Het laatste Knack-interview met Marc Sleen: ‘Ik ben diep gekwetst dat Nero nergens meer te vinden is’
Vanaf 12 juli kunt u in Knack elke week De zeven vloeken volgen, een nieuw stripverhaal van Nero. De kale levensgenieter wordt getekend door Kim Duchateau. Ter gelegenheid van de verrijzenis van Nero haalt Knack het laatste interview met bezieler Marc Sleen uit de archieven.
Het is inmiddels al twaalf jaar geleden dat Zilveren tranen verscheen, het allerlaatste Nero-verhaal. Tussen 1947 en 2002 tekende Sleen niet minder dan 217 Nero’s. Op de laatste albums na, met Dirk Stallaert als tekenaar, deed Sleen al die jaren alles zelf. Het leverde de tekenaar niet alleen een vermelding op in het Guinness Book of Records, het maakte van Nero een bijzonder herkenbare stripheld – niemand die hem níét kent. En het zorgde ervoor dat Marc Sleen wereldberoemd werd in Vlaanderen: een gevierd en succesvol stripauteur, die ook naam maakte als karikaturist in de Tour de France en met zijn documentaires over de Afrikaanse fauna en flora.
Nero kreeg standbeelden, basreliëfs, muurtekeningen. En diens geestelijke vader deelde natuurlijk in de roem. Sleen werd met ereburgerschappen, prijzen, vriendenalbums, huldigingen en alle mogelijke eerbewijzen overladen. In de Brusselse Zandstraat, tegenover het Stripmuseum, is er zelfs een Marc Sleen-museum. En in 1997 kende koning Albert II hem de titel ‘ridder’ toe. Gasten krijgen de zachte wenk Marc Sleen zo ook aan te spreken: met ridder.
Maar de gloriedagen van weleer liggen elk jaar wat verder achter de rug. Marc Sleen woont nog altijd in zijn mooie art-nouveauvilla in Hoeilaart, werk van een leerling van Henry Van de Velde. Ten huize Sleen vloeien heden en verleden in elkaar over. Afrika, zijn oude leven, is alom tegenwoordig: overal Afrikaanse beelden en kunst, en als de gastheer herinneringen ophaalt aan voorbije zomeravonden met zijn broer (die vele jaren in Congo is geweest), dan spreekt hij niet van de veranda maar van de barza, zoals dat in Afrika wordt gezegd. En overal is Marc Sleen aanwezig: de foto’s op de muur, de schilderijen, zelfs de afwerking van een stuk van het meubilair is van zijn hand.
Marc Sleen is 91 jaar oud. En ‘oud’ is letterlijk te begrijpen. Een wandelstok, een looprekje, een rolstoel, het staat er allemaal. En net zo aanwezig, ook bij het gesprek, zijn de personen die nog het dichtst bij hem staan. Catharina Kochuyt, ‘Katrien’, al een aantal jaren zijn levenspartner. Een ‘jong meiske van 62’, lacht ze zelf. En dan is er Yves Kerremans, Sleen-kenner, bestuurslid van de Sleen Stichting, auteur van Sleen-boeken en ook in het echte leven de jongere steun en toeverlaat van Marc Sleen.
Hoe het met hem gaat, wilden we weten. Dat bleek een onverwacht delicate openingsvraag.
MARC SLEEN: Er is Marcel Neels, de mens, de persoon met wie u nu spreekt. Met Marcel Neels gaat het zeer slecht. Hij heeft artrose, daar raakt hij nooit meer van af. Hij beschikt nog maar over het zicht van één oog en het gehoor van één oor. Marcel Neels is eigenlijk mijn jeugd, mijn leven dat voorbij is. Mijn privéleven ook, en daar praat ik liever niet over.
(herpakt zich) En dan is er Marc Sleen, de tekenaar. (Sleen, omkering van Neels, is zijn pseudoniem, nvdr.) Met Marc Sleen gaat het zeer goed. Ook al kan hij niet meer tekenen, niet meer schilderen of schrijven. Al wat hij nog kan, is zijn handtekening zetten. En dan nog. Maar zoals gezegd: Marc Sleen is zeer gelukkig. Vooral omdat hij nog leeft.
U praat zo te horen liever niet over uzelf.
Ik heb het grote geluk dat ik nog spiritueel gebleven ben. Ik heb geen geheugenverlies of alzheimer.
SLEEN: Veel mensen vragen mij: Oe ès ’t mee eu? Zo klinkt dat in het Gentse patois, de taal van mijn kindertijd. Dan volgt vaak onmiddellijk: ‘Ge ziet er goed uit.’ Dat is natuurlijk niet zo. Wie 91 is, kan niet goed meer zijn. Ik heb het grote geluk dat ik nog spiritueel gebleven ben. Ik heb geen geheugenverlies of alzheimer. Alzheimer is een vreselijke ziekte. Mijn vrouw heeft er tien jaar lang aan geleden. Een van mijn broers leed eraan, en een andere aan parkinson. Dat is mij allemaal bespaard gebleven, en dus ben ik erg gelukkig. Ik had nooit gedacht dat ik de negentig zou halen. En zeker niet in zo’n goede conditie als ik. Wie van mijn leeftijd heeft nog al zijn haar, of kan nog schaken? (Wijst naar Yves Kerremans) Ik heb hem leren schaken, dertig jaar geleden. Nu klopt hij mij, soms. Dat is een ouderdomsverschijnsel.
U maakt een scherp onderscheid tussen Marcel Neels en Marc Sleen. Maar u kunt die twee toch niet scheiden. Marcel Neels kreeg de titel van ‘ridder’ voor het werk dat Marc Sleen heeft gedaan.
SLEEN: Natuurlijk is ieders leven een vervlechting van alles wat hij is, wat hij kan en wat hij heeft meegemaakt. En alles evolueert. Een mop uit mijn kindertijd ging als volgt: ‘Een man van twintig voelt zich een veulen. Een man van dertig is een stier. Een van vijftig is nog altijd een beer. Maar wie zeventig wordt, weet dat hij eigenlijk een ezel is. Want hij beseft dan pas wat voor zaken hij tijdens zijn leven beter anders had gedaan.’ Ook ik dacht helemaal anders over mijzelf op mijn 20e dan nu op mijn 91e. Ik denk zelfs niet meer zoals tien jaar geleden.
Wat denkt u nu als u uw eerste Nero-verhalen leest? U was goed twintig toen u die tekende.
SLEEN: Tien jaar geleden was ik wat beschaamd over die eerste verhalen, die stijl in zwart en wit die natuurlijk nog niet op punt staat. Maar sinds ik de heruitgaven van de eerste verhalen van Hergé heb gelezen, weet ik dat ik niet hoef te blozen om mijn eigen jeugdwerk.
KATRIEN KOCHUYT: Marc kent natuurlijk niet meer elk detail van elk verhaal. Soms zegt hij tegen mij: ‘Geweldig toch, hoe Nero zich daar weer uit de slag trekt!’ (lacht)
U hebt Nero een beroep gegeven: ‘dagbladverschijnsel’. Maar was Marc Sleen zelf geen dagbladmens: een krantenjournalist, maar dan met een tekenpen.
SLEEN: Toen ik bij De (Nieuwe) Standaard begon te werken, was de redactie nog aan de Emile Jacqmainlaan, in het centrum van Brussel. Ik woonde nog in Gent, en via Brussel-Zuid en de tram ging ik dan naar de redactie. Het was 1944: de vliegende bommen vielen, er zaten nog Duitsers in Nederland, dus het was hoogst onzeker of de trein wel in Gent vertrok.
Paul De Ryck van Het Nieuwsblad heeft mij voorgesteld bij Betsy Hollands, die hoofdredacteur was. Ik kreeg een baan als tekenaar van politieke karikaturen. Ik heb zelfs kaarten getekend van het Von Rundstedt-offensief, dat toen plaatsvond. Ik heb zelfs getekend voor Penelope, het vrouwenmagazine. Ik deed alles. Ik was de slaaf van de journalisten. Die vroegen mij om karikaturen van Paul-Henri Spaak en Achiel Van Acker. Ik heb nooit een meer geciviliseerd man gezien dan Van Acker, maar dat was niet het beeld dat de krant wilde brengen. Ik moest politieke spotprenten tekenen. Behalve van de CVP, die partij lag op de redactie in de bovenste schuif. Wel van alles wat rood was, socialisten en vooral communisten.
Ik deed alles. Ik was de slaaf van de journalisten.
Vandaar dat u de socialist Camille Huysmans neerzette als ‘Geraard den Duivel’.
SLEEN: Huysmans kon er niet mee lachen. CVP’er Theo Lefèvre kon dat wel. Die liet de tekeningen over hem zelfs uitgeven in een boek, Theorama. Maar het was toch vooral ‘anti’ wat ik moest tekenen: anti rood, anti blauw. En daaraan heb ik dus meegedaan. Tot ik in 1972 aan de hoofdredactie van De Standaard heb gezegd: ‘Het is gedaan. Ik stop ermee.’ Als er nog een politicus opdook in mijn verhalen, dan was het in de rij aan het frietkot van Jan Spier.
En dat terwijl Nero eigenlijk altijd een vrijbuiter was, of toch een man met een vrije geest.
SLEEN: Zeker. Nero leeft nog altijd verder. Nero was een rechtvaardig man, een beetje té rechtvaardig misschien. Hij nam het altijd op voor de goede zaak en streed tegen onrecht, maar hij was niet van de slimste. Nero was een doodgewone mens, met zijn gaven en zijn gebreken, zoals wij allemaal. Nero was een fiere man. Maar is het wel een gebrek, vraag ik mij af, fier zijn over jezelf? Dat is zo menselijk. En hij heeft nooit iets gedaan wat slecht was. Nero heeft risico genomen, dat zeker. Hij werd zelfs geholpen door een schaars gekleed duivelinneke. Maar hij heeft nooit toegegeven aan de zonde.
Correctie: Nero mocht niet toegeven aan de zonde. Yves Kerremans en Pascale Lefèvre onthulden in ’50 jaar Nero. Kroniek van een dagbladverschijnsel’ dat de redactie van De Standaard in 1992 nog pikante opmerkingen schrapte in Nero.
SLEEN: De schuldigen waren de redactrices. Ik heb ooit een Brussels ziekenhuis getekend met daarvoor een paar zwangere, Marokkaanse vrouwen met een dikke buik. Een paar redactrices hingen die tekening dan aan de muur en beschuldigden mij van racisme. Maar dat beeld had ik gewoon op straat gezien, voor het grote OCMW-ziekenhuis aan de Haachtsesteenweg in Brussel. Ik ging bij die allochtone groenteboeren in die buurt altijd bananen kopen, want die waren drie keer goedkoper dan elders. En toen Nero in Brussel kwam, tekende ik de hoofdstad zoals ik ze kende: dus met gesluierde, Marokkaanse vrouwen met kinderen.
U bent een man van de natuur, geen stadsmens. U bent de Vlaming uit de Brusselse Rand, die wantrouwig naar zijn hoofdstad kijkt.
SLEEN: Als Nero in het album De Zwarte Toren door Brussel loopt, hangen daar zo veel Engelse lichtreclames dat hij zich in zijn eigen hoofdstad niet meer thuis voelt. Die drukdoenerij is van alle tijden. Toen ik jong was, werd er in Antwerpen en Gent overal Frans gesproken. Naast de zoo van Antwerpen lag de Paon Royal. En de chique madames spraken alleen van ‘charcuterie’ en ‘patisserie’. Mij ergerde dat.
De Standaard greep niet alleen in bij politieke thema’s. Op een bepaald ogenblik wilden ze Abraham Tuizentfloot eruit, een even gestoorde als gewelddadige zeerover.
SLEEN: Ook Tuizentfloot was niet populair bij een paar madammen op de redactie. Hij roept en tiert, ze vonden hem een vervelend ventje. Dus wilden ze hem eruit. Tot Tuizentfloot door Nederlandse stripliefhebbers werd uitgeroepen tot Stripfiguur van het Jaar: toen moesten ze wel zwijgen.
En dan tekende u een album als Dolle Dina (1970), waarin u de draak stak met het radicale feminisme.
Ik mocht geen zwangere vrouwen meer tekenen. Ik mocht niet lachen met Afrikanen of Arabieren.
SLEEN: Het was maar een minderheid van de De Standaard-redactie die anti was, maar het was niet aangenaam. De emancipatie van de vrouw was voor sommigen op de redactie een alibi om snel op hun teentjes getrapt te zijn. Ik mocht geen zwangere vrouwen meer tekenen. Ik mocht niet lachen met Afrikanen of Arabieren. Ik diende hen van antwoord: ‘Straks mag ik niet meer lachen met de Vlamingen zelf. Dan kan ik beter stoppen met tekenen.’
Lag u vaak onder vuur?
SLEEN: Toen ik in 1965 overstapte van Het Volk naar De Standaard kwam ik terecht in een clan van mensen die hevig rechtsgezind waren, om niet te zeggen ‘zwart’. Ik had daar wat last van, want ik had in een nazigevangenis gezeten, en ik was niet tegen België.
De Standaard zette toen AVV-VVK op de voorpagina: Alles Voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Christus. Hoe Vlaamsgezind bent u?
SLEEN: Ik ben geen Vlaming. Ik ben ook geen Belg. Ik ben Neropeaan! (lacht) Net als mijn broers ben ik in de voetstappen van mijn vader getreden, en we hebben de hele wereld rondgereisd. En Nero heeft dat ook gedaan.
Maar u tekende een gag-strip voor de Vlaamse kwaliteitskrant.
Als madame Pheip niet mag roken en vechten, is het madam Pheip niet meer.
SLEEN: De grote baas van De Standaard was meneer Sap. Maar ik was zijn keuze niet. Ik was gepiloteerd door mensen uit zijn entourage, die Sap hadden overtuigd: ‘Als we Vandersteen en Sleen samen laten tekenen in één krant, dan zijn we onklopbaar.’ De concurrentiestrijd tussen de media woedde toen ook al. De oplage moest omhoog, daar kwam het opaan. Ik kwam dus van Het Volk, zoals de naam het zegt: een krant die zich richtte tot ‘het volk’, de gewone man. Maar meneer Sap wilde dat ik mijn verhalen aan De Standaard aanpaste. Ik moest Madame Pheip op een andere manier tekenen. Want zij rookte. Zij vocht. En als ze vocht, zag de lezer soms een glimp van haar ondergoed. Dat vond hij allemaal niet kunnen in De Standaard. Ik zei: ‘Als madame Pheip niet mag roken en vechten, is het madam Pheip niet meer. Dan moet ik ze gewoon weglaten, terwijl het net een van de populairste personages is.’
Er is haast geen vergelijking meer mogelijk met De Standaard van vandaag.
SLEEN: Ik mocht de vrouwen wel tekenen met een jurkje aan, maar ik mocht niet het minste stukje borst tonen. Vrouwen zonder borsten: het is eigenlijk onvoorstelbaar. En toen ik op een dag besliste om Isabelle, de vrouw van Jan Spier, toch wat boezem te geven, kreeg ik een brief van een man die zijn abonnement opzegde. Hij ondertekende met ‘een vader van negen kinderen’. Ik heb hem geantwoord dat ik niet kon begrijpen hoe iemand met zo’n mentaliteit ooit negen kinderen had kunnen verwekken.
Later trok ik mij zulke kritiek minder aan. Als ik Polynesische vrouwen tekende, waren die schaars gekleed. En als iemand mij dan een opmerking maakte, zei ik dat die vrouwen niet anders gekleed waren dan de dames op de Coca-Colareclames die overal te zien waren.
U hebt altijd hard gewerkt.
SLEEN: Té hard. Ik had zeven reeksen tegelijk, en daarbij kwamen bijvoorbeeld nog gags tijdens de Tour de France. Die werden dan thuis opgehaald door een loopjongen met een Harley-Davidson, die dan zo snel als hij kon naar de drukkerij reed. Hij kreeg 500 frank per pagina, ik, als tekenaar, 400. Maar ik reclameerde niet, want hij riskeerde wel zijn leven. Ik protesteerde bijna nooit. Behalve als ik bij sportavonden weer eens mee moest naar een uithoek van Vlaanderen, om daar op het podium karikaturen te maken. Ik wílde niet naar Ninove om daar een hele avond te zitten tekenen. Maar de chef sport liep dan naar de directie: ‘Sleen moet mee. Hij is de voornaamste attractie.’ En dus was ik weer weg.
Ik werkte dag in, dag uit. Vanaf zeven uur ’s ochtends, vaak tot middernacht. Ik tekende zo snel als ik kon, want ik wilde toch elk jaar ook een maand op safari gaan. In principe leverde ik mijn tekeningen drie weken voor publicatie in, en dan verschenen die in een tempo van twaalf stroken per week. En intussen tekende ik verder: met een synopsis, maar zonder echt scenario. Want de actualiteit gaf Nero-verhalen altijd een onverwachte wending.
Sommige van uw albums zijn misschien té actueel geweest. De planeet Egmont gaat over het gelijknamige pact uit de jaren zeventig. De dubbele bodems daarin begrijpen alleen nog politicologen.
SLEEN: Dat is zo. Maar nu neemt u één album dat wellicht niet echt voor heruitgave geschikt is. Maar op een totaal van 217 Nero-verhalen zijn er minstens 150 die wél nog bijzonder fris en actueel zijn. (zwijgt) En eigenlijk vind ik het niet fijn dat zo weinig van mijn albums nog te vinden zijn.
YVES KERREMANS: Er zijn inderdaad amper nog Nero-albums in de winkel te vinden.
SLEEN: Ik constateer dat ook. En toch: van elk album dat nog verkocht zou worden, gaat de opbrengst naar de Stichting Sleen. Ikzelf zie daar geen cent van. En dat hoeft ook niet. Ik wil niet klagen. Maar mijn fierheid is er enorm door gekwetst. Standaard Uitgeverij en eigenaar WPG hebben het recht om mijn albums uit te geven, maar ze doen het niet. Weet u wat die nieuwe uitgevers zegden? ‘Als je nu eens een nieuwe Nero zou tekenen?’ Maar ik ben 91, en ik heb er 217 getekend. Dat moet toch voldoende zijn!
Hergé heeft zijn eerste zwart-witalbums hertekend en laten inkleuren.
SLEEN: Die beslissing hangt van mij niet af. Dat zijn voorstellen die van mijn uitgever moeten komen.
Wat ik wil, is dat Nero blijft voortleven.
Zou u ertegen zijn als uw uitgever dat zou voorstellen: het herwerken en inkleuren van oude Nero-verhalen?
SLEEN: Ik zou er in principe niets tegen hebben. Wat ik wil, is dat Nero blijft voortleven. Hergé heeft maar twintig albums getekend, maar je vindt overal ter wereld nog alle Kuifjes in de winkels, van Amsterdam tot Parijs. Dat komt door de ‘klare lijn’, zeggen ze dan. Maar in Nero zit ook een klare lijn, en ook alle andere soorten lijnen. Daar ligt het niet aan. Het ligt aan de commercialisering. Als de lezer Nero niet meer in de winkel vindt, zal hij Nero niet kopen en dus niet meer lezen. Zo simpel is het.
KERREMANS: Er is nog één Sleen-verhaal dat nooit is uitgegeven. Sleenovia is ook niet getekend door Marc Sleen, maar door Studio Vandersteen. Het verhaal verscheen in de tijd dat De Standaard en Het Volk elkaar voor de rechter daagden omdat ze allebei wilden dat Sleen voor hen zou tekenen. In tussentijd mocht Nero in geen enkele krant verschijnen. Vandaar een verhaal over Nero met een kap over zijn hoofd, om hem te maskeren. Dirk Stallaert heeft de eerste stroken al hertekend. Maar we moeten eerst de financiering rondkrijgen voor we het werk kunnen uitgeven. Maar daarover zijn we aan het onderhandelen.
U moet dus eerst zélf geld vinden voor een uitgever een nieuw Nero-album wil verkopen?
SLEEN: (boos) Er liggen op de toog van de krantenwinkel stapels Kiebeboes en albums van De Kampioenen, maar geen Nero’s. Pas op, ik ben tolerant. Ik ken zelfs volwassenen die dol zijn op Jommeke, tot daaraan toe. Maar ik ken ook mensen die geweldig houden van Nero. Maar ze vinden ze nergens. Het zijn nochtans prachtige verhalen. Ik heb er altijd veel didactisch materiaal in gestopt, veel fauna en flora uit mijn safari’s. En als Adhemar een waterstofbom maakt, dan zocht ik de juiste formule op. Zeg dus geen slecht woord over Nero, of je krijgt mij tegen. Ik ben er heel fier op. En ik ben heel diep gekwetst dat mijn Nero’s niet meer te vinden is.
Zo te zien vreet het aan u.
SLEEN: Weet u, ik teken Nero niet meer, maar mijn fantasie is er nog altijd. En die is er niet minder levendig op geworden – al komt de donkere kant meer en meer op de voorgrond. En dat speelt me vooral ’s nachts parten. Dan gaat mijn verbeelding met mij aan de haal. Als mijn vrouw eens laat wegblijft, word ik vreselijk ongerust. Het wordt erger met het ouder worden. Dat auto-ongeluk onlangs, toen zeven jongeren in Limburg het leven verloren, dat spookt door mijn hoofd. Waarom moet men toch zo snel rijden?
U was in uw jongere jaren ook een ‘detective van Zwam’: Marc Sleen hield van snelle auto’s.
SLEEN: (droog) Met mijn Porsche haalde ik 220 per uur. En in de bochten ging het op twee wielen.
Dan leefde u toch in de veronderstelling dat u het eeuwige leven had?
SLEEN: Dat heb ik nochtans nooit gedacht. En nu begin ik mij er zelfs een beetje zorgen over te maken. Hoe lang heb ik nog? Eén jaar? Twee jaar? En ik zie iedereen sterven rond mij. Ik denk het liefst niet aan de dood, maar soms gaat het niet anders. Al mijn goede vrienden en collega’s van De Standaard: op Hubert van Herreweghen na zijn ze allemaal gestorven. Van alle tekenaars die ik kende – Hergé, Franquin, Vandersteen -, is er geen enkele 80 geworden. Alleen Jefke Nys werd 82.
(mijmert) U moet in mijn Nero’s eens de rol van Pietje de Dood bekijken. Nero doet er alles aan om van hem af te zijn. Hij breekt hem in stukken, hij werpt hem in de diepste oceaan. Maar Pietje de Dood komt altijd terug. En ik weet wel dat Pietje hier ook nog eens langs moet komen. Maar hij mag nog een paar jaar wachten. Marc Sleen leeft nog veel te graag. En Nero samen met mij.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier