HGR: ‘Laat potentieel gevaarlijke stoffen enkel toe als onschadelijkheid bewezen is’
De HGR waarschuwt voor de toename van de beschavingsziekten, die gekoppeld kunnen worden aan de huidige levensstijl en de milieuomstandigheden.
De Hoge Gezondheidsraad (HGR) wil dat de blootstelling aan chemische stoffen die een mogelijk gezondheidsgevaar opleveren sneller aan banden wordt gelegd. ‘We willen dat de bewijslast wordt omgedraaid’, zo luidt de uitleg. ‘Onbeperkte blootstelling aan potentieel gevaarlijke stoffen zou enkel toegelaten mogen worden na een uitgebreide evaluatie die aantoont dat er geen negatief gezondheidseffect is.’
De HGR waarschuwt woensdag voor de toename van de “beschavingsziekten”, die gekoppeld kunnen worden aan de huidige levensstijl en de milieuomstandigheden. Zo kan onder meer het steeds vaker voorkomen van kanker, diabetes, hart- en vaatziekten en vruchtbaarheidsproblemen in verband worden gebracht met verontreinigende stoffen en synthetische chemicaliën.
Om die evolutie tegen te gaan, stelt HGR voor om werk te maken van een “fysisch-chemische milieuhygiëne”. Concreet betekent dit dat de blootstelling aan potentieel gevaarlijke stoffen ‘zo kort mogelijk, zo weinig mogelijk’ en in een zo laag mogelijke dosis moet plaatsvinden.
Bovendien moet die blootstelling ‘zo laat mogelijk in het leven’ gebeuren. Zeker voor zwangere vrouwen wordt ook extra voorzichtigheid gevraagd. ‘Alle stoffen die mutogeen of hormoonverstorend zijn, moeten als verdacht worden beschouwd’, legt professor Nicolas Van Larebeke (UGent/VUB) uit. ‘Een meer intense blootstelling zal pas kunnen wanneer uit onderzoek blijkt dat het product niet gevaarlijk is voor de mens.’
‘Nu wordt vaak pas gereguleerd wanneer het kankerverwekkend of hormoonverstorend karakter bewezen is.’
Nicolas Van Larebeke (UGent/VUB)
Chemische stoffen zouden daardoor sneller van de markt gehaald kunnen worden dan vandaag het geval is. ‘Een verbod kan dan gebeuren voor producten die minder grote voordelen bieden of voor producten waarvoor minder schadelijke alternatieven bestaan’, aldus Van Larebeke. ‘Nu wordt vaak pas gereguleerd wanneer het kankerverwekkend of hormoonverstorend karakter bewezen is. We pleiten ervoor om bij potentieel kankerverwekkende of hormoonverstorende stoffen de bewijslast om te draaien.’