Dominiek Sandra
‘Taalangsten en taallogica: wat dt-fouten ons leren over onze perceptie van taal’
‘Wellicht is de dt-discussie één van de beste illustraties van de sterke band tussen taal en emotie’, schrijft Dominiek Sandra voor de Universiteit van Vlaanderen.
Het college van de Universiteit van Vlaanderen van maandag 3 december heeft de uitdagende titelvraag: ‘Word je slimmer van dt-fouten?’ In dat filmpje vertel ik dat veel dt-fouten het gevolg zijn van de valstrikken die ons brein voor ons spant. Dat zowel goede als zwakke spellers daar af en toe het slachtoffer van worden. Dat de dt-val niet enkel open staat tijdens het schrijven maar ook bij het nalezen van een tekst.
Hier wil ik echter ingaan op andere inzichten die ik tijdens ons dt-onderzoek heb opgedaan. Eén van die inzichten is de sterke band tussen taal en emotie. In discussies over dt-fouten is de toon van veroordeling meestal niet ver te zoeken. Wie een fout maakt tegen zulke eenvoudige regeltjes moest zich schamen. Wie er begrip voor opbrengt, is veel te tolerant. De minder radicalen doen geen minder emotionele uitspraken. Zij verwijten personen die te veel belang hechten aan dt-fouten voor taalpuristen of individuen met een rigide persoonlijkheid. Ik weet niet wanneer in ons taalverleden die obsessie voor dt-fouten ontstaan is. We hebben het taboe en de stigmatisering echter al generaties lang doorgegeven. De dt-fout valt de bedenkelijke eer te beurt dat ze de zwaarste schrijfovertreding is.
Taalangsten en taallogica: wat dt-fouten ons leren over onze perceptie van taal.
Wellicht is de dt-discussie één van de beste illustraties van de sterke band tussen taal en emotie. Die band is zeer sterk als het om onze moedertaal gaat. Die taal – de taal van onze moeder – is immers een stuk van onze identiteit: ze bepaalt mee wie we zijn en hoe we ons voelen. Het is dan ook heel begrijpelijk dat we er zwaar aan tillen als iemand onze moedertaal geweld aandoet. Die moedertaal is in eerste instantie het gesproken Nederlands maar ook het geschreven Nederlands beschouwen we duidelijk als ‘onze’ taal.
Er zijn veel meer voorbeelden die aantonen dat we ons vaak in ons (moeder)taalgevoel bedreigd voelen. Zo vrezen velen dat het frequente gebruik van chattaal zal resulteren in een generatie die niet goed meer zal kunnen schrijven. Zo ook ervaren velen de influx van Engelse woorden in onze Nederlandse woordenschat als een bedreiging. Hun doemscenario is dat het Nederlands door het Engels onder de voet zal worden gelopen. Diezelfde mensen bezoeken echter wel de vele restaurants met een buitenlandse keuken, zonder te vrezen dat die de Vlaamse culinaire cultuur zullen verdringen. Veel Vlamingen voelen zich ook nog steeds meer op hun gemak als ze hun dialect of tussentaal mogen spreken – hun echte moedertaal – dan de standaardtaal die ze op school geleerd hebben. Ze voelen zich onwennig als men niet met ‘ge’ maar met ‘je’ spreekt. Ze vinden het ook onnatuurlijk om humoristisch te zijn in de standaardtaal. Onze moedertaal bepaalt duidelijk een deel van onze comfortzone. Taal en gevoel zijn met elkaar verstrengeld.
Er is niets fout mee dat we ons goed voelen in onze moedertaal. De emoties die we als kind met onze ervaringen geassocieerd hebben, blijven ons immers ook als volwassenen beïnvloeden. Met die ervaringen zijn we tenslotte opgegroeid. Ze hebben onze identiteit, ons ‘ik’, bepaald. Ondanks het belang van die verbondenheid, zijn onze emoties over taal echter niet altijd het juiste richtsnoer. Soms is het verstandiger om die diepgewortelde gevoelens opzij te schuiven en ons te baseren op feiten en rationele analyse. Al moeten we ons niet te veel illusies maken: de ‘rationele’ mens is veel minder cognitief dan we soms hopen. Toch zou wat meer rationaliteit ons vaak doen inzien dat er geen reden is voor veel ’taalangsten’. Onze taal zal niet verloederen door Engelse invloeden. Het Nederlands in Vlaanderen is inmiddels voldoende sterk om de invloed van andere talen te kunnen integreren. Ook chattaal is niet de grote boosdoener die de stereotypes ons voorspiegelen. Onconventionele chattaalafkortingen blijken nauwelijks door te dringen in de schoolopdrachten van tieners. Ook de discussies over dt-fouten hoeven niet tot zulke emotionele discussies te leiden.
Hoe logisch de regels echter ook zijn, de hardnekkigheid van dt-fouten demonstreert dat ons brein geen logische machine is.
Het dt-onderzoek heeft me ook sterker bewust gemaakt van een merkwaardige ironie: één van de emotionele argumentaties gaat hand in hand met een argumentatie waar het begrip ‘logica’ centraal staat. Wie dt-fouten veroordeelt, denkt immers vaak dat taalgebruikers een soort logische machines zijn. Volgens dat beeld zouden wij stap voor stap een dt-regel toepassen, zoals een computeralgoritme. We schrijven zij wordt met d omwille van de d in worden en voegen een t toe omdat er ook een t staat in zij loopt. Uiteraard is dat de logica achter de dt-regels. Daarom vinden velen dt-fouten dan ook onlogisch, dom, of een teken van nonchalance. Hoe logisch de regels echter ook zijn, de hardnekkigheid van dt-fouten demonstreert dat ons brein geen logische machine is. We kunnen analytisch redeneren maar die redeneringen gaan traag en worden vaak in snelheid genomen door automatische processen. Ons onderzoek laat zien dat veel dt-fouten het gevolg zijn van die twee snelheden. Een overbelast werkgeheugen kan de analyse niet tijdig uitvoeren, zodat we vertrouwen op een ‘pop-up’ uit ons woordgeheugen: de spelling die het vaakst voorkomt (bv. wordt en niet word). Een systeem dat logisch is vanuit analytisch standpunt hoeft dus niet foutloos te zijn als ons brein het moet toepassen. Of we dat leuk vinden of niet is daarbij irrelevant. Het is een pijnlijke ironie dat de idee dat ons brein logisch functioneert emotioneel beargumenteerd wordt – en dat die idee fout is.
Mijn voornaamste drijfveer bij het onderzoek van dt-fouten is altijd louter wetenschappelijk geweest. Waarom zijn dt-fouten zo hardnekkig? Daardoor kunnen we begrijpen waarom ons brein struikelt over logische spellingregels. Het is echter niet omdat we het mechanisme achter die fouten (ten dele) wetenschappelijk begrijpen, dat we ze ook op een andere manier begrijpen (lees: tolereren). Dat laatste type begrijpen is een term die thuishoort in een discussie over waarden. Het eerste type, inzicht hebben, is een term die thuishoort in het wetenschappelijk discours. Daarom hebben we onze resultaten nooit voorgesteld als een pleidooi, noch voor begrip noch voor onbegrip van dt-fouten.
Als ik toch verder ga dan de onderzoeksresultaten zelf verlaat ik het domein van objectieve uitspraken en is mijn standpunt, net als elke mening, subjectief. Het is nog steeds een objectieve uitspraak dat de logische constructie van de dt-regels slecht is afgestemd op de werking van ons brein. De maatregel die we daarmee verbinden, is echter subjectief. We kunnen de dt-regels afschaffen. We kunnen adviseren om een tekst aandachtig na te lezen, als bescherming voor de ‘pop-up’ uit ons woordgeheugen. We kunnen wat meer tolerantie opbrengen voor een occasionele dt-fout. Al die maatregelen zijn verenigbaar met onze bevindingen. Vaak zijn niet de wetenschappelijke inzichten het probleem. Wel wat men ermee kan doen.
Dominiek Sandra is hoogleraar aan het departement Taalkunde van de Universiteit Antwerpen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier