Bilal Benyaich

‘Radicalisering, extremisme en terrorisme: Wat moet de federale regering niet doen?’

Bilal Benyaich Politicoloog verbonden aan de VUB en aan de beleidsdenktank Itinera Institute

Politicoloog Bilal Benyaich zet in ‘#radicalisme #extremisme #terrorisme’ het debat over radicalisering op scherp. Exclusieve voorpublicatie: ‘Een ongelijke straf voor Mohamed en Piet voor een en hetzelfde misdrijf is onredelijk, niet-proportioneel en discriminerend.’

Politicoloog Bilal Benyaich zet in zijn net verschenen essay ‘#radicalisme #extremisme #terrorisme’ (Uitgeverij Van Halewyck) het debat over radicalisering op scherp. Wat is radicalisme en waarin verschilt het van extremisme en terreur? Is het de schuld van de islam? Moeten we bang zijn? En vooral: wat kunnen de doen om het radicalisme en terrorisme in te dijken?

In onderstaande fragment gaat Benyaich dieper in op de 12 antiterreurmaatregelen die de regering-Michel I al nam: wat zit goed? Wat kan beter? Welke maatregelen ontbreken?

Lees ook ons interview met Benyaich: ‘Wat als het dreigingsniveau opnieuw stijgt: de noodtoestand uitroepen?

Morgen gaat Bilal Benyaich op Mind The Book in gesprek met Bea Cantillon en Anders Kreuger. Knack-redacteur Ann Peuteman modereert.

Vandaag is de vraag allang niet meer óf we een beleid tegen radicalisering en extremisme moeten voeren, maar wel: hoe?

'Radicalisering, extremisme en terrorisme: Wat moet de federale regering niet doen?'
© Uitgeverij Van Halewyck

Een wonderoplossing bestaat niet. En de sociale, (geo)politieke, demografische, economische en religieuze uitdagingen en breuklijnen zijn – bij ons, en nog meer bij onze mediterrane buren – van dien aard dat we nog vele jaren – allicht een generatie – geconfronteerd zullen blijven worden met opflakkeringen van gewelddadig extremisme, en dit in verschillende gedaanten.

Extremisten zijn geen klonen van elkaar. De lokroep van het gewelddadige islamitische extremisme kent reliëf en ook grenzen – wat ik jihadelasticiteit noem.

Zo zijn radicaliserende jongeren met het profiel van het ‘kuddedier‘ of ‘de loser‘, maar ook ‘de romanticus‘, jihadelastisch. Die profielen reageren met andere woorden sterk, meer dan evenredig, op preventieve en repressieve beleidsmaatregelen. Een vroege detectie, de nodige begeleiding en een kordate terechtwijzing en bestraffing kunnen hier echt wel het verschil maken.

Dat ligt anders bij een profiel als de hardcore-jihadi die gesocialiseerd is in het salafistische universum en de leer volledig heeft geïnternaliseerd. Ofschoon het niet onmogelijk is, is deze diehard moeilijker te ‘deradicaliseren’, en kent deze dus een lage jihadelasticiteit.

'Radicalisering, extremisme en terrorisme: Wat moet de federale regering niet doen?'
© Karl

Beleidsmakers hebben de taak om er (mee) voor te zorgen dat radicalen geen extremisten worden. Dat extremisten niet overgaan tot geweld. En dat gewelddadige extremisten uit de samenleving worden verwijderd.

Dit vraagt om een totaalbeleid: doortastende preventieve en repressieve maatregelen die afgestemd zijn tussen de verschillende beleidsniveaus en beleidsdomeinen, een geïntegreerd beleid dus. In ons land met zijn complexe staatsstructuur, waarbij de beleidshefbomen uitgezaaid zijn over verschillende bevoegdheidsniveaus, vormt dit een extra uitdaging.

Gelukkig hoeven we niet van een wit blad te beginnen. Tien jaar geleden heeft de toenmalige regering-Verhofstadt II, in de nasleep van de terreuraanslagen in London en Madrid, een (geheim) Plan Radicalisme opgemaakt. Ook de vorige federale regering-Di Rupo stelde in het licht van de opkomst van het fenomeen van de Syriëstrijders een programma ter preventie van gewelddadige radicalisering op. In het regeerakkoord van de huidige federale regering-Michel, en in de beleidsverklaring van minister van Binnenlandse Zaken en Veiligheid Jan Jambon, werden de contouren van een antiradicaliseringsbeleid verder uitgetekend.

Met de aanslagen in Parijs en de raid in Verviers, heeft de federale regering versneld ’12 maatregelen tegen radicalisme en terrorisme’ goedgekeurd:

  1. Uitbreiding van de terroristische misdrijven en aanpassing van de wetgeving met het oog op een meer doeltreffende bestraffing.
  2. Uitbreiding van de lijst van strafbare feiten die aanleiding geven tot het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden.
  3. Uitbreiding van de mogelijkheden voor het intrekken van de nationaliteit.
  4. Tijdelijke intrekking van de identiteitskaarten, weigering tot aflevering en intrekking van paspoorten.
  5. Tenuitvoerlegging van de bevriezing van nationale tegoeden.
  6. Herziening van de circulaire Foreign Fighters van 25 september 2014.
  7. Informatie-uitwisseling.
  8. Herziening van het Plan Radicalisme.
  9. Radicalisme in de gevangenissen.
  10. Hervorming van de inlichtingen- en veiligheidsinstanties (Nationale Veiligheidsraad).
  11. Inzet van het leger voor specifieke bewakingsopdrachten.
  12. Versterking van de analysecapaciteit van de Veiligheid van de Staat.

Deze twaalf maatregelen zijn voornamelijk repressief van aard. Logisch: repressieve maatregelen zijn onontbeerlijk in de strijd tegen gewelddadig extremisme. Ze moeten natuurlijk wel redelijk en proportioneel zijn. Alleen dan zal men een maximaal effect hebben en de basisbeginselen van de rechtsstaat en de democratie niet ondermijnen.

'Radicalisering, extremisme en terrorisme: Wat moet de federale regering niet doen?'
© Image Globe

De grote afwezige intussen is een preventief maatregelenpakket. Ik ga ervan uit dat de regering gewoon nog niet weet hoe ze dit moet aanpakken. Wat geen ongewone situatie is bij recent aangetreden ministers en kabinetten – en al zeker niet voor kabinetten met weinig federale ervaring.

Het zou volgens mij al een hele stap vooruit zijn als het Federaal preventieprogramma van gewelddadige radicalisering uit 2013 van voormalig minister van Binnenlandse Zaken Joëlle Milquet zou worden bewerkt en aangepast aan de voortschrijdende inzichten.

Ook opvallend is de buitengewoon summiere beschrijving van de maatregelen. Voor de uitwerking en uitvoering ervan zal dus nog heel wat denkwerk nodig zijn. Er zitten heel wat goede, maar ook wat vage en enkele bedenkelijke of onwenselijke maatregelen bij.

Wat goed is…

Eerst de positieve maatregelen. De tijdelijke intrekking van de identiteitskaart of het paspoort van iemand die op het punt staat naar het buitenland te vertrekken om deel te nemen aan een gewapende strijd, is een redelijke maatregel. In feite gaat het hier om de toepassing van een bepaling uit het Consulair Wetboek. Beter voorkomen dan genezen, want zodra hij is vertrokken, kan de persoon in kwestie bij terugkeer een reëel risico vormen voor de openbare orde en veiligheid. Let wel, er moeten staalharde aanwijzingen zijn dat iemand op het punt staat te vertrekken.

Ook de herziening van het Plan Radicalisme uit 2005 en de circulaire Foreign Fighters van 25 september 2014, is positief. Over de hoe-vraag weten we niet veel. Meer informatie-uitwisseling over Belgische strijders in het buitenland, een betere taakverdeling tussen de bevoegde diensten en de integratie van het fenomeen van de Syriëstrijders, en dus eigenlijk van de circulaire ForeignFighters in het Plan Radicalisme, zijn alvast het aanbevelen waard.

