Hoe Nero zichzelf overleeft
In november 2016 overleed Marc Sleen, maar zijn strippersonage Nero leeft onverwacht verder. Voor het eerst in veertien jaar verschijnt er zelfs een gloednieuw album, gemaakt door Kim Duchateau. Knack-redacteur Walter Pauli duikt in de geschiedenis en toekomst van Nero.
Nero gemaakt door Kim Duchateau? Het is een wat gewaagde keuze. De stijl van de 49-jarige tekenaar met Limburgse roots ligt vrij ver van het klassieke beeld dat wijlen Marc Sleen (1922-2016) decennialang van Nero neerzette. Maar het is een bewuste keuze geweest, zowel van uitgeverij WPG als van de Stichting Marc Sleen, de organisatie die de nalatenschap van Sleen beheert. Waarom zou je proberen om het publiek te overtuigen met kopieën van de oude meester? Waarom zou een nieuwe Nero niet ‘nieuw’ mogen zijn?
Het is geen toeval: de strip wordt in een hommagealbum tot leven gewekt in het jaar waarin Nero zijn zeventigste verjaardag als ‘dagbladverschijnsel’ mag vieren. Welja, Nero is een krantenman, eerst bij De Nieuwe Gids en Het Volk, vanaf 1965 bij De Standaard. Vandaar dat hij zijn beroep vermeldt op een fiere plaquette naast zijn voordeur: in het Vlaanderen van weleer was dat hét teken van sociale status, een naambord met daarop ‘dokter X’, ‘ advocaat Y’ of ‘notaris Z’. In de verhalen van Sleen werd dat: ‘Nero. Dagbladverschijnsel.’
Op 2 oktober 1947 verscheen in de krant De Nieuwe Gids de aankondigingsstrook voor een nieuwe stripserie: De Avonturen van Van Zwam. De naam ‘Van Zwam’ is bedacht door de 19-jarige journalist Gaston Durnez, maar de tekeningen, het verhaal, de sfeer en vooral het oer-Vlaamse karakter dragen het signatuur van de 25-jarige Marc Sleen, né Marcel Neels. De eerste stroken leren het publiek dat Van Zwam een ‘gediplomeerd dedectief’ is (de taal is veeleer amper gekuist Vlaams dan Algemeen Nederlands). Van Zwam doet in Brussel onderzoek naar onopgeloste verdwijningen. Hij stoot er op een ondergrondse schuilplaats van de Japanse schurk Matsuoka. Die hersenspoelt zijn gevangenen, en de detective botst er op zonderlingen die zich voordoen als Jan met de Hamer, Lodewijk de Veertiende, en ten slotte, op strook negen van het verhaal, een man die denkt dat hij de Romeinse keizer Nero is. Zijn echte naam is Schoonbrood, al heet hij in hetzelfde album ook ‘M. Schoonbaard’.
Duchateau is de vijfde auteur die Nero onder handen krijgt, en de derde van enig belang
Nero wordt zó populair dat hij al snel het echte hoofdpersonage van de reeks wordt. Van Zwam blijft aan boord als een trouwe vriend des huizes. In dat eerste album heeft Nero trouwens een zoon en een dochter, van wie later geen spoor meer terug te vinden is. Pas in De zoon van Nero (1959) wordt Adhemar geboren, een wonderkind dat van bij zijn geboorte tientallen talen spreekt, computers bouwt en biljart met een moyenne van negen.
Rommelig is het dus allemaal wel. Vanaf dag één zijn Sleen en Nero de antipode van de toen al gevierde Hergé en zijn cultreeks Kuifje. Voor Hergé was zelfs de perfectie amper voldoende: op de duur moest elk detail, elke schaduw kloppen. Als hij in De zaak Zonnebloem (1954-1956), een verhaal dat zich deels in Zwitserland afspeelt, een auto in het Meer van Genève wil laten rijden, gaan hij en zijn ateliermedewerkers ter plaatse op zoek naar een plek waar dat gebeurd zou kunnen zijn. Vandaar dat er tussen 1929 (Kuifje in het Land van de Sovjets) en 1976 (Kuifje en de Picaro’s) amper 23 verhalen verschenen van de meest iconografische stipfiguur aller tijden.
Sleen tekende voor een dagblad, en werkte bovendien aan talloze reeksen tegelijk: De Kapoentjes, Piet Fluwijn en Bolleke enzovoort. Tussendoor werkte hij ook nog eens aan politieke cartoons, of ging hij ter plaatse tekeningen maken tijdens de Tour de France. Tussen 1947 en 2002 verschenen 216 verhalen van Nero en tot 1992 (Sleen was dat jaar 70 geworden) deed hij dat helemaal alleen, zonder enige assistentie. Het is dus niet verwonderlijk dat de intrede van Nero in de Vlaamse stripwereld behoorlijk chaotisch verliep. Hij was niet eens gepland als hoofdfiguur, laat staan als held. Nero was een kolderieke nevenfiguur in een van de talloze Vlaamse tekenverhalen die het licht zagen in een tijd zonder internet, games of tv – die was er in België pas vanaf 1953.
Snel verouderd
Op Kiekeboe na (die reeks ontstond ‘pas’ in 1977) hebben alle klassieke Belgische of Vlaamse stripreeksen een respectabele ouderdom. De grote Franstalige reeksen dateren al van voor de Tweede Wereldoorlog: Tintin/Kuifje zag het levenslicht in 1929 (het eerste album dateert van 1930), Spirou/Robbedoes was er in 1938, en meteen na de bevrijding volgden Suske en Wiske (vanaf 1945) en Nero (1947). In 1955 kwam Jommeke. Dat houdt in dat alle oorspronkelijke tekenaars intussen overleden zijn: Hergé (Kuifje) stierf in 1983, Willy Vandersteen (de geestelijke vader van Suske en Wiske en net als Hergé een tekenaar met een eigen studio) volgde in 1990, Franquin (de succesvolste van de vele tekenaars van Robbedoes) in 1997, en Jef Nys (Jommeke) overleed in 2009.
Bij zijn dood in november 2016 was de taaie, 94-jarige Sleen de laatste der Mohikanen onder de grote Belgische striptekenaars. De man had zijn geesteskind overleefd. In een interview in Knack klaagde hij een jaar voor zijn dood: ‘Ik ben diep gekwetst dat Nero nergens meer te vinden is.’ Het viel de oude tekenaar zichtbaar moeilijk te moeten vaststellen: ‘Weet u wat die nieuwe uitgevers mij zeiden? “Als je nu eens een nieuwe Nero zou tekenen?” Maar ik ben 91 jaar, en ik heb honderden verhalen getekend. Dat moet toch voldoende zijn?’
Het is een intrigerende vraag, en voor de oude Marc Sleen een bron van zelfkwelling: waarom lijken de frisse verhalen van Nero zo snel verouderd? Waarom gleed Sleen zelf zo snel de vergetelheid in? Ooit was hij de allerpopulairste striptekenaar van het land, een man die voortdurend opgetrommeld werd in de tv-studio’s en meer prijzen en ereburgerschappen won dan welke Vlaamse striptekenaar ook.
Heeft het misschien te maken met de aard van zijn creatie? Van meet af aan had Nero een heel eigen plaats. Net als Suske en Wiske en Jommeke was het een oer-Vlaamse strip, met een Vlaamse tongval en een herkenbaar Vlaams kader. Het Zeespook (1948) speelt zich af in Oostende, Brugge en Rupelmonde. Het griezelverhaal Het Rattenkasteel (ook 1948) in Leuven en Erps-Kwerps. Tegelijk is Nero heel werelds, en de drang om zijn horizon te verruimen zou in de loop der jaren alleen maar toenemen. Veel meer dan de doorgaans gecamoufleerde verwijzingen naar de actualiteit in Suske en Wiske is Nero ook merkwaardig politiek. Het begint al met Matsuoka, de schurk uit de eerste Nero-verhalen: hij is een kopie van Yosuke Matsuoka, de oorlogszuchtige, gehate Japanse minister van Buitenlandse Zaken tijdens de Tweede Wereldoorlog. Alleen oogt de Matsuoka van Sleen nog meer sinister dan de historische figuur: hij kreeg een buitenmaats gebit en een indrukwekkende hangsnor aangemeten, en heeft zo alles van de clichématige Aziatische schurk. En dat terwijl Hergé in De Blauwe Lotus (1936) een haast documentaire weergave bracht van de Chinese samenleving en de politieke spanningen van die tijd.
Wanneer Sleen in 1952, bijna twintig jaar later, een Chinees echtpaar opvoert in De Ark van Nero, zijn die twee in staat om welgeteld twee zinnen te spreken in onvervalst Antwerps, wellicht geleerd als afwassers in een Chinees restaurant: ‘Da kunde ga nie begraape’ en ‘Tis pertankt officieil de worhaad!’ Destijds was dat een dijenkletser. Het paste ook in een tijd dat stripverhalen nog getekend werden voor ‘lezers van 7 tot 77 jaar’, een tijd dat de televisie populair werd met ‘familiefeuilletons’. Of het nu een jeugdserie was zoals Kapitein Zeppos, of Wij heren van Zichem, of een bewerking van de heimatverhalen van Ernest Claes: ze kluisterden jong en oud aan de televisie.
Maar typisch voor Nero is dat álles evolueert, en dat in een zogezegd oerklassieke Vlaamse strip. Al in De erfenis van Nero (verschenen in 1948-1949) zwerft het hoofdpersonage de wereld rond. In de VS bokst hij tegen het legendarische zwaargewicht Joe Louis, en op zijn terugtocht vanuit Moskou gaat hij dwars door het IJzeren Gordijn heen. Intussen hebben Nero en co. ook Congo aangedaan, toen nog een Belgische kolonie. In de buurt van Coquilhatstad (nu Mbandaka), de hoofdplaats van de Evenaarsprovincie, legt Sleen een Congolees deze uitleg in de mond: ‘De blanken spelen nu al jaren met ons voeten, laat ons de rollen eens omkeren.’ Het is een verre voorbode van wat later vaste prik zal worden: een intense liefde van Sleen voor Afrika. In 1962 maakt hij zijn eerste safari, naar Kenia en de Serengetivlakte in het toenmalige Tanganyika (nu Tanzania), en vanaf dat ogenblik wordt ook Sleen documentair. Zeker als het over Afrika en de Afrikaanse fauna en flora gaat, waarover hij boeken schreef en tv-documentaires maakte.
Het verhaal bulkt van de verwijzingen naar oude Nero’s, en toch is het 100 procent Kim
Tegelijk bleef Sleen natuurlijk een auteur van stripverhalen, met alle vereenvoudigingen en veralgemeningen van dien. Een goed voorbeeld daarvan is Het bobobeeldje (1965). In de kolenkelder van zijn huis treft Nero een Afrikaan aan, de genaamde ‘Bobo’. Bobo is getekend zoals dat vandaag niet meer mag: met dikke lippen die de onderste helft van zijn gezicht innemen. Hij spreekt ook erg gebrekkig Nederlands (al is dat perfect te verantwoorden voor een illegaal die nog maar pas in het land is aangekomen). Maar wat die Afrikaanse immigrant tegen Nero zegt, valt zo over te plaatsen naar 2017: ‘Mijn naam Bobo zijn. Ik tussen lading bananen van Ivoorkust naar hier gekomen. Ik dacht in België zoete inval. Veel Grieken, Algerijnen, Spanjolen en Kongolezen. Ik dacht plaatsje voor Bobo… Maar zware flop zijn! Bobo zich overal aangeboden om te werken… Bobo overal afgewezen. België niet landje van belofte zoals overal verteld.’ Uiteindelijk wordt Bobo aangenomen door mijnheer Pheip, Nero’s puissant rijke vriend. ”t Is bon’, zegt de francofone Pheip tot de Afrikaan: ”t Is Gij zijn aangenoom. Kost e
Heden geen tepel
Als Sleen dat vandaag zo zou neerschrijven, riskeerde hij door een deel van zijn lezerspubliek weggezet te worden als een politiek correcte Gutmensch. Terwijl hij in zijn tijd overhooplag met de redactie van De Standaard: ‘feministische redactrices’ (dixit Sleen) verweten hem dat hij in ziekenhuizen in Brussel zwangere, gesluierde Marokkaanse vrouwen tekende, of dat hij in de jaren tachtig al aandacht besteedde aan ‘grootstedelijke samenlevingsproblemen’. Met het conservatief-katholieke (vooral mannelijke) deel van de krantenleiding lag hij overhoop als hij ergens in een tropisch land een vrouw wilde tekenen met een blote borst – tot daaraan toe, eventueel, een keertje, maar tot ver in de jaren negentig kon een tepel écht niet. Ook dat maakte Nero zo apart: meer dan eens was Sleen zijn tijd ver vooruit. Ook al tekende hij zijn verhalen erg snel, en laafde hij zich aan de actualiteit van toen. Die van veertig, dertig, op z’n best twintig jaar geleden. En dat is vandaag dus een voltooid verleden tijd.
Met dat probleem worstelen alle klassieke stripreeksen. Hergé heeft het bijna tachtig jaar geleden als eerste aangepakt. Zijn oorspronkelijke verhalen waren in de jaren dertig verschenen in een ongepolijste, ruwe zwart-witte versie. Vanaf het midden van de jaren veertig tot de vroege jaren vijftig hertekenden hij en zijn medewerkers alle oude Kuifjeverhalen, en kleurden ze in. In de jaren zestig volgde voor een aantal verhalen nog een volledige update: auto’s werden gemoderniseerd, interieurs meer gedetailleerd, de archaïsche inkleuring helder en feller, naar de smaak van de jaren zestig. Zo’n nieuwe inkleuring en zelfs een hertekening vielen in die jaren zestig ook al de eerste verhalen van Suske en Wiske te beurt. Zelfs Nero ontsnapte er niet aan, zij het dan dat de modernisering van het gros van de oude verhalen beperkt bleef tot het tekenen van een nieuwe cover. De oorspronkelijke uitgeverij Het Volk, toen nog een bijhuis van de christelijke vakbond, was zo gierig dat ze in de herdrukken zelfs flagrante dt-fouten liet staan. In De Witte Parel (1960) is Nero een voetballer en Pheip de scheidsrechter, en de laatste roept bij elk doelpunt dat Nero maakt: ‘Afgekeurt!‘
Vandaag hebben alle stripreeksen ermee te maken. Zeker nu de oorspronkelijke tekenaars gestorven zijn, of te oud geworden. Het is een existentieel probleem voor een subgenre in de populaire cultuur dat zijn eerste grote bloeiperiode achter de rug heeft, zonder de oorspronkelijke vedetten, en dat aansluiting probeert te vinden met een jong publiek dat zich steeds hardnekkiger afkeert van papier als medium. Precies daarom hebben niet alleen de klassieke beeldverhalen ermee af te rekenen, maar ook de ‘moderne’ bestsellers, zoals de Vikingsaga Thorgal of de Amerikaanse politieke thriller XIII. Waarbij vaak vergeten wordt dat het eerste verhaal van Thorgal al uit 1977 dateert, en XIII uit 1984. Zelfs de hippe serie over de opstandige multimiljonair Largo Winch (1990) is al meer dan een kwarteeuw oud.
Al die reeksen, om niet te zeggen: het stripgenre op zich, moeten een antwoord verzinnen op de vraag die Marc Sleen zich al stelde: hoe overleef je jezelf? Allemaal hebben ze hun eigen commerciële kneepjes. Kuifje geeft de albums van vroeger uit: de versies van de jaren dertig zijn te koop naast de retroalbums van de jaren veertig, tot de klassieke reeks Kuifje-verhalen. In zekere zin is Jommeke even onveranderlijk als Kuifje, al komen er wél nog Jommeke-albums op de markt: een eindeloze reeks op kinderen afgestemde, inwisselbare verhalen met dezelfde personages. Suske en Wiske werd gediversifieerd: de klassieke Suske en Wiske-reeks mikt nadrukkelijker dan vroeger op een jong en zelfs kinderlijk publiek, en daarnaast zijn er met Amoras en straks met Terug naar Amoras spin-offs voor volwassenen, met als finale van de eerste reeks een orgie van bloedvergieten en geweld.
Thorgal wordt jong gehouden door nevenreeksen met in de hoofdrol de zoon en de dochter van de oude Viking. Die techniek wordt ook toegepast bij de oude topreeksen in Frankrijk: in Alex senator is de jonge Romein van weleer een oudere politicus die zich op sleeptouw laat nemen door zijn zoon en diens vrienden, en ook in de autostrip Michel Vaillant is de toekomst aan de derde generaties autoconstructeurs en -piloten, met alle generatieconflicten en familieruzies van dien. Jean Van Hamme en William Vance, de scenarist en tekenaar van de eerste XIII-albums, hebben de fakkel doorgegeven aan steeds wisselende duo’s, die in XIII Mysterie het verleden belichten van de hoofd- en nevenpersonages uit de oorspronkelijke reeks. Ook Robbedoes heeft zo’n spin-off: diverse tekenaars die in heel uiteenlopende stijlen heel uiteenlopende verhalen verzinnen, zolang Robbedoes en Kwabbernoot maar de hoofdfiguren zijn.
Waarom Kim?
De vernieuwing van Nero zit ergens tussenin. Er komt een nieuwe auteur, Kim Duchateau, een veertiger die bekendheid verwierf met zijn stripfiguur Esther Verkest, en met verhalen en illustraties in tal van bladen. Duchateau is eigenlijk de vijfde auteur die Nero onder handen kreeg, en de derde van enig belang.
De eerste en de ware Nero-tekenaar is natuurlijk Marc Sleen zelf. Zijn figuur varieerde van een primitieve, plompe, nukkige kerel naar de iconische Nero die Vlaanderen al meer dan een halve eeuw kent: dikke neus, vrolijke blik, twee haarsprieten op het hoofd, en discreet wat selder achter de oren – een blijvend aandenken aan dat eerste album toen hij als would-be keizer een lauwerkrans droeg. Ook van de hand van Sleen is de haast even herkenbare stoet vaste nevenfiguren, van meneer en madam Pheip via detective Van Zwam tot Petoetje en Petatje, zoon Adhemar, piraat Tuizentfloot, kapitein Oliepul en de Maltese bandiet Ricardo.
In 1965 duikt voor één album, Sleenovia, een andere tekenaar op: ‘Wirel’. Dat jaar verbreekt Marc Sleen namelijk zijn contract met de krant Het Volk en verhuist hij naar De Standaard. Die transfer ontaardt in een juridische veldslag tussen de twee katholieke krantengroepen. Omdat Het Volk het eigendomsrecht op de figuur van Nero betwist, mag Sleen zijn personage niet meer tekenen. Zijn vriend ‘Wirel’ neemt over. Achter die naam schuilt Willy Vandersteen (Suske en Wiske verschenen al veel langer in De Standaard). Volgens een scenario van Gaston Durnez tekenen medewerkers van Studio Vandersteen een album dat eigenlijk één lange aaneenrijging is van samples uit vroegere Nero-verhalen, om de lezers van de krant vertrouwd te maken met het universum van Nero en Sleen. Zolang het juridische conflict duurde (en ook om de klacht van Het Volk in het belachelijke te trekken) werd Nero ‘onherkenbaar’ gemaakt door hem zijn eigen avonturen te laten beleven met een zwarte kap over het hoofd.
Midden jaren zestig werden de eerste drie Nero-albums (Het Geheim van Matsuoka, Het B-Gevaar en Het Zeespook) hertekend en ‘gemoderniseerd’ door Hurey (Hugo de Reymaecker). Hurey was een tekenaar uit de stal van Het Volk: hij had van Sleen De Kapoentjes overgenomen en was zelf de auteur van destijds vrij populaire reeksen als Jan Heibel. Hij hertekende Nero in een Vlaamse én Nederlandse versie – in Vlaanderen spreekt men van ‘pensioenen’, boven de Moerdijk van ‘de AOW’ (zie tekening).
Maar dat zijn slechts intermezzo’s. De vierde tekenaar die Nero onder handen nam, was Dirk Stallaert. Vanaf het album Barbarijse Vijgen (1992) heette hij ‘de rechterhand’ van Sleen, en zijn invloed was al snel zichtbaar. Stallaert tekende helemaal zoals Sleen, en ook weer helemaal niet. Hij bleef de figuren van de oude meester trouw, maar voegde er een eigen stijl aan toe: een veel meer filmische montage en pagina-indeling, veel meer detail in tekeningen en achtergrond ook, en covers die soms echte kijkplaten waren. Maar met Zilveren tranen, in 2002, was ook de episode Stallaert afgelopen. Meer dan tien jaar lang zag het ernaar uit dat Nero een afgesloten project was. Het was goed geweest. Verleden tijd.
Tot de Stichting Marc Sleen en uitgeverij WPG beslisten om Kim Duchateau, met ‘Kim’ als nom de plume, een nagelnieuw Nero-album te laten tekenen. Om de breuk met het verleden duidelijk te maken, en om te vermijden dat een epigoon de pas overleden Sleen zou plagiëren, mocht Kim zijn eigen stijl behouden. Hij moest natuurlijk Nero in de vingers krijgen, maar het mocht – móést – zichtbaar verschillen van het origineel. Het verhaal bulkt van de verwijzingen naar oude Nero-albums, en toch is het 100 procent Kim, met Kimse humor, Kimse kleuren en een Kims verhaal. Niemand die het had verwacht, want algemeen werd aangenomen dat Nero samen met Sleen ten grave was gedragen. Uitgever en erfgenamen hebben niet alleen hun eigen strippersonage maar ook het Nero-publiek mooi bij de neus genomen.
Vanaf 12 juli 22 weken in Knack: twee bladzijden uit het nieuwe album. Lees ook het interview met Kim Duchateau en het laatste Knack-interview met Marc Sleen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier