Distelmans over mislukte verzoening zaak-Tine Nys: ‘Dovemansgesprek tussen artsen en familie’
Wim Distelmans, de voorzitter van de Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie, stelt dat hij heeft proberen bemiddelen tussen de familie van Tine Nys en de artsen. ‘Het was een beetje een dovemansgesprek. Ik ben mislukt in mijn verzoening.’
De familie had contact opgenomen met Distelmans voor de uitvoering van de euthanasie. ‘Ze vroegen mij of alles volgens de wet zou verlopen. Ik heb gezegd dat ik contact zou nemen met (naam van de derde beschuldigde, nvdr.) en dan antwoord zou geven. Ze vertelde me dat er nog wat polemiek was met de familie, maar dat volgens haar alle voorwaarden van de wet vervuld waren en dat de behandelende arts weldra de euthanasie ging uitvoeren’, getuigde Distelmans.
Na de euthanasie was er opnieuw contact. ‘De zus vroeg me of het dossier al toegekomen was op de commissie. Omdat we die formulieren geanonimiseerd bekijken, kon ik dat niet bevestigen. Ik heb voorgesteld om in een soort rol van bemiddelaar op te treden en ik heb beide partijen rond de tafel gezet. (..) De teneur van het gesprek was dat de artsen, waartoe ik mezelf reken, probeerden het ondraaglijk lijden en dat het onbehandelbaar was over te brengen, en dat de familie vooral bezig was met de wettelijke voorwaarden van de euthanasie. Het was een beetje een dovemansgesprek. Ik ben mislukt in mijn verzoening’, zei Distelmans.
‘(Naam van de derde beschuldigde, nvdr.) heeft bij ons de opleiding LEIF-arts gevolgd. Ik heb ze leren kennen als een op zijn zachts gezegd geëngageerde arts. (..) Na de euthanasie van Tine Nys, in 2011, hebben we beslist een noodconsultatie op te richten voor vragen waarmee patiënten met de behandelende arts niet mee terechtkunnen.’
Een LEIF-arts is vooral opgeleid om te fungeren als tweede of derde arts, aldus Distelmans. ‘We vonden dat er op het terrein te weinig kennis bestond. De wetgeving zegt dat om het even welke arts de euthanasie mag uitvoeren. Uit het registratiedocument blijkt heel duidelijk welke procedure er moet gevolgd worden. De euthanasiewet voorziet niet in een strafmaat. Ofwel is het de connotatie moord ofwel is het een procedurele fout, het is een redelijke wit-zwartsituatie.’
‘De commissieleden oordelen zonder dat ze de naam van de patiënt en de naam van de artsen kennen. De wetgever heeft dat zo gewild. (..) Er wordt soms gezegd dat de commissie zowel wetgever als uitvoerder is, door het feit dat ik zelf uitvoerder ben van euthanasie. Ik heb maar één stem van de zestien en ik kan de andere niet beïnvloeden om een (eigen) dossier gunstig te beoordelen’, getuigde Distelmans.
‘In 74 procent van de gevallen, ik spreek van de laatste cijfers (2018, nvdr), worden de dossiers zonder meer goedgekeurd. In 26 procent wordt deel 1, het niet-geanonimiseerde deel, geopend en gaan we onnauwkeurigheden natrekken. In 18 procent van de gevallen wordt er bijkomende informatie gevraagd, bijvoorbeeld als het advies van de tweede arts ontbreekt.’
‘Huisartsen zijn perfect bevoegd als tweede adviserende arts’
Assisenvoorzitter Martin Minnaert vroeg Distelmans of de commissie op basis van het geanonimiseerde deel kan beoordelen of de geraadpleegde arts onafhankelijk is van de patiënt en van de andere artsen. ‘Nee. Als er huisarts staat ingevuld kunnen we niet weten of het de huisarts is of een huisarts. We gaan ervan uit dat artsen wel degelijk weten wat er verstaan wordt onder de voorwaarden. (..) Het probleem is dat we zelf in de commissie discussie is over wat we verstaan onder onafhankelijkheid. De wet heeft dat niet gedefinieerd. In onze informatiebrochure (naar de artsen, nvdr.) zeggen we dat er geen familiaal of hiërarchisch verband is, en dat de patiënt niet geregeld in behandeling is bij die arts.’
Distelmans volgt de stelling van het openbaar ministerie niet. ‘In deze casus was de huisarts volgens mij deontologisch correct. De huisarts kan in mijn visie advies geven, omdat hij niet de behandelende arts is wat de euthanasieproblematiek betreft.’