Nizar Trabelsi
Nizar Trabelsi© ImageGlobe
Het is op dit moment allesbehalve duidelijk hoe men de radicalisering in de gevangenissen juist wenst aan te pakken

Het voornemen om meer aandacht te hebben voor radicalisering in de gevangenissen, is ook uitermate positief. Neen, gevangenissen zijn geen jihadscholen, maar het zijn wel plaatsen waar radicaal gedachtegoed vrij snel verspreid wordt en legitimiteit vindt. Denken we maar aan Nizar Trabelsi: extremistische gevangenen kunnen sneluitgroeien tot voorbeelden, helden of goeroes voor andere gedetineerden.

Het is op dit moment allesbehalve duidelijk hoe men de radicalisering in de gevangenissen juist wenst aan te pakken. Zal men de voor terrorisme veroordeelde gedetineerden spreiden over de gevangenissen in ons land, of net niet? Hoe zal de risico-inschatting gebeuren? Spreiden of concentreren: beide strategieën kennen voor- en nadelen.

Het zal vooral zaak zijn dat gevangenis personeel en islamconsulenten tijdig de signalen in de gevangenis (leren te) capteren en dat ze die dan mee kunnen vertalen naar eventuele interventies.

Het is hoog tijd dat er zogenaamde deradicaliseringsprogramma’s worden uitgewerkt en uitgerold in de gevangenissen, en in de gemeenschapsinstellingen voor jongeren. Die programma’s bestaan bij ons nog niet, maar we kunnen inspiratie opdoen in de Scandinavische landen en zelfs – o ironie – in Saoedi-Arabië of Pakistan.

Dergelijke programma’s hebben maar een kans op slagen indien ze gestoeld zijn op drie essentiële pijlers.

  1. Ten eerste is er nood aan religieuze omkadering: religieuzen met de nodige autoriteit moeten een tegenverhaal bieden en dus de ideologie bij de gedetineerde deconstrueren en bijsturen.
  2. Ten tweede is psychosociale begeleiding door een multidisciplinair team van onder meer psychotherapeuten, sociaal werkers en – in het geval van minderjarigen – pedagogen, van het grootste belang.
  3. Ten derde moet men de directe omgeving van de gedetineerde hierbij betrekken – de ouders, de partner, de broers of zussen, vrienden …

Maatregelen als de hervorming van de inlichtingen-en veiligheidsinstanties, een Nationale Veiligheidsraad en de optimalisering van de informatie-uitwisseling tussen administratieve en gerechtelijke diensten zijn in principe natuurlijk een goede zaak. Een grotere en betere uitwisseling en samenwerking tussen de Europese lidstaten en de Europese veiligheids- en inlichtingendiensten moet daarbij een aandachtspunt zijn.

En ook de samenwerking met de veiligheids- en inlichtingendiensten van herkomstlanden van jihadi’s, zoals Marokko, kan en moet veel beter.

…en wat beter kan

Soldaten aan het Brussels justitiepaleis
Soldaten aan het Brussels justitiepaleis© BELGA

De lijst met twaalf maatregelen tegen radicalisme en terrorisme van de federale regering bevat echter ook maatregelen die zich lenen voor een grondiger debat. Denk maar aan de uitbreiding van de lijst van strafbare feiten die aanleiding geven tot het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden, en de inzet van het leger voor specifieke bewakingsopdrachten. Die regels kunnen immers raken aan de fundamenten van een open samenleving als de onze.

Met de snelle inzet van soldaten voor bewakingsopdrachten op gevoelige locaties in ons land, wil men de politie ontlasten en de veiligheid verzekeren – of minstens ‘het onveiligheidsgevoel’ bij de burgers wegnemen. Die argumentatie lijkt op het eerste gezicht hout te snijden, maar het is nog maar de vraag of wie te pas en te onpas soldaten en para’s in het straatbeeld laat verschijnen, het veiligheidsgevoel wel in de hand werkt.

De soldaten werden bovendien ingezet bij dreigingsniveau drie. Dat is het op een na hoogste. Wat doen we als het dreigingsniveau verhoogd wordt tot vier? De enige stap die je dan nog kan zetten, is de noodtoestand uitroepen – is dat in een vrije en open samenleving de ambitie?

Maatregelen die volgens mij dan weer onwenselijk zijn omdat ze redelijk noch proportioneel zijn, en die ongewenste maatschappelijke neveneffecten kunnen hebben, zijn de aanvulling van het strafwetboek met een nieuw terroristisch misdrijf en de uitbreiding van de mogelijkheden voor het intrekken van de nationaliteit. Ik verklaar me nader.

'Radicalisering, extremisme en terrorisme: Wat moet de federale regering niet doen?'
© Belga

De federale regering wil het strafwetboek aanvullen met een nieuw terroristisch misdrijf: ‘verplaatsing naar het buitenland voor terroristische doeleinden’. Op het eerste gezicht lijkt dit een correcte maatregel. De vraag is wel: wie gaat hoe bepalen wat ’terroristische doeleinden’ zijn? Gaat het dan bijvoorbeeld om organisaties die opgenomen zijn op de Europese of ook de Amerikaanse terreurlijst?

Meer nog, initieel was er zelfs sprake van om de huurlingenwet van 1 augustus 1979 te activeren: die bepaalde dat vechten in het buitenland door mensen van bij ons strafbaar was. De N-VA legde dit op tafel tijdens de onderhandelingen van de Zweedse coalitie, en het voornemen om een wetgevend initiatief in die zin te nemen, werd zelfs opgenomen in de beleidsverklaring van minister Jambon van 24 november 2014.

'Radicalisering, extremisme en terrorisme: Wat moet de federale regering niet doen?'
© YOUTUBE

Dat van dit voornemen niets meer te bespeuren valt in de twaalf maatregelen, lijkt erop te wijzen dat de regering hier ideologisch voor een andere koers heeft gekozen. Door af te zien van de huurlingenwet en in te zetten op de terreurwetgeving, kan de regering vechten op bepaalde buitenlandse strijdtonelen, voor bepaalde gewelddadige organisaties, strafbaar stellen. Anders gezegd, vechten voor organisaties die op een terreurlijst staan mag niet, maar voor pakweg de Koerdische Peshmerga’s, een aantal sjiitische milities of voor reguliere legers zoals het Turkse, Israëlische of Marokkaanse kan dan weer wel. Althans, het wordt geen misdrijf.

Het ware moedig en correct geweest als men de deelname van Belgen in de rangen van eender welke reguliere of niet-reguliere vechteenheid had verboden. Dat zou duidelijk, universeel en redelijk zijn geweest. Ik vind het zacht uitgedrukt een aberratie dat Belgen in principe wel kunnen vechten voor sommige buitenlandse milities, en dat Belgen met een dubbele nationaliteit kunnen gaan vechten voor reguliere legers. Wat dit laatste betreft, had ik graag een meer consequent en doortastend beleid willen zien: wil men gaan vechten voor het land van herkomst, of dat nu Marokko, Israël of wat ook is? Neem dan afstand van de Belgische nationaliteit. Punt uit.

Een andere maatregel die volgens mij de discriminatietoets niet kan doorstaan, is de uitbreiding van de mogelijkheden voor het intrekken van de nationaliteit. Concreet wil dit zeggen dat een Syriëstrijder die veroordeeld wordt voor een oorlogsmisdaad of voor een misdaad tegen de menselijkheid, de nationaliteit kan worden ontnomen.

Een ongelijke straf voor Mohamed en Piet voor een en hetzelfde misdrijf is onredelijk, niet-proportioneel en discriminerend.

Het probleem dat hieruit voortvloeit, is dat Mohamed die geboren is als Belg, maar geboren is in een gezin waarvan de grootvader pakweg Marokkaan was en die daarom over een dubbele nationaliteit beschikt, een zwaardere straf kan krijgen dan Piet die geboren is als Belg, met autochtone grootouders – en er zijn tientallen bekeerlingen onder de Syriëstrijders. Piet kan volgens de vigerende internationale normen immers niet staatloos gemaakt worden. Mohamed kan geen afstand doen van de Marokkaanse nationaliteit, maar kan wel zijn Belgische nationaliteit – de nationaliteit van zijn geboorteland en in vele gevallen dat van zijn ouder(s) – verliezen.

Een ongelijke straf voor Mohamed en Piet voor een en hetzelfde misdrijf is onredelijk, niet-proportioneel en discriminerend.

Bovendien zou deze nieuwe regel een niet te onderschatten precedentwaarde en maatschappelijke impact kunnen hebben. Niemand die in België of als Belg in België is geboren, heeft de geboortegrond van zijn (groot)ouders kunnen kiezen. Afkomst mag geen pasmunt zijn in de strijd tegen extremisme en terrorisme. Maakt men daar wel zulk gebruik van, dan voert de overheid de facto verschillende categorieën van Belg-zijn in. Dat ondermijnt het burgerschap en zal de polarisering tussen de bevolkingsgroepen enkel nog voeden.

Het is uitkijken naar de visie ter zake van de Raad van State en eventueel het Grondwettelijk Hof. Tot slot ontbreken er nog een aantal maatregelen.

De 3 maatregelen die ontbreken

Tot slot ontbreken er nog een aantal maatregelen. Ik kan er zo nog drie opsommen.

Het in kaart brengen en droogleggen van de financiering van Belgische (Europese) jihadisten zou een dertiende maatregel moeten zijn.

De ondersteuning van mainstream islamitische instanties die een tegenverhaal bieden – en zich dus toeleggen op het uitdagen van de onevenredig grote salafistische aanwezigheid op het internet – kan een veertiende maatregel zijn. (Met – waarom niet? – een rol voor ex-Syriëstrijders die tot inkeer zijn gekomen, en die in ruil voor strafvermindering voordrachten geven aan jongeren om de jihadromantiek te ontkrachten.)

Een duidelijk standpunt, ten slotte, over hoe ons buitenlands- en defensiebeleid een rol kan spelen in het maximaliseren van onze nationale veiligheid en het minimaliseren van de spanningen met de moslimwereld, levert al meteen een vijftiende maatregel op.

Realisme in ons buitenlands en veiligheidsbeleid: het is nog niet te laat

Wat het buitenlandse en veiligheidsbeleid betreft, is er meer dan ooit nood aan realisme. Daar is het nooit te laat voor. Het staat haast in de sterren geschreven dat er vroeg of laat een grondoffensief nodig zal zijn om IS en consorten op het terrein te ontwortelen. Bombarderen en zonder meer terugtrekken is – de Libische ervaring indachtig – geen leefbare optie.

‘We zijn niet in oorlog met de islam, of met soennieten, maar met het gewelddadige jihadisme’

De Arabische landen moeten op het terrein een leidende rol spelen als er een grondoffensief wordt uitgerold. Het is aan ons, de Europese landen en de Verenigde Staten, om in te zetten op ‘indirecte’ militaire steun – en deze kan best sturend zijn. Zo brengen we onze nationale veiligheid niet nog meer in gevaar. Het is een visie die België binnen de NAVO kan bepleiten.

Om nog meer strategische blunders te vermijden, moet er voldoende aandacht uitgaan naar de randvoorwaarden voor een mogelijke uitrol van een grondoffensief, naar de totaalcommunicatie met de soennieten – ‘We zijn niet in oorlog met de islam, of met soennieten, maar met het gewelddadige jihadisme’ – en naar een sterkere nadruk op conflictresolutie in het Europese Nabuurschapsbeleid. België kan deze prioriteiten mee op de Europese en internationale agenda plaatsen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content