Kroniek van de week over een roekeloze stakingsaanzegging
Het ging deze week onder andere over de vakbonden, die actie willen voeren voor meer loon en meteen de wet die de loonnorm regelt onderuit willen halen. Knack-redacteur Ewald Pironet blikt terug.
1. Aalmoes
‘Het ABVV roept op tot een interprofessionele actie- en stakingsdag op 29 maart 2021. Onze eisen : dat er een goed loonakkoord komt en dat de foute en onrechtvaardige loonnormwet wordt aangepast.’
Mededeling van het ABVV, 11 maart
De socialistische vakbond, het ABVV, en zijn christelijke evenknie, het ACV, plannen op maandag 29 maart acties en stakingen in bedrijven omdat het overleg met de werkgevers over hogere lonen is mislukt. De liberale vakbond, de ACLVB, wil wel gerichte acties maar is geen voorstander van stakingen. Daarmee voeren de vakbonden een dreigement uit dat ze al eerder formuleerden. Het zal niet alleen de relatie tussen werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers verzuren, maar ook leiden tot spanningen tussen de coalitiepartijen MR/Open VLD enerzijds en PS/SP.A anderzijds.
Zoals in een vorige ‘Kroniek’ aangestipt werd, waarschuwde ACV-voorzitter Marc Leemans eind februari al voor acties ‘om het grote publiek te informeren, en de werkgevers onder druk te zetten. Maar ook om de regering te informeren en onder druk te zetten.’ Hij voegde eraan toe: ‘Stakingen zijn nog niet aan de orde, maar ook niet uitgesloten.’ Veertien dagen later zijn ze blijkbaar wél aan de orde, over twee weken wordt er gestaakt.
Er werd geen akkoord tussen vakbonden en werkgevers gevonden over hoeveel de lonen mogen stijgen boven op de indexstijging, die naar verwachting 2,8 procent zal bedragen. Volgens de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) mag die stijging hoogstens 0,4 procent bedragen voor de volgende twee jaar. Als onze lonen met meer zouden stijgen, zouden ze sneller toenemen dan in onze buurlanden. Dan zouden onze bedrijven minder concurrentieel worden en zouden we onze internationale concurrentiepositie ondergraven, zo is de redenering.
Ooit werd ons sociaal overlegmodel geroemd, nu wordt meer en meer de vraag gesteld of het nog wel zin heeft.
De vakbonden noemen die 0,4 procent ‘een aalmoes’. Over de 2,8 procent verhoging dankzij de index hebben ze het niet, die is heilig. Het gevolg was dat werkgevers en werknemers niet tot een akkoord kwamen – en dat het sociaal overleg dus ook in dit dossier niet meer werkt. Ooit werd ons sociaal overlegmodel geroemd, nu wordt meer en meer de vraag gesteld of het nog wel zin heeft.
De vakbonden weten zich in hun onverzettelijkheid geruggensteund door de socialisten, die deel uitmaken van de regering-De Croo. Want zij lieten eerder al weten dat de lonen inderdaad met meer dan 0,4 procent moeten kunnen stijgen. Het was zelfs minister van Werk Pierre-Yves Dermagne (PS) zélf die ooit verklaarde dat dat mogelijk moest zijn.
Als zelfs de bevoegde minister verklaart dat er meer loonsverhoging mogelijk is, moet je als vakbond wel gek zijn om het niet hard te spelen.
Als de sociale partners niet tot een akkoord over de loon- en arbeidsvoorwaarden komen, belandt het dossier vroeg of laat op de regeringstafel. De vakbonden rekenen erop dat de socialisten dan hun eerdere uitspraken hard zullen maken. En als zelfs de bevoegde minister verklaart dat er meer loonsverhoging mogelijk is dan wat de CRB goed vindt, moet je als vakbond wel gek zijn om het niet hard te spelen. De socialistische regeringspartijen dragen dan ook een zekere verantwoordelijkheid voor de acties en stakingen die de vakbonden voor 29 maart plannen.
2. Het goede voorbeeld
‘Veel bedrijven vechten voor hun overleven. Dan staken is totaal wereldvreemd.’
Pieter Timmermans, topman van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO), De Tijd, 12 maart.
De werkgevers vinden de hoge looneisen van de vakbonden onverantwoord. Zij wijzen erop dat een verhoging van 3,2 procent (2,8 procent index plus 0,4 procent) in de huidige context al veel is. Ze herhalen dat de economie vorig jaar met 6 procent is gekrompen en dat veel bedrijven en sectoren het moeilijk hebben, met name de horeca, de evenementensector, de luchtvaart- en toerismesector. Velen verwachten een golf van faillissementen als straks de steunmaatregelen wegvallen. In die context de lonen fors verhogen vinden de werkgeversvertegenwoordigers ‘het toppunt van wereldvreemdheid’.
De vakbonden zeggen te beseffen dat de economie de grootste crisis sinds de Tweede Wereldoorlog heeft meegemaakt, maar benadrukken dat enkele sectoren wél goed boerden. Daarbij wordt vooral naar de distributie- en farmasector gekeken. In die sectoren moeten de lonen meer dan 0,4 procent kunnen stijgen, vinden de vakbonden. Volgens de werkgeversorganisaties komt slechts 6 procent van de ondernemingen versterkt uit de crisis.
De vakbonden willen niet een eenmalige bonus maar een structurele loonsverhoging.
Minister Dermagne heeft al gezegd dat hij op een creatieve manier voor extra loonsverhoging wil zorgen. Hij zou via een rondzendbrief bijvoorbeeld bonussen kunnen toestaan, die niet meegerekend worden in de 0,4 procent loonsverhoging. Dat wordt niet meteen verworpen in werkgeverskringen, maar de vakbonden willen niet een eenmalige bonus. Ze willen een structurele loonsverhoging, iets waar de werknemers hun hele verdere carrière nog hun voordeel mee kunnen doen.
Kan er niet veel beter werk worden gemaakt van een loonsverhoging voor de werknemers in de zorgsector?
Bij dat alles zijn er een aantal bedenkingen te maken. Bijvoorbeeld of het wel zo goed is dat er in de sectoren die beter uit de coronacrisis komen loonsverhogingen zouden worden toegekend, terwijl die niet gelden voor de sectoren die er verzwakt uitkomen. Op het eerste gezicht klinkt dat goed en logisch, maar is het goed om de loonspanning tussen sectoren op die manier verder op te drijven? Is de vraag of een sector al dan niet goed uit de coronacrisis komt wel een goede maatstaf om loonsverhoging toe te kennen?
Misschien moeten niet zozeer de sectoren die versterkt uit de crisis komen een loonsverhoging krijgen, maar wel een aantal sectoren waar de verloning ondermaats is en die tijdens de coronapandemie hebben laten zien hoe essentieel ze zijn. Kan er niet veel beter werk worden gemaakt van een loonsverhoging voor de werknemers in de zorgsector, bijvoorbeeld?
Het is uitkijken naar de vergoedingen die de managers het voorbije jaar hebben mogen opstrijken.
Nog een laatste bedenking: het is uitkijken naar de dividenden die (beursgenoteerde) bedrijven straks zullen uitkeren en naar cijfers over de verloning die de managers het voorbije jaar hebben mogen opstrijken. Als de dividenden en de vergoedingen voor de top van de ondernemingen in 2020 opvallend zijn gestegen, moeten de werkgeversorganisaties een toontje lager zingen over hun bezorgdheid over een loonontsporing. Als je een punt wilt maken en kracht bijzetten, kun je nog altijd beter zelf het goede voorbeeld geven.
3. Prullenmand
‘Je kunt heel wat andere redenen bedenken om een grondig debat te voeren over de (loon)wet. Maar dat zal niet snel gebeuren. Je kunt evengoed een doos vuurwerk op de regeringstafel leggen en daar een lucifer ingooien.’
Ongelijkheidsexpert Ive Marx (UAntwerpen), De Standaard, 2 maart
Eigenlijk gaat het de vakbonden fundamenteel nog om iets anders dan een loonsverhoging van meer dan 0,4 procent: ze willen dat de loonwet wijzigen die ervoor zorgt dat de lonen maar kunnen stijgen in verhouding met wat in onze buurlanden gebeurt. ‘De foute en onrechtvaardige loonnormwet moet wordt aangepast’, aldus het ABVV.
Die loonwet dateert van 1996, toen we onszelf uit de markt hadden geprijsd met te hoge loonkosten in vergelijking met onze buurlanden. Om die handicap af te bouwen werd een formule uitgewerkt die de loonstijging in onze buurlanden moet berekenen. Daarbij werd bepaald dat onze lonen niet meer mogen stijgen dan de gemiddelde stijging in onze buurlanden. Voor dit en volgend jaar is dat 0,4 procent boven op de index.
Niet alleen de vakbonden vinden dat die wet dringen moet worden gewijzigd, ook de socialistische regeringspartijen zijn die mening toegedaan. Staatssecretaris voor Relance Thomas Dermine (PS) verklaarde in een ophefmakend interview in Knack dat de loonwet van 1996 ‘inderdaad’ moet worden gewijzigd: ‘Natuurlijk is het niet idioot om te kijken naar onze buurlanden, zodat België competitief blijft. Maar hoe bereken je dat? Er moet met veel meer dan alleen de lonen rekening worden gehouden, zodat je tot een billijker vergelijking komt.’
De vraag is wat het alternatief is voor de loonnorm. Vrije loononderhandelingen?
Bij de liberalen wil men niet horen van zo’n wijziging van de loonwet. Ook gouverneur Pierre Wunsch van de Nationale Bank verklaarde al dat we ‘nu niet moeten beginnen te improviseren met het berekenen van de loonmarge’. Hij beklemtoonde ‘dat er maar weinig ruimte is voor een loonsverhoging boven op de index’.
Ondertussen hebben ook een aantal economen zich gemengd in het debat. Zij hebben op hun beurt serieuze bedenkingen bij de loonwet van 1996. Zo wees ongelijkheidsexpert Ive Marx (UAntwerpen) er in De Standaard op dat die wet een ‘eenheidsworst oplegt aan een economie die heel divers is’. Marx vroeg zich ook af of die wet ons land wel ‘naar een economische poleposition had gebracht’ – niet dus. Hij werd daarin bijgetreden door econoom Gert Peersman (UGent), die zich afvroeg: ‘Loont de loonwet nog?’, terwijl zijn collega Paul De Grauwe (London School of Economics) de loonwet gewoon in de prullenmand wil werpen.
Moet de automatische koppeling van de lonen aan de index ook op de schop?
De vraag waar zij het niet over hebben, maar die cruciaal is, luidt: wat is het alternatief? Vrije loononderhandelingen? Moet de automatische koppeling van de lonen aan de index dan ook op de schop? En hoe zorgen we ervoor dat onze loonkosten niet opnieuw ontsporen? Hoe blijven we concurrentieel met onze buurlanden (en bij uitbreiding met de rest van Europa en zelfs de lagelonenlanden)?
Een grondig debat mag daarover worden gevoerd, maar zoals Marx schreef: ‘Dat zal niet snel gebeuren. Je kunt evengoed een doos vuurwerk op de regeringstafel leggen en daar een lucifer ingooien. De spanning tussen de liberalen en de socialisten, die zeker in Wallonië de hete adem van de PVDA in de nek voelen, is te explosief.’
De geciteerde economen benadrukken terecht dat de productiviteit een belangrijke rol speelt om onze competitiviteit te handhaven. En dat een hogere productiviteit noodzakelijk is om onze welvaartsstaat te behouden. Nieuw is dat niet, vier jaar geleden schreven we het al in Knack.
Een hogere productiviteit is noodzakelijk om onze welvaartsstaat te behouden.
Maar hoe kun je die productiviteit verhogen? Daarvoor heb je een hele reeks maatregelen nodig, noem het een beleid. Zo moet je onder meer de vele regels afbouwen die in België bestaan, en zeker ook in Vlaanderen. Want regeldrift heeft een negatief effect op de productiviteit. Daarnaast innoveren we ook te weinig, we hebben te weinig startende bedrijven enzovoort. Allemaal zaken waar al jaren op wordt gewezen. Maar waar weinig tot niets aan werd gedaan.
Onze slappe productiviteit heeft ook te maken met de geringe publieke investeringen, ‘vooral in transportinfrastructuur, zoals wordt geïllustreerd door het dichtslibbende verkeers- en spoorwegennet’, merkte de Europese Commissie ook al jaren geleden op. Als er de voorbije decennia moest worden bespaard, kozen onze regeringen vaak voor de weg van de minste weerstand: tunnels werden niet onderhouden, het spoornet werd niet gemoderniseerd enzovoort. Vandaag betalen we de tol voor dat lakse beleid, onder andere onze productiviteit lijdt eronder.
Onze starre loonvorming wordt gezien als een van de oorzaken van het productiviteitsprobleem.
‘Het klassieke idee is dat een hogere productiviteit ruimte geeft om de lonen te verhogen,’ schreef Peersman in De Standaard, ‘maar ook het omgekeerde mechanisme wordt nu naar voren geschoven.’ Onze starre loonvorming wordt gezien als een van de oorzaken van het productiviteitsprobleem want ‘door een landelijke loonnorm stijgen de lonen bij ons overal evenveel, waardoor de meest productieve werknemers niet bij de bedrijven met het grootste potentieel terechtkomen’. Peersman besluit: ‘Het is dus realistisch dat hogere lonen tot meer productiviteit leiden en omgekeerd.’
De geciteerde economen weten het zeker ook wel: er zullen meer en ingrijpendere maatregelen nodig zijn dan loonsverhogingen om onze productiviteit op te vijzelen. En dat zal ook niet in één, twee, drie kunnen, maar vergt jarenlang volgehouden beleid. Dat was er tot dusver niet, en het ziet er niet naar uit dat het er snel zal zijn. Is het in die omstandigheden echt verstandig om te pleiten om onze lonen sneller te laten stijgen dan in onze buurlanden?
Want waarom verdienen we een hogere loonstijging dan onze buurlanden, die op talloze financieel-economische fronten, bijvoorbeeld de werkzaamheidsgraad, beter dan wij presteren? Zouden we er niet eerst voor moeten zorgen dat we op die vlakken onze buurlanden bijbenen en gelijke tred houden, voor we over extra loonsverhogingen spreken?
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier