal er geopperd worden dat het belang dat we hechten aan gendergelijkheid in politieke mandaten, en bij uitbreiding aan inclusie van politici met een migratieachtergrond, ons afleidt van waar we ons echt zouden over moeten bekommeren als het over onze politici gaat. En dat is de kwaliteit, of ze nu man of vrouw zijn, los van kleur en achtergrond.
Het argument dat enkel kwaliteit mag tellen en dat talent op termijn wel zal bovendrijven, zonder de dwang van quota, delft evenwel keer op keer het onderspit. Dat is omdat het argument een denkfout maakt: gelijkheid en inclusie zijn niet tegengesteld aan kwaliteit, ze zijn er een cruciale voorwaarde voor. Zonder wordt de kwaliteit van de democratie op twee manieren aangetast.
We zullen een volgende stap moeten zetten om meer diversiteit in de politiek te krijgen.
Ten eerste tast de oververtegenwoordiging van een bepaalde groep -mannen, witte, hoogopgeleide burgers- de legitimiteit van de politieke instellingen aan. Een streepje Belgische vrouwengeschiedenis. In 1948 werd in België het vrouwenstemrecht toegekend. Vrouwen hadden ook de vrijheid om zich net als mannen te verenigen en op te komen voor vrouwenrechten. Tezamen met een stijgende opleidings- en tewerkstellingsgraad onder vrouwen zou dit alles automatisch resulteren in een volledige politieke gelijkheid. Quod non. In de jaren 1990 telde de Belgische kamer nog geen 10% vrouwen, terwijl die Kamer zich wel met centrale vrouwenthema’s inliet zoals gelijk loon voor gelijk werk en abortus. Vrouwenbewegingen, academici en zelfs leden van de politieke klasse zelf konden niet anders dan tot de conclusie komen dat dit paternalistisch bestuur was. Het was regeren over vrouwen, zonder vrouwen.
Om een samenleving te besturen waarvan de helft vrouwen is, en waar er beslissingen genomen worden over vrouwenthema’s, hebben politieke instellingen een ernstig legitimiteitsprobleem als er een oververtegenwoordiging van mannelijke politici is. In 1994 keurde België daarom haar eerste quotawet goed en in de daaropvolgende decennia werden ze systematisch verstrengd. Ze dwingen politieke partijen om hun rekrutering en selectie zo organiseren dat ze voldoende vrouwelijke kandidaten kunnen aanleveren.
Er zijn geen tekenen dat quota snel zullen worden afgeschaft; als er al over quota wordt gepraat is het eerder om ze uit te breiden naar etnische minderheden. Want de witheid van politici begint al te schril af te steken tegen de kleuren van de samenleving, wat haar legitimiteit deukt in het nemen van beslissingen die Islamitische en zwarte burgers treffen. Net zoals met vrouwenthema’s, waar de besluitvorming erover al te gemakkelijk als patriarchaal kon weggezet worden, kan ze nu al te makkelijk als neokoloniaal en islamofoob gestigmatiseerd worden. Dergelijke beschuldigingen kan een democratie enkel succesvol pareren door niet over maar met hen waarover beslissingen worden genomen te besturen.
Ten tweede, zonder gendergelijkheid en andere vormen van diversiteit heeft een democratie dode hoeken. Feministische politicologen bouwden de theorie uit dat vrouwen moeten participeren aan de politieke besluitvorming omdat zij unieke inzichten hebben in hoe het is om als vrouw te leven, welke problemen je tegenkomt, hoe bepalend die zijn en wat mogelijke oplossingen zijn. Als mannen domineren in de politiek is het risico groot dat de visies van vrouwen niet (voldoende) meegenomen worden in de politieke besluitvorming. Mannen kennen natuurlijk wel vrouwen, kunnen met hen praten en van hen leren, maar dat is niet hetzelfde. Ze hebben geen eerste-hands kennis omdat ze nu eenmaal niet de levenservaringen hebben die vrouwen hebben. Het is een redenering die ook opgaat voor etnische minderheden, leeftijd en klasse. Ervaring die voorkomen uit leven met bepaalde identiteitskenmerken, genereren inzichten en politieke prioriteiten en die zijn essentieel voor een goede kwaliteit van de politieke besluitvorming.
In België zijn we gegroeid van een kleine 10% vrouwen in de jaren 1990, mede dankzij de genderquota, naar een verhouding binnen de 40/60 % man vrouw in de Belgische parlementen wat we als politiek gelijk kunnen beschouwen. Ook voor etnisch-culturele minderheden evolueerden we van het verlenen van formele rechten (het ‘migrantenstemrecht’) tot actieve rekrutering en zorgen dat ze mee besturen. We hebben nu dus niet langer een wit mannelijk parlement – om en bij de helft vrouwen en is zelfs wat kleur te bespeuren. Hebben we ons democratisch deficit dan opgelost?
Jammer genoeg niet. Wat betreft etnische minderheden is er nog geen afspiegeling van hun aandeel in de bevolking, maar zelfs wanneer het vrouwen betreft zijn we er nog niet.
We hebben vooral gezien dat het aantal vrouwen uit de maatschappelijke elite is toegenomen. Als het basisargument is dat levenservaring belangrijk is in de politiek gaat dat natuurlijk ook op voor vrouwen uit etnisch culturele minderheidsgroepen, of uit socio-economisch zwakkere groepen. Het volstaat niet dat je sommige vrouwen -witte elitevrouwen- betrekt in je politieke besluitvorming en andere blijft uitsluiten. En hetzelfde geldt ook voor mannen -witte mannen hebben vaak niet de kwaliteiten om mannen uit etnisch-culturele minderheidsgroepen of uit socio-economisch zwakkere groepen te vertegenwoordigen. En dat is dan meteen de beperking van gender quota: ze diversifiëren meestal maar op 1 as -man/vrouw – maar stimuleren geen grotere diversiteit binnen die groepen.
We zullen dus een volgende stap moeten zetten om meer diversiteit in de politiek te krijgen. Een eerste piste is om de besluitvorming deels uit de politieke instellingen weg te trekken en diverse groepen burgers te laten participeren en delibereren. Maar dan blijven de onevenwichten in de parlementen en regeringen behouden. Daarom moeten we zeker ook een tweede piste bewandelen, die van werken aan een betere vertegenwoordiging van diverse groepen burgers en zorgen dat de parlementen de relevante levenservaring van een brede waaier aan diverse burgers binnenhalen.
Parlementen moeten beter kunnen leren van diverse burgers hoe het probleem er vanuit hun perspectief uitziet, welke oplossingen zij verkiezen en waarom. Dat zijn dan de grondstoffen waarmee de vertegenwoordigers aan de slag kunnen gaan om tot een legitieme en kwaliteitsvolle beslissing te komen. Om ervoor te zorgen dat het luisteren ook horen is, is het belangrijk dat de politici ook verantwoording afleggen en trachten te overtuigen dat ze een rechtvaardige beslissing hebben genomen. Het is die democratische dialoog van horen en verantwoording afleggen aan diverse groepen burgers die we in onze parlementen en regeringen moeten zien te krijgen.
Karen Celis is als onderzoeksprofessor verbonden aan de Vakgroep Politieke Wetenschappen van de Vrije Universiteit Brussel en is co- directeur Onderzoek van RHEA. Ze verricht theoretisch en empirisch onderzoek (kwalitatief en comparatief) naar de politieke vertegenwoordiging van groepen (vrouwen, etnische minderheden, klasse, holebi¹s en leeftijdsgroepen) en gelijkekansenbeleid.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier