‘Dit is niet de laatste pademie waar we mee geconfronteerd worden’, schrijft Kamerlid Frieda Gijbels (N-VA). ‘We mogen de volgende keer niet met dezelfde problemen te maken krijgen.’
In oktober 2019 bracht de Wereldgezondheidsorganisatie een rapport uit over de mate waarin verschillende landen voorbereid waren op een pandemie. Frappant daarbij was de 0-score die België kreeg voor de onderdelen “urgentieplanning” en “crisiscommunicatie”. Bovendien werd er gewezen op het ontbreken van een openbaar beschikbaar pandemieplan.
Vanaf januari, toen de crisis zich in China aandiende, vroeg ik dan ook in de Kamercommissie en in het plenaire vragenuurtje geregeld naar het bestaan van een plan en drong ik aan op een heldere communicatie, want die verliep al in het begin bijzonder stroef. Misschien herinnert u zich nog de warrige communicatie over de terugkeer van de eerste Belgen uit Wuhan. Minister Goffin verwees naar minister De Block en omgekeerd. Ze zouden elkaar wel bellen als nodig. Een plan van aanpak bleek er niet te zijn.
Een zoektocht op het internet leverde me frappante resultaten op. Zo bieden het European Centre for Disease Control (ECDC) en de Wereldgezondheidsorganisatie beide een overzicht van de landen met een pandemieplan. België staat netjes in het lijstje, alleen werkt de link, die verwijst naar de website influenza.be niet meer. De website zelf blijkt ook niet meer actief. Ook op de website van Sciensano is er geen pandemieplan te vinden.
We hebben een nieuw pandemieplan nodig.
Door via een truc oudere versies van de influenza.be website op te zoeken, ontdekte ik dat er wel degelijk een pandemieplan had bestaan. Dit was opgemaakt in 2006, maar was blijkbaar volledig onder het stof geraakt. De inhoud van het plan was bijzonder uitgebreid en ging van het bepalen van de rolverdeling, communicatie en overleg met de verschillende beleidsniveaus tot het voorzien van de nodige voorraden aan beschermmaterialen. In 2009 lichtte het Comité voor Bioethiek het plan door. De voornaamste aanbevelingen toen waren het fors opschroeven van de noodvoorraad aan beschermmaterialen én het betrekken van burgers bij het plan, vooral omdat er in crisissituaties soms ethisch moeilijke beslissingen moeten worden genomen (bijvoorbeeld bij tekorten aan beademingsapparatuur).
Ondanks vragen van mij en mijn collega’s over planning, communicatie en noodvoorraden, werd het pandemieplan niet ter hand genomen. Had men dit plan meteen in januari geraadpleegd, dan was men al snel gestoten op de ontbrekende stock aan beschermmaterialen. Toen was de markt nog niet zo verstoord als ze later zou zijn en had men de ontbrekende noodvoorraad meteen moeten en ook nog kunnen aanvullen.
Maar er zijn heel wat meer pijnlijke momenten de revue gepasseerd.
Het referentielab dat begin maart, vlak na de krokusvakantie, de toevloed aan stalen al snel niet meer aankon was een belangrijk keerpunt. Vanaf dat moment moest men de initiële contacttracing immers opgeven. De perifere labs werden bovendien niet van het eerste ogenblik betrokken in de teststrategie, zodat ze niet meteen konden overnemen. Er was ook een tekort aan testmateriaal en aan beschermend materiaal, waardoor na korte tijd enkel mensen konden worden getest die zo ziek waren dat ze gehospitaliseerd moesten worden. Veel covid-positieve personen werden zo gemist. Bovendien bleken de eerste data over positieve patiënten niet eenduidig te worden verzameld. Er waren parallelle informatiestromen via het nationaal referentielab en via Sciensano.
Er waren discussies over welke groepen eerst mondmaskers moesten krijgen. Daar was immers geen vaststaand plan voor. De verdeling van de beschermmaterialen verliep bijzonder chaotisch. Sommige ziekenhuizen kregen materialen die ze niet gevraagd hadden. Men wist ook niet hoeveel beschermmaterialen er eigenlijk nodig waren en er moesten à la minute inschattingen worden gemaakt.
De federale databank voor contacttracing bleek een bijzonder taaie brok door privacy-problemen en bevoegdheidsoverschrijdingen. De databank bleek al snel niet te voldoen doordat er niet genoeg gegevens konden worden ingevoerd. Men weet dat aan de tijdsdruk. De databank werd namelijk op een week of twee gebouwd (terwijl men de noodzaak van dergelijke databank natuurlijk al veel eerder had kunnen voorzien).
Er werd gediscussieerd over wie nu juist de leiding had en vanaf welk moment het Crisiscentrum moest worden ingeschakeld. Zodra de federale fase van start was gegaan, werd het nut van de Risk Management Group in vraag gesteld. Er kan namelijk maar één kapitein staan op een schip. Er waren op den duur ontzettend veel structuren actief, waarbij je je de vraag kan stellen op welke manier ze exact met elkaar afstemden. Tel dat nog eens bij de ingewikkelde overheidsstructuur en de gedeelde bevoegdheden en de chaos is compleet.
En dat terwijl de bevolking in dergelijke crisis nood heeft aan een zelfzekere overheid, die helder communiceert, op een wetenschappelijk onderbouwde manier. Een overheid die haar zorgverstrekkers beschermt, omdat zij de strijd op het terrein moeten aangaan. En terwijl de zorgverstrekkers zich moeten kunnen concentreren op de kern van hun taak: zorg dragen voor zij die ziek zijn.
Om te voorkomen dat we bij een volgende pandemie voor dezelfde problemen staan, diende ik samen met mijn collega’s uit de Kamerfractie Kathleen Depoorter en Yngvild Ingels een voorstel van resolutie in om een nieuw pandemieplan op te stellen.
Daarin moet duidelijk staan aangegeven wie verantwoordelijk is voor wat en welke acties moeten worden genomen. Bovendien moet dergelijk noodplan een voorraad aan beschermmaterialen en medicatie voorzien en moet het elke nieuwe legislatuur worden gecontroleerd en getraind. Er moet een jaarlijkse bijsturing gebeuren als de wetenschappelijke evidentie dit vereist en dit moet worden overlegd met zorgverstrekkers en burgers. Het plan moet bovendien publiek beschikbaar zijn.
Want dat dit niet de laatste pandemie is, dat mag duidelijk zijn.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier