Het laatste gesprek met Paula D’Hondt: ‘Had ik meer kunnen bereiken? Daar zit ik vaak over te piekeren’
Minister van Staat en voormalig Koninklijk Commissaris voor het Migrantenbeleid Paula D’Hondt (CVP) is op 96-jarige leeftijd overleden. In haar boek Grijsgedraaid – Waarom we bang moeten zijn om oud te worden liet Knack-redactrice Ann Peuteman in 2019 zien hoe we oude mensen alles uit handen nemen wat het leven de moeite waard maakt. Ook oud-minister Paula D’Hondt getuigde: ‘Ik denk niet dat de kloof tussen oude mensen en de rest van de samenleving ooit al zo groot is geweest als vandaag.’
Dit artikel verscheen oorspronkelijk in Knack van 20 februari 2019.
In Grijsgedraaid getuigden tachtigplussers hoeveel moeite ze moeten doen om er nog bij te horen en hoe moeilijk het wordt om de mens te blijven die ze altijd zijn geweest.
Een van die getuigen is de voormalige christendemocratische politica Paula D’Hondt, die in de jaren tachtig staatssecretaris voor de PTT en minister van Openbare Werken was. Wellicht zal ze vooral worden herinnerd voor haar werk als koninklijk commissaris voor het Migrantenbeleid en als geestelijke moeder van het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding (het huidige Unia).
‘Ik ben nog veel met vroeger bezig. Elke dag eigenlijk. Ik heb altijd een goed geheugen gehad, maar tegenwoordig vind ik dat eerder een last. Sommige gebeurtenissen, vaak van heel lang geleden, blijf ik keer op keer in mijn hoofd overlopen. Om ze te verwerken, maar ook omdat ik me nog altijd afvraag of ik sommige dingen niet beter anders had aangepakt. De antwoorden heb ik nog altijd niet gevonden.
Ik kan me wel optrekken aan de kleine dingen die ik tijdens mijn carrière heb kunnen realiseren, maar was dat genoeg? Ik weet het echt niet.
In de politiek, bijvoorbeeld, heb ik mijn uiterste best gedaan, maar toch waren het steeds weer anderen die de bovenhand haalden. Wat had ik anders moeten doen om meer op de beslissingen te kunnen wegen? Hoe had ik me moeten gedragen om nog meer uit mijn bevoegdheden te halen? Misschien heb ik bij mijn geboorte gewoon de gaven niet meegekregen om uit te groeien tot iemand die echt iets voor het land kan betekenen. Het was ook niet gemakkelijk als enige vrouw tussen al die mannen.
Soms vraag ik me af of ze me meer hadden gegund als ik een slanke, aantrekkelijke vrouw was geweest. Had ik dan meer kunnen bereiken? Daar zit ik vaak over te piekeren. Ik kan me wel optrekken aan de kleine dingen die ik tijdens mijn carrière heb kunnen realiseren, maar was dat genoeg? Ik weet het echt niet.
Ook thuis bij mijn gezin had ik het misschien anders moeten aanpakken. Doordat ik me zo hartstochtelijk inzette voor de politiek, bleef er niet zoveel tijd meer over voor mijn kinderen. Niet dat ik geloof dat een moeder beter met haar kroost voor de haard kan blijven zitten. Integendeel. Het is net goed dat die grote strik die destijds rond het moederschap zat ondertussen is losgekomen.
Maar toch vrees ik dat ik tegenover mijn kinderen ben tekortgeschoten. Dat ben ik beginnen beseffen toen ik zag hoe zij met hun zonen en dochters omgingen. Tegenwoordig denk ik daar vaak over na. Heb ik hun wel genoeg gegeven? Had ik meer naar hen moeten luisteren? Liet ik hen te vrij? Heb ik hen te veel aan mijn man overgelaten? Was ik er wel voor hen op belangrijke momenten?
Tijd om na te denken heb ik natuurlijk genoeg. Veel kom ik tegenwoordig niet meer uit mijn stoel. Nadat ik drie keer zwaar ben gevallen, is mijn gezondheid achteruitgegaan. Maar het allerergste zijn mijn tanden. Nooit blijven ze op hun plaats zitten en daardoor moet ik de hele tijd slikken – of ik nu wil of niet. Als iets mijn oude dag verziekt, is het wel dat lelijke gebit. Mijn zoon zegt dat ik me daarboven moet stellen, maar dat is gemakkelijk gezegd als je jong bent en nog al je tanden hebt.
Als iets mijn oude dag verziekt, is het wel dat lelijke gebit.
Gelukkig is mijn geest nog helder. Denken gaat wel niet meer zo vlug als vroeger en soms moet ik lang naar een woord zoeken, maar verder gaat het nog best. Ik lees ook nog altijd veel. Zie je die stapel boeken daar op dat tafeltje? Die moet ik nog allemaal lezen. Ja, ook Sapiens van Yuval Noah Harari. Het probleem is dat de letters soms niet groot genoeg zijn. Er wordt veel te weinig rekening gehouden met het feit dat de ogen van oudere lezers achteruitgaan. Vergeet dat vooral niet tegen uw uitgever te zeggen.
Ik lees ook elke dag nog vier kranten. Zodra ik wakker ben, wil ik ze zien. De thuisverpleegsters die hier vaak komen, weten dat ondertussen al. Mijn leven lang heb ik het nieuws op de voet gevolgd, en dat is niet veranderd nu ik oud ben. Alleen word ik tegenwoordig vaak bang van al die nieuwsberichten, zeker als ik aan mijn kleinkinderen denk. Altijd weer die gruwel. Op televisie, in de kranten, in mijn verbeelding ook. De dag dat die dwaze Donald Trump zijn verstand helemaal verliest, kan het gedaan zijn met de wereld.
Voor iemand van mijn generatie voelt het heel vreemd dat het gevaar nu uitgerekend uit de Verenigde Staten komt. Als oorlogskind ben ik de Angelsaksische landen altijd heel dankbaar geweest voor hun inzet in de oorlog en hun toeziend oog in de decennia daarna. Maar gaandeweg begin ik te denken dat de Europese landen daardoor te lui zijn geworden en zich te veel bij het handje hebben laten nemen. Daar betalen we een zware prijs voor nu de Amerikanen er niet meer zijn om het oude Europa te begeleiden. Ze vormen zelfs een gevaar voor ons. Dat is toch wat ik concludeer uit de berichten die ik in de kranten lees.
Ook de binnenlandse politiek volg ik nog, maar interviews met Belgische politici sla ik soms over. Dat was vroeger wel anders. Toen pluisde ik zulke interviews uit omdat ik precies wou weten wat de anderen dachten en van plan waren. Ondertussen weet ik het allemaal wel. Er is niet veel nieuws onder de zon.
Als ik artikels over binnenlandse politiek lees, is dat vaak omdat ze over vroeger gaan. Over episodes die ik zelf heb meegemaakt of over mensen met wie ik destijds samenwerkte. Jean-Luc Dehaene, bijvoorbeeld, of Wilfried Martens. Ik denk nog veel aan hen. Vooral aan Wilfried. Niet dat hij een persoonlijke vriend van me was, maar hij heeft me wel altijd gesteund. Doordat we zo’n goede band hadden, durfde ik hem weleens brutaal mijn mening te geven en dat kon hij ook waarderen.
Wilfried gaf me het gevoel dat ik belangrijk was voor de christendemocratie in dit land. Op de avond dat de Belgische frank gedevalueerd werd, bijvoorbeeld. Achteraf bleven we nog een tijd napraten over wat de toekomst zou brengen. Verschillende keren riep Wilfried, die met een groepje mannen aan het discussiëren was, me bij zich om naar mijn ideeën te informeren. Dat voelde natuurlijk heel goed. Zeker omdat ik mijn hele carrière lang alleen tegenover de rest van de bende stond. Doordat ik lange tijd de enige vrouw was vooral. Ik heb veel moeten vechten in de politiek. Veel van die gevechten heb ik verloren, maar ik heb er ook gewonnen.
Tot het plots voorbij was, haast even snel als het was begonnen. Dat wist ik natuurlijk van tevoren, want zo gaat het nu eenmaal in de politiek. Wel betreur ik nog altijd dat ze nooit de moeite hebben genomen om me persoonlijk te laten weten dat er in de volgende regering geen plaats meer voor me was. Dat had ik toch wel verdiend.
Uiteindelijk bleek dat toch nog niet het einde van mijn loopbaan te zijn, want koning Boudewijn benoemde me tot koninklijk commissaris voor het Migrantenbeleid. Dankzij die functie heb ik nog vier jaar lang heel erg in de kijker gelopen. Constant stond ik op de voorpagina’s van kranten en magazines.
Zo gaat dat nu eenmaal: de wereld draait verder en jij blijft staan