Lode De Waele
‘Klassieke manier waarop wetenschap wordt beoefend staat onder druk: hoe kunnen we het tij keren?’
‘Is de academische wereld dan ziek? Neen, absoluut niet. Meer nog, de academische wereld is fantastisch, maar de mentaliteit is de verkeerde kant aan het opschuiven’, schrijft Lode De Waele van denktank Eleni, in een pleidooi voor meer ‘slow science’.
Het nieuwe academiejaar start dit jaar omwille van de corona-crisis in moeilijke omstandigheden. Niet alleen de corona-crisis zorgt voor uitdagende omstandigheden in de academische wereld, ook de klassieke manier van hoe wetenschap wordt beoefend staat onder druk. In het volgende stuk geven we een overzicht van enkele van deze uitdagingen.
Hoe verloopt het klassieke wetenschappelijke proces?
Alhoewel er in wetenschap veel verschillende paradigma’s zijn die bepalen hoe het wetenschappelijke proces het beste wordt beoefend, ziet het meest gekende paradigma er als volgt uit. Op basis van een uitgebreide theoretische studie tracht men een aantal concrete hypotheses te formuleren. Deze hypotheses gaat men vervolgens onderwerpen aan empirisch onderzoek zoals experimenten, vragenlijsten en observaties (falsificatie). Vervolgens worden deze bevindingen gerapporteerd in een wetenschappelijk artikel. Dat artikel wordt dan ingezonden naar de uitgever (editor) van een internationaal wetenschappelijk tijdschrift. Deze stuurt het artikel door naar een drietal andere internationale onderzoekers (reviewers) die vervolgens controleren of het artikel aan alle wetenschappelijke, methodologische en deontologische vereisten heeft voldaan.
Klassieke manier waarop wetenschap wordt beoefend staat onder druk: hoe kunnen we het tij keren?
Dit proces gebeurt, althans in theorie, geheel anoniem. Vervolgens gaat de editor van het wetenschappelijk tijdschrift op basis van deze reviewers oordelen of de tekst dient te worden aangepast, dan wel wordt uitgesloten. Indien deze dient te worden aangepast, moeten de oorspronkelijke auteurs het artikel herwerken, meestal is dit voor een eerste review zeer grondig. In het andere geval wordt het artikel uitgesloten van publicatie in het tijdschrift. In het klassieke wetenschappelijk proces is het algemeen aanvaard dat ongeveer 90% van de ingezonden artikels wordt geweigerd. Vaak zijn er verschillende revisies van een artikel nodig om het uiteindelijk gepubliceerd te krijgen. Het proces van het insturen tot het effectief publiceren van het artikel neemt vaak al snel meer dan een jaar in beslag, zeker indien het initiële artikel door verschillende tijdschriften werd geweigerd omdat het proces dan telkens van nul af aan begint. Bij wetenschappelijke toptijdschriften is de doorlooptijd doorgaans nog langer.
De publicatiedruk
De publicatiedruk aan de universiteiten is de laatste decennia in sneltempo gestegen. We weten door corona allemaal wat een exponentieel verloop is. Het aantal artikels dat gepubliceerd wordt, kent een soortgelijk verloop. Publish or perish is het vaak gehoorde credo bij doctorandi en jonge docenten. Als je er niet in slaagt om je wetenschappelijke bevindingen in toptijdschriften te publiceren en je ambieert een academische carrière, dan kan je de kans op promotie wel vergeten.
De gevolgen van de publicatiedruk
De gevolgen laten zich voelen. Op onderwijs wordt vaak wat weemoedig neergekeken. Het is een noodzakelijk kwaad dat je moet doorstaan om toch een minimum aan pedagogische vaardigheden aan te tonen, nodig om een aanstelling als jonge ZAP’er (Zelfstandig Academisch Personeel) te bekomen, een tenure-track genaamd. Deze tenure-track geeft je de kans om je gedurende vijf jaar te bewijzen om dan vast in dienst te komen bij een universiteit. Het verschil dat je met andere kandidaten maakt tijdens het selectieproces wordt eigenlijk voor een zeer groot gedeelte bepaald door het aantal publicaties dat men behaalt en het aantal keer dat artikels worden geciteerd door collega-onderzoekers.
Dit klinkt mogelijk bizar allemaal als je dit vanop afstand bekijkt, tenzij je in de academische wereld werkzaam bent, dan is dit business as usual. Nochtans worden de meeste wetenschappers werkzaam aan een universiteit vergoed met belastinggeld. Met dat belastinggeld publiceren ze dan vervolgens wetenschappelijke artikels in zo hoog mogelijk aangeschreven wetenschappelijke tijdschriften, tenminste als ze hun academische carrière voor lief nemen. De kennis verdwijnt vervolgens achter een internationale paywall van enkele grote uitgevers die vervolgens die kennis opnieuw ter beschikking stellen via dure licenties aan universiteiten. Via zogenaamde open access journals kan je dit wel vermijden (deze zijn momenteel erg in trek), maar dan moet je gemiddeld wel €3.000 neertellen per publicatie, voor veel onderzoekers te veel, tenzij je over een gulle promotor beschikt (de ene is de andere niet).
Uiteraard worden nagenoeg alle artikels in het Engels gepubliceerd, wat een bijkomende drempel creëert voor mensen die het Engels niet machtig zijn en een oneerlijk voordeel geeft aan native speakers bij het opstellen van projectvoorstellen. De wetenschappelijke kennis die aldus wordt opgebouwd via belastinggeld, blijft ergens in een donker hoekje verborgen van het grote publiek en beleidsmakers. De gevolgen zijn begrijpelijk: Wetenschap wordt zo dermate gespecialiseerd dat veel niet-wetenschappers geen idee meer hebben van wat wetenschappers juist doen. Dat biedt dan weer opportuniteiten voor anti-vaxers, klimaatontkenners en Darwinistische sceptici.
Bijkomend probleem is dat tijdschriften dikwijls intellectuele of interpretatieve scholen vertegenwoordigen die, niet omwille van wetenschappelijke redenen maar door de commercieel sterke positie die hun huistijdschrift inneemt, een onevenredig grote invloed krijgen. Peer review, op zich een bijzonder goed principe, wordt dan eerder een bewaker van een ‘brand’, eerder dan een eerlijke intellectuele evaluatie.
Onderzoekers beginnen elkaar onderling te evalueren op basis van criteria zoals het aantal wetenschappelijke citaties, de G-index, de H-index en de five year impact factor van de tijdschriften waarin men publiceert. Daarnaast ontstaan clubjes van auteurs die elkaar steeds opnieuw citeren om elkaars’ indices de hoogte in te jagen. Het gevolg is een ware inflatie aan wetenschappelijk onderzoek, dat dus bovendien weinig toegankelijk is.
Nog veel erger is de angst onder jonge onderzoekers om onderzoeksresultaten naar voren te brengen die niet in het verlengde liggen van de vooropgestelde onderzoekshypotheses. Resultaten moeten immers statistisch significant zijn. Zijn je bevindingen dat niet, dan kan je het wel schudden om gepubliceerd te worden in een top tier journal. Veel onderzoekers laten zich hierdoor verleiden door HARKING, het fenomeen waarbij hypotheses worden opgesteld nadat de analyses al hebben plaats gevonden. Zo worden ze altijd mooi bevestigd. Doe je dat niet, dan riskeer je na drie zware revisie rondes in een toptijdschrift te worden afgekeurd. Dan ben je welgeteld 1,5 jaar aan onderzoek kwijt, een risico dat de meeste onderzoekers niet willen nemen (ik heb het helaas meegemaakt). Opnieuw begrijpelijk.
Om toch maar mee te kunnen doen en op zeker te spelen, stellen we bovendien steeds meer onderzoek op waarbij we in één keer tientallen variabelen meenemen. Dat vergroot de kans dat we meer bevindingen zullen terugvinden, waardoor we meer wetenschappelijke bevindingen kunnen rapporteren, wat nodig is voor onze publicatielijsten. Echter, dit zorgt voor een aantal specifieke methodologische problemen.
Deelname aan het maatschappelijke debat is voor jonge onderzoekers en docenten zo goed als uitgesloten. Die hebben het te druk bezig met prestatiecriteria af te vinken, tenminste als deze duidelijk zijn (vaak zijn dit vijf wetenschappelijke publicaties, het verkrijgen van substantiële onderzoeksfinanciering, het begeleiden van doctoraatsstudenten, het begeleiden van thesis studenten, het behalen van meerdere positieve onderwijsevaluaties,…). Echter, vaak zijn ze zeer ambigu geformuleerd waardoor collega’s zich kapot werken om op zeker te spelen. Tenminste als ze al het geluk hebben om aangesteld te worden binnen een tenure track want de afgelopen 25 jaar kennen we naast de inflatie aan wetenschappelijke publicaties eenzelfde inflatie aan doctoraatsstudenten (dit noemen we dan een correlatie), terwijl het aantal ZAP-posities nagenoeg ongewijzigd bleef. Nog frustrerender is het feit dat in de praktijk vele academische posities worden ingenomen door interne kandidaten en de vacatures vooral internationaal worden gepubliceerd omdat openbare publicatie nu eenmaal verplicht is. Langs de andere kant slaat de klepel eveneens soms door doordat interne kandidaten vaak helemaal geen kans maken.
Dan maar externe onderzoeksfinanciering aangaan via het vermaarde Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO), een geprivilegieerd ticket naar een academische carrière? Daar heb je uiteraard een zeer grondig onderzoeksplan voor nodig. Ook daar loopt het vaak mis omdat er binnen het FWO nagenoeg uitsluitend wordt gekeken naar iemands’ publicatie-output. Echter, een groot internationaal onderzoeksproject uitwerken, een internationaal netwerk opbouwen en het experiment vervolgens vertalen in 17 talen kost tijd, het was iets dat ik in mijn geval naast mijn doctoraatswerk deed, want de artikels van een doctoraat moeten zeer vaak logisch op elkaar verder bouwen (dit onderzoek paste daar niet in). Het grootste probleem is dat de evaluatiecriteria van het FWO langetermijn-gericht en incrementeel onderzoek op die manier ontmoedigen. Nochtans gebeurt het meest baanbrekende onderzoek vaak via dergelijke geleidelijke en longitudinale benaderingen, ook wel slow science genoemd.
Als wetenschapper wil je kunnen vrijdenken en wil je eveneens de tijd hebben om maatschappelijke debatten op gang te trekken. Dat is waar academisch onderzoek in essentie zou moeten om draaien. Het lijkt er echter meer en meer op dat dit enkel nog mogelijk is zonder een affiliatie met één of andere academische instelling. Maar het moet gezegd: je wordt in dat geval op geen enkele manier vergoed voor de geïnvesteerde tijd, een reden waarom veel potentieel top onderzoek uiteindelijk nooit wordt gepubliceerd.
Wat moet er veranderen?
Is de academische wereld dan ziek? Neen, absoluut niet. Meer nog, de academische wereld is fantastisch, maar de mentaliteit is de verkeerde kant aan het opschuiven. Een universiteit bestaat nog altijd uit drie pijlers: onderwijs, onderzoek en dienstverlening. Het is dringend tijd om dat evenwicht terug te zoeken. Elk jaar worden wel opiniestukken gepubliceerd hierover, maar in de praktijk verandert er weinig, eerder het tegendeel. Wetenschappers hebben een belangrijke maatschappelijke opdracht door de kennis die ze opbouwen (en die dus meestal wordt betaald met belastinggeld) te verspreiden naar het werkveld.
Dat is exact de reden waarom onze denktank werd opgericht. Wetenschappers hebben een opdracht om jonge mensen op te leiden en dienen dit te kunnen doen op een kwaliteitsvolle manier die even sterk meetelt als het wetenschappelijk onderzoek gepubliceerd in een top tijdschrift. Wetenschappers die hun social skills aanwenden om verbindend te werken zijn gelijkwaardig aan publicatiemonsters. We hebben terug nood aan gedurfd, fundamenteel onderzoek waarbij risico’s dienen te worden genomen en waarbij universiteiten de vangnetten bieden om deze risico’s op te vangen.
Verder dient er een evenwicht te worden nagestreefd tussen gegarandeerde basisfunding en competitieve funding. Enorm veel onderzoekstijd gaat naar het schrijven van voorstellen die nooit gegund worden. Bovendien krijgen de instellingen die veel middelen in het verleden hadden steeds meer middelen en ontstaat er een soort van toetredingsdrempel voor academici die pas beginnen of een nieuw domein willen aansnijden. De slaagkansen van competitieve funding moeten daarnaast hoger. Enige competie is steeds nodig, maar wel op basis van een zekere redelijkheid. Daarnaast moeten onderzoeksdossiers eenvoudiger worden opgesteld. Dit kan door het hele proces op te delen tussen een preselectie op basis van een beperkt voorstel en een finale selectie op basis van een uitgebreider voorstel, analoog zoals dat in feite in Nederland al gebeurt bij de tegenhanger van het FWO (NWO). Binnen het selectieproces moet de potentiële wetenschappelijke impact even sterk doorwegen als het aantal wetenschappelijke publicaties.
Dr. Lode De Waele is vrijwillig onderzoeker bij Erasmus Hogeschool Brussel en de Universiteit Antwerpen. Hij schrijft deze bijdrage namens denktank Eleni. Twee derde van de leden van de denktank zijn gedoctoreerd en zijn werkzaam aan een onderzoeksinstelling. Samen hebben ze meer dan 100 top wetenschappelijke publicaties op hun naam. Ze vonden nodig om deze bekommernissen te delen omdat we allemaal soortgelijke verhalen hebben en ervaren dat de wetenschapsbeleving zoals deze vandaag gebeurt absoluut moet veranderen.
Lees ook: p>
– ‘In een crisis als deze komt de lastige relatie tussen wetenschap en democratie op scherp te staan’ p>
– ‘Om baanbrekend onderzoek te doen moeten wetenschappers ingaan tegen het rendementsdenken’ p>
– ‘Het is niet al goud dat blinkt: fundamenteel wetenschappelijk onderzoek staat onder druk’ p>
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier