‘Het parlement is niet meer de plaats waar politiek zich effectief afspeelt, maar de plaats waar men enkel nog commentaar geeft op wat zich elders afspeelt’, schrijft Jean-Marie Dedecker over de manier waarop de particratie het verschil tussen de uitvoerende en de wetgevende macht steeds kleiner heeft gemaakt.
‘Pa, ik ben senator.’ Het was het enige zinnetje dat ik aan de telefoon tegen mijn vader stamelde, toen ik vanop de laatste lijstplaats op 13 juni 1999 rechtstreeks in het rode pluche gekozen werd. Hij zei niets. Ik hoorde een schrapende keel, een trotse ingehouden snik, en hij legde de hoorn terug op de haak, een gsm heeft hij nooit gehad.
Vandaag zou ik het hem niet meer durven vertellen. Ik zou rood aanlopen van schaamte. De Senaat is ondertussen het knekelhuis van de politiek geworden, en is het stadium van de palliatieve zorgen al lang voorbij. Het is hoogstens nog een opgewarmd lijk, te laf om zich te euthanaseren. Enkel nog een asielcentrum voor gevallen engelen, om een door de kiezer afgestrafte partijvoorzitter zoals Georges-Louis Bouchez (MR) te coöpteren, of om een intimus van een partijvoorzitter te belonen, en haar tot praeses van het mortuarium te kiezen tegen alle protocollaire regels in.
Ik ben één van die plucheklevers, en ik twijfel.
In haar gloriedagen diende de Senaat vooral voor een tweede lezing van de in de Kamer gestemde wetten. Nu wordt de instelling nog beademd met jeukwoorden als ‘ontmoetingsplaats van de gemeenschappen’ of van het ‘samenwerkingsfederalisme’. Een mondvol aan bezigheidstherapie voor een serviceclub die 44 miljoen euro per jaar kost. Wetsvoorstellen worden nu op de partijbureaus opgesteld, en op de rol van de Kamer geplaatst. Ze gaan dan voor een eerste lezing naar de interkabinettenwerkgroepen, dit zijn ministeriële hofhoudingen met 838 lakeien voor de federale regering, 782 voor de Waalse gewestregering en de Franstalige gemeenschap, 375 voor de Brusselse, en 289 voor de Vlaamse regentenraad. Na goedkeuring door de sjerpa’s, mogen de parlementsleden in allerhande commissies nog eens hun licht laten schijnen op de wetten, decreten en ordonnanties, om ze dan als klapvee ongewijzigd goed te keuren in het halfrond.
De neofiete Kamerleden Jessika Soors en Jan Bertels hebben de ondraaglijke lichtheid van hun parlementair bestaan al heel vlug begrepen. Ze ruilden afgelopen maand hun zitje in voor de job van cabinettard bij respectievelijk Sarah Schlitz (Ecolo) en Frank Vandenbroucke (SP.A). Het is leuker vertoeven in het centrum van de macht, dan iedere week als welwillende volgeling parlementaire bloemen te moeten gooien naar je minister in een vooraf getelefoneerde vraag.
Wie in de “plenaire “van de Kamer als oppositielid een vraag stelt aan een minister, mag daarentegen al tevreden zijn dat hij een antwoord krijgt, en hij moet het nog doen op amper twee minuten. Als volksvertegenwoordigers hun eigen parlement niet ernstig nemen, kun je van het volk niet verwachten dat zij het doet. De particratie heeft de scheiding tussen de wetgevende- en de uitvoerende macht volledig uitgehold. Van controleorgaan tot knikkende stemmachine.
Parlementairen zijn vlijtige werkers en geen zakkenvullers. De schreeuw om aandacht van de kiezer met pensenkermissen en netwerking, de zelfverloochening om de partijtop te pleasen, ellenlange vergaderingen en hoorzittingen, journalistieke kastijding en familiale opofferingen… Ze verdienen niet te veel, maar zijn met te veel.
Oppositie voeren is echter fietsen op een hometrainer, en in de meerderheid is men veroordeeld tot de kunst van het epibreren. Dit is volgens de Dikke Van Dale: ‘Niet nader aan te geven werkzaamheden verrichten (waarvan men de indruk wil geven dat ze belangrijk zijn, ook al stellen ze helemaal niets voor.)’ Niets is zo gevaarlijk als een parlement dat niets omhanden heeft. Hoe kom je bijvoorbeeld met 123 Vlaamse volksvertegenwoordigers de dag door, als een derde van je begroting al naar onderwijs gaat, en dat dit departement dan nog eerder gestuurd wordt vanuit de Guimardstraat dan vanop het Martelarenplein?
En als de eerbiedwaardige vergadering toch eventjes de macht kan grijpen zonder de dwingelandij van de regering – zoals tijdens het interludium onder de restregering-Wilmès – krijgt het last van wraaklustig cowboygedrag . Er werden toen toevallige wisselmeerderheden op poten gezet om in de gauwte wetsvoorstellen goed te keuren die eerder ideologisch pestgedrag waren dan maatschappelijke behoeften, zoals de uitbreiding van de abortuswet. Er werden vanuit de losse heup groteske uitgaven gestemd zonder budgettaire dekking of zonder legale grondslag op basis van een loze politieke belofte van 60 jaar geleden, zoals een bonus van 400 miljoen voor mijnwerkers die al 30 jaar op pensioen zijn, of 200 miljoen extra voor psychologische raadplegingen. Staatsuitgavenverkwistend links kon toen zelf wel best enige psychologische hulp gebruiken.
Het parlement is niet meer de plaats waar politiek zich effectief afspeelt, maar de plaats waar men enkel nog commentaar geeft op wat zich elders afspeelt. Het wordt stilaan gedegradeerd tot een marionettentheater met de partijvoorzitters als poppenspelers. Wie een andere mening heeft wordt al vlug verdacht van insubordinatie en van een verdoken agenda. Dit wordt dan instant aangevuurd door een bloed ruikende pers die zich verkneukelt met oorlogsretoriek zoals ‘interne verdeeldheid’ in plaats van de afwijkende meningen op hun waarde te beoordelen.
Partijen zijn seculiere sektes die de macht hebben om hun volgelingen in de ban te slaan, te muilkorven en te broodroven. Priester-senator Staf Nimmegeers zei me ooit dat hij meer censuur ondervond in zijn partij (SP.A) dan in de kerk. Ministers hoeven geen verkozenen des volks meer te zijn, maar worden autoritair aangeduid uit de intieme kring van de partijvoorzitter, of worden even erfelijk benoemd als het koningschap. Vroeger een uitzondering, nu eerder de regel. Het nut van verkiezingen beperkt zich enkel nog tot de afbakening tussen de partijen. Wie er op welk zitje terecht komt is irrelevant.
En na de stembusgang wordt de kiezer ook nog in zijn kruis getrapt. De verliezende partijen vormen dan een kabouterkartel en de winnaars worden aan de kant geschoven, of in een schutskring geplaatst. Paarsgroen heeft zo de stembusgang van 26 mei 2019 gestolen. ‘Partijen zijn organismen die openlijk, officieel opgezet zijn om de ziel te doden van elk idee van waarheid en gerechtigheid’, schreef de Franse filosofe Simone Weil een eeuw geleden. Een wijze helderziende dame.
Wilmès II regeerde met volmachten om de coronacrisis te bestrijden, en werd gepatroneerd door een politbureau van partijvoorzitters. Onder dit beleid werden we wereldkampioen in het aantal overlijdens per 100.000 inwoners. Onder haar erfenis, de regering-De Croo, gaat de treurmars onverstoord door, maar zijn we al tevreden dat ze kan communiceren. We blijven wel op kop in de dodenstatistieken. Wie echter de virocraten durft te bekritiseren, wordt als wetenschapsnegationist aan de kant gezet. ‘Er is nochtans niets dwazer dan steeds hetzelfde te doen en toch een andere uitkomst verwachten’, zei Albert Einstein ooit. Zware beleidsblunders worden toegedekt en geminimaliseerd op het criminele af. Ze worden dan verdoezeld met draconische maatregelen die we zonder morren moeten aanvaarden in het algemeen belang.
We zijn immers een leibandvolkje dat zich laat opsluiten in een cordon sanitaire en zich laat ophokken als tamme konijnen. De armen zijn echter te druk bezig met arm te zijn om opstandig te worden. De drie ingrediënten om de middenklasse op straat te krijgen groeien wel als kool, maar sudderen nog onder de gordel: de vrees dat hun kinderen het slechter zullen hebben dan zijzelf, een ongeloofwaardige uitgeholde overheidsideologie, en politici die de greep op de gebeurtenissen en hun moraal kwijt zijn. Kritiek op het beleid wordt getemperd om zogenaamde populisten geen kans te geven, maar wie angst kan inboezemen krijgt ondertussen absolute macht. We leven in een permanent crisisregime en het sterfhuis wordt onze biotoop.
Pa, ik ben één van die plucheklevers, guilt by association, en ik twijfel. Mijn postelectorale depressie en frustraties blijven woekeren, op het gevaar af cynisch te worden.
Lees ook:
– ‘Wegen kabinetsmedewerkers meer op het beleid dan parlementsleden?’
– Biostatisticus Geert Molenberghs: ‘Met open grenzen krijg je het coronavirus niet klein‘
– De politieke pikorde van De Croo I: een kabinet van winnaars en verliezers
– De Wetstraat op intensieve zorg: de slechte gezondheid van de Vlaamse politiek te boek gesteld
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier