Toenemende laaggeletterdheid bij jongeren: ‘Het Algemeen Nederlands komt onder druk te staan’
Waarom neemt de geletterdheid van Vlaamse jongeren in zo’n duizelingwekkend tempo af? Ons taalonderwijs sticht verwarring en is te weinig ambitieus, zegt docent Erik Moonen van de Universiteit Hasselt. ‘We hebben er als samenleving alle belang bij om zo veel mogelijk kinderen met het schrift te leren omgaan.’
‘Als we zo voortdoen, is binnen vijf jaar een kwart van de jongeren niet meer in staat om de krant te lezen.’ Het was de titel van een druk gelezen en gedeeld opiniestuk dat vorige week op de Knack-site verscheen. Auteur van het stuk was Erik Moonen, docent aan de Universiteit Hasselt.
Moonen baseerde zijn alarmistische voorspelling niet op buikgevoel. Ze is gewoon af te leiden uit recent onderzoek. Zo was er onlangs het veelbesproken PIRLS-rapport (Progress in International Reading Literacy Study), dat blootlegt dat vandaag ongeveer 80 procent van de Vlaamse tienjarigen minstens een middelmatig leesvaardigheidsniveau haalt. Dat klinkt geruststellender dan het in wezen is. Het betekent immers ook dat 20 procent niet dat middelmatige niveau haalt. En het wordt allemaal nog zorgwekkender als je gaat vergelijken met de cijfers uit hetzelfde PIRLS-rapport, tien jaar eerder. In 2006 was het aantal tienjarigen dat het middelmatige niveau niet haalde nog beperkt tot 10 procent.
Computers zijn moderner, maar voor wie goed wil leren spellen, zijn pen en papier gewoon beter.
In tien jaar tijd dubbel zoveel zwakke lezers, en toch keek Erik Moonen niet echt op van dat resultaat. Moonen geeft ‘academisch Nederlands’ aan de eerstejaars van de Universiteit Hasselt. ‘Aanvankelijk was mijn vak bedoeld om economiestudenten met een migratieachtergrond bij te spijkeren’, vertelt hij. ‘Die begonnen wel vaker naar de universiteit te komen, maar voor te veel studenten hield het na één jaar op. Taal bleek daar een rol in te spelen, vooral geschreven taal over iets abstractere dingen. Mijn vak moest dat verhelpen. Gaandeweg kregen we in de gaten dat niet alleen de studenten met migratieroots behoefte hadden aan zo’n cursus. Daarom heeft mijn faculteit een tiental jaren geleden besloten die te verplichten voor alle studenten in de economische studierichtingen.’
De verminderde taalbeheersing wordt weleens toegeschreven aan de digitalisering. In chatconversaties wordt de spelling systematisch geweld aangedaan, en op een smartphone lees je doorgaans geen langere teksten. Dat moet wel een invloed hebben op het lees- en schrijfvermogen.
Erik Moonen: Digitalisering speelt beslist een rol, al weten we niet precies welke. Maar ik denk dat de trend al veel eerder is ingezet en in veel facetten van de samenleving te zien is. Dus ook in het onderwijs. Vijftig jaar geleden draaide het om de leerkracht en zijn leerstof. Steeds meer is het kind centraal komen te staan. Dat mocht ook wel een beetje, maar toch. De leerkracht moest steeds minder uitleggen, voortaan zouden kinderen alles zelf ontdekken, in hun eigen tempo en leerstijl. De leermeester werd een begeleider. Als je Nederlands geeft op een school, heb je geen gezag meer over hoe kinderen zouden moeten leren praten: dat beslissen zij wel, en het gaat erom dat ze communiceren. En zo komt het Algemeen Nederlands onder druk te staan. Die evolutie weerspiegelt zich heel duidelijk in de eindtermen voor de basisschool. Over Algemeen Nederlands zijn die bijzonder summier. Over vlot lezen staat er niets. Aan het eind van de lagere school volstaat het als een kind wezenlijke informatie uit een tekst kan halen. Hoeveel moeite dat mag kosten, staat er niet bij. Langzaamaan groeit nu het idee dat ‘onderwijs op maat van elk kind’ heel mooi klinkt, maar op vele vlakken slecht werkt. Natuurlijk, elk kind is uniek, maar als kinderen gaan leren lezen, hebben ze allemaal hetzelfde nodig: heldere en correcte instructie, in combinatie met voldoende oefentijd.
Is uw visie wel aangepast aan de wereld van vandaag? De taalachtergrond van kinderen is meer dan ooit verschillend. Een meer gedifferentieerde aanpak lijkt onontbeerlijk.
Moonen: Natuurlijk zal het de dingen niet makkelijker maken als je een klas hebt met tien kinderen die hun eerste woord Nederlands op school horen. Maar kinderen met een andere taalachtergrond hebben niet minder behoefte aan heldere, correcte instructie, maar meer. Bovendien: dat we slechter scoren voor leesvaardigheid, komt niet omdat er meer anderstalige kinderen in de klassen zijn. In 2013 stelde de Vrije CLB-koepel al vast dat kinderen slechter lazen dan 15 jaar voordien. En ook dat er in alle subgroepen slechter werd gelezen, dus ook bij kinderen zonder migratieachtergrond.
Minister van Onderwijs Hilde Crevits vindt dat ook ouders hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Die kunnen zelf aan leesbevordering doen, bijvoorbeeld door wat vaker voor te lezen.
Moonen: Voorlezen is prima, maar je leert er niet door lezen. Kijken naar voetbal maakt van je kind ook geen goede voetballer. Als je wilt dat álle kinderen leren schrijven en lezen, moet je het in de klas doen. Anders vallen er kinderen uit de boot: als ze ouders hebben die zelf niet goed lezen, of als ze geen leeshulp kunnen betalen.
Het brengt ons bij een van uw stokpaardjes: zogezegd dyslectische kinderen hebben helemaal geen dyslexie – voor zover die al bestaat.
Moonen: Voor sommige kinderen lijkt het met lezen maar niet te willen lukken. De spontane reflex is dan: wat zou er toch met dat kind mis zijn? Vreemd genoeg vragen we ons nooit af of er niets mis is met de manier waarop we dat kind hebben leren lezen. Nu zitten er in de gebruikelijke methodes nogal wat dingen die voor kinderen best wel verwarrend zijn (zie kaderstuk). Kinderen leren bijvoorbeeld dat ‘oe’ net als ‘o’ en ‘e’ een ‘letter’ is, maar dat die letter ‘anders klinkt’ en dat ‘oe’ een ’twee-tekenklank’ is. Niemand kan zeggen hoeveel van de kinderen die we dyslectisch noemen, door dit soort instructie gewoon hopeloos in de war zijn geraakt. Daarom helpen we ze ook niet door ons af te vragen wat er met ze scheelt en welk etiket we ze zullen geven. Overigens is er geen enkele test die dyslexie kan aantonen. Het enige recept dat dyslectisch verklaarde kinderen vooruithelpt, is heldere en correcte instructie, gecombineerd met veel oefentijd. Hetzelfde als wat niet- dyslectische kinderen nodig hebben, dus.
Fouten in de methodiek zijn volgens u de belangrijkste verklaring voor wat er vandaag misloopt.Toen Vlaamse kinderen nog wél goed scoorden op het vlak van taalbeheersing, werd al min of meer dezelfde methode gehanteerd.
Moonen: (knikt) De methodes zijn de laatste tien jaar niet wezenlijk veranderd, en toch scoren we veel slechter voor leesvaardigheid. De reflex van leerkrachten om, als een kind niet meekan, een verklaring te zoeken bij het kind – en zo bij dyslexie of een andere leerstoornis uit te komen – is wel veel meer gemeengoed geworden, denk ik. Daarbij komt nog een punt dat ik al eerder maakte: we voelen steeds minder de behoefte om zorgvuldig met taal om te gaan. Als de boodschap overkomt, is het goed genoeg. De druk om goed te spellen en goed te schrijven is dus kleiner geworden. Bovendien moesten taal en spelling toen ik op school zat niet alleen in de les Nederlands in orde zijn. Ook de leraar aardrijkskunde lette erop. Vandaag geeft de inspectie het advies om dat niet meer te doen. Anders worden de spellingzwakke leerlingen benadeeld. Ik geloof dat niet. Als spellingzwakke leerlingen hun spelling alleen in de lessen Nederlands oefenen, oefenen ze veel minder. Je ontneemt zo’n leerling dus oefentijd. En dan is er nog een belangrijke, en volgens mij erg onderschatte factor. Leerlingen schreven vroeger niet alleen veel meer, want er waren geen invulboeken, ze deden dat ook altijd met de hand. Dat is een wezenlijk verschil. Kinderen leren er veel sneller van. Computers zijn moderner, maar voor wie goed wil leren spellen, zijn pen en papier gewoon beter.
Langzaamaan groeit het idee dat onderwijs op maat van elk kind heel mooi klinkt, maar op vele vlakken slecht werkt
Hecht u niet te veel belang aan spelling? Taalvaardigheid gaat toch in de eerste plaats over begrijpend lezen, een brede woordenschat of helder kunnen formuleren?
Moonen: Op zich is dat een juiste vaststelling. Spelling is in wezen maar een conventie, een afspraak over hoe we de gesproken taal moeten opschrijven. Maar die afspraken zijn daarom niet onbelangrijk. Geschreven taal maakt sinds de uitvinding van de boekdrukkunst informatieverkeer op grote schaal mogelijk. Verkeer op grote schaal heeft regels nodig, anders loopt het nooit vlot. Rechts rijden in het verkeer is ook zo’n regel: een recente uitvinding, volledig willekeurig, want het kan ook links, en toch is het wel handig zo. Helpen we mensen vooruit door ze aan te bevelen zich daar niets van aan te trekken, omdat mobiliteit ‘zoveel meer’ is dan verkeersregels?
Goede spellers zijn toch niet noodzakelijk goed in taalbeheersing?
Moonen: Nee, maar dat maakt spelling nog geen bijzaak. Gemiddeld werken goede spellers schrijftaken zorgvuldiger af. Goed gespelde teksten zijn niet noodzakelijk goed geschreven, maar slordig gespelde teksten zitten vaak ook slordig in elkaar. Ik weet waarover ik spreek, ik kijk jaarlijks honderden papers van studenten na. Verder hebben goede spellers gemiddeld beter begrepen hoe het schrift werkt. Daarom kunnen ze er vaak beter mee uit de voeten. Die twee dingen, vaardigheid en zorgvuldigheid, geven goede spellers betere kansen om op alle vlakken taalvaardiger te worden. Betere lezers bijvoorbeeld.
Hoezo?
Moonen: Voor begrijpend lezen zijn grosso modo twee dingen nodig. Het eerste is woordenschat en algemene kennis. Dat heeft veel met onderwijs in het algemeen te maken, maar weinig met leesonderwijs. U bent journalist, u bent een goede lezer, neem ik aan. Toch zijn er teksten genoeg die u niet begrijpt: over kwantummechanica, over alles waar u te weinig achtergrondkennis over heeft. Het tweede is: vlot lezen. Wie dat niet kan, raakt tijdens het lezen de samenhang kwijt. Wie het wel kan, beschikt over een sleutel tot een enorme schatkamer aan geschreven materiaal. Wie daarin kan grasduinen heeft veel betere kansen om echt taalvaardig te worden. En ja, daar valt heel wat plezier, leesplezier, te beleven. Maar dat betekent niet dat ‘inzetten op leesplezier’ de manier is om kinderen taalvaardiger te helpen worden, zoals minister Crevits stelt. Om leesplezier te beleven heb je leescompetentie nodig. Die krijg je niet vanzelf als er genoeg voorgelezen wordt, die krijg je alleen als iemand je leert hoe het schrift werkt. Dat het een code is die een brug slaat tussen gesproken en geschreven taal, tussen klanken en tekens. Als je die brug in beide richtingen leert over te steken.
Fout is fout. In de rekenles is twee keer twee ook altijd vier
Het belang daarvan onderschatten we al te vaak. Wie niet vlot kan lezen en schrijven, is in onze samenleving een sukkelaar. De laaggeletterden die in steeds groteren getale op onze schoolbanken zitten, wacht een huizenhoog probleem. In veel gevallen zullen ze zelfs niet in staat zijn om uit te vissen of er in een lijst met vacatures ook iets voor hen tussen zit. We hebben er als samenleving dus alle belang bij om zo veel mogelijk – als het even kan zelfs alle – kinderen zo goed mogelijk met het schrift te leren omgaan. Maar blijkbaar slagen we daar steeds minder in. Voor veel kinderen is een basisprincipe als de medeklinkerverdubbeling na een korte klinker aan het eind van de lagere school nog altijd een moeilijk te nemen horde. Met een goede aanpak kunnen ze dat halfweg het tweede leerjaar allemaal. Zonder uitzondering. Een mooie bijkomstigheid: er komt op die manier een zee van tijd vrij die de leraar in andere aspecten van taalvaardigheid kan investeren.
U hebt zelf een alternatieve methode, de Alfabetcode, ontwikkeld (zie kaderstuk). Is die wetenschappelijk onderzocht?
Moonen: Nee. Je zou kunnen zeggen dat de resultaten van de leerlingen die volgens deze methode werken een bewijs leveren, maar meer dan een indicatie is dat niet. De pilootschool in Zoutleeuw is een Freinetschool, die trekt geen gemiddeld publiek aan. Of misschien hebben ze bijzonder goede leerkrachten. De effectiviteit van een methode wetenschappelijk aantonen is een bijzonder lastige klus. Anderzijds: dat geldt ook voor andere methodes. Is er ooit aangetoond dat ‘woordjes klappen’ (in lettergrepen opsplitsen, nvdr) een goede voorbereiding is op het aanleren van een schriftsysteem dat alfabetisch werkt? En bovendien: fout is fout. Als kinderen foute instructie krijgen, dan hoeven we niet aan te tonen of correcte instructie niet beter zou kunnen zijn. In de rekenles is twee keer twee ook altijd vier. We zouden nooit accepteren dat een leerkracht bij wie het weleens anders is, wetenschappelijk bewijs vraagt dat zijn onderwijs er voor iets tussen zit, als de kinderen in zijn klas slecht rekenen. Ik heb tien jaar van mijn tijd gewijd aan het uitwerken van een methode waarvan ik inmiddels zeker weet dat ze correcter en helderder is dan de bestaande methodes. Maar ik sluit zeker niet uit dat het nog beter kan. Wie suggesties heeft, mag zich melden. Heel graag zelfs.
Erik Moonen
– 1962: geboren in Sint-Truiden
– 1980-1985: studeert Germaanse filologie aan de KU Leuven en de Westfälische Wilhemsuniversität Münster – 1986 wordt assistent aan de Economische Hogeschool Limburg
– 1995: promoveert tot doctor in de taal-en letterkunde aan de KU Leuven
– 1995-heden: wordt taaldocent Duits en later ook Nederlands aan het toenmalige Limburgs Universitair Centrum, nu Universiteit Hasselt
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier