‘Onderwijskundige visies zijn vaak mooi op papier, maar in de praktijk komt het er jammer genoeg nu op neer dat veel kinderen die niet mee kunnen in het gewone onderwijs, op één hoopje worden gegooid binnen het basisaanbod, hoe complex en uiteenlopend de oorzaak van hun uitvallen ook is’, schrijft leerkracht Anke Gulix. ‘Dit is misschien erg inclusief, maar helaas niet werkbaar.’
In de derde kleuterklas stonden mijn klasgenootjes en ik rond de grote zandtafel voor een uitleg. Plots werd Sven door de juf bij zijn voeten gegrepen. Als een reuzekalkoen, klaar voor de slacht, bungelde hij ondersteboven, angstig neerkijkend op het zandtafereel. Sven was een guitige jongen, die moeilijk kon stilstaan en zwijgen. Hij irriteerde juf.
Gelukkig gaan leerkrachten vandaag beter om met kinderen die ‘anders’ zijn. Door de hoge druk die zij ervaren en de grote klassen, kunnen zij echter niet altijd bieden wat een kind met speciale noden nodig heeft. Daardoor voelen deze kinderen zich dikwijls een last. Wat ook niet bijdraagt aan hun zelfbeeld, zijn de opmerkingen van andere kinderen of het zichzelf voortdurend vergelijken met deze klasgenoten die wel makkelijk leren. Vaak komen leerlingen in het basisaanbod aan met een zwaar beschadigd zelfbeeld, reeds schoolmoe, gefrustreerd, boos en faalangstig.
Noodkreet vanuit het basisaanbod: ‘We kunnen de leerlingen niet geven wat hen toekomt.’
Het basisaanbod is een fusie van type 1 (lichte tot matige verstandelijke beperking) en type 8 (leerproblemen). In theorie begeleiden we kinderen die trager leren en/of kampen met een moeilijkheid als dyslexie of dyscalculie. We willen hun achterstand en leerproblemen zo goed mogelijk inhalen en ondervangen door in kleinere klassen op maat van elk kind te werken. We hebben ook paramedici ter ondersteuning (kinesist voor schrijfmotorische problemen, logopedist…). Daarnaast willen we veel tijd geven aan het sociaal-emotionele, want deze kinderen hebben zoals gezegd vaak al een hobbelig en moeilijk parcours achter de rug.
Op een hoopje
In een artikel in Knack over onderwijs ‘Hoe moet het verder nu het M-decreet op de schop gaat?’ krijgt Elke Struyf, onderwijswetenschapper aan UAntwerpen, het woord. Ze staat open voor opnieuw makkelijker doorverwijzen naar het buitengewoon onderwijs, maar stelt dat het oprichten van nieuwe scholen voor buitengewoon onderwijs die zich op één doelgroep concentreren, een terugkeer naar het oude segregatieverhaal is.
Hierbij lijkt zij ervan uit te gaan dat je twee soorten leerlingen hebt, diegenen die meekunnen binnen het gewone onderwijs en diegenen bij wie dat niet lukt. Deze gedachtegang moet het CLB bij doorverwijzingen overduidelijk ook volgen, omwille van lange wachtlijsten bij bepaalde types. Door plaatsgebrek bij het juiste type worden leerlingen vervolgens op een hoopje gegooid binnen het basisaanbod.
In de praktijk is het basisaanbod extreem inclusief geworden. Hier volgt een kijkje in een doorsnee klas op onze school: kinderen met extreme ADHD die voortdurend de kinderen met ASS afleiden; kinderen met ODD (gedragsstoornis) die zoveel aandacht vragen dat de stille kinderen met faalangst zich maar rustig bezighouden tot een zoveelste crisis gaat liggen; een jongen met een normaal IQ die maar geen zinnen gevormd krijgt (vermoedelijke taalontwikkelingsstoornis); kinderen met een angststoornis; kinderen met woedeaanvallen ten gevolge van een problematische thuissituatie; kinderen met geen matige, maar een ernstige mentale beperking…
Het is onmogelijk om de kinderen die wel binnen het profiel basisaanbod passen, te geven wat hen toekomt. Onze klassen zijn te groot, tot 16 kinderen, en het merendeel van onze tijd en energie gaat naar de leerlingen met gedragsproblemen. En de paramedici? Die komen zelden naar het afgesproken uurtje ondersteuning, want zij moeten noodgedwongen inspringen en zelf voor een klas staan omwille van het lerarentekort. Een advies voor basisaanbod is telkens voor twee schooljaren, vanuit het idee dat we op die tijd een achterstand mogelijk wegwerken waardoor ze terug naar het gewone lagere onderwijs kunnen. Het zal niet verbazen dat in de praktijk die terugkeer zelden voorkomt.
Geen plek
In Antwerpen alleen al hebben 337 kinderen dit schooljaar geen plek binnen het buitengewoon onderwijs. Voor lager onderwijs zijn er serieuze plaatstekorten binnen type 2 (matige tot ernstige mentale beperking), type 3 (ernstige sociale, emotionele, en/of gedragsproblemen) en type 9 (ASS). Kinderen die eigenlijk in een van die types een plekje zouden moeten krijgen, vullen nu mee de klassen binnen onze school, maar vragen om een andere aanpak, ander didactisch materiaal en andere expertise.
Het inrichten van extra klassen met specifieke middelen voor bepaalde types, is dus noodzakelijk. Dat hoeft niet gepaard te gaan met segregatie. Het kan heel waardevol zijn als dit kan op één campus, samen met klassen uit het gewone onderwijs en uit andere types. De inclusieve gedachte zou dan alvast tijdens sportactiviteiten, speelmomenten en feesten plaats kunnen krijgen, en wie weet op welke manier nog.
Het propageren van nieuwe wetenschappelijke visies en hun omzetting in de praktijk dient wel steeds te gebeuren in samenspraak met de mensen in het veld én met voldoende financiële middelen. Want onderwijskundige visies zijn vaak mooi op papier, maar in de praktijk komt het er jammer genoeg nu op neer dat veel kinderen die niet mee kunnen in het gewone onderwijs, op één hoopje worden gegooid binnen het basisaanbod, hoe complex en uiteenlopend de oorzaak van hun uitvallen ook is. Dit is misschien erg inclusief, maar helaas niet werkbaar.
Anke Gulix is klasleerkracht binnen het basisaanbod.
Lees ook:
– Na mislukking M-decreet: ‘Zet scholen voor gewoon en buitengewoon onderwijs op dezelfde campus’
– Onderwijsexpert Johan De Wilde: ‘Met de ballonnetjes van Ben Weyts komen we er niet’
– Taalopleidingen krijgen klappen: wie zal straks nog Nederlands geven?
– Hoger onderwijs: waarom witte, welgestelde studenten beter presteren
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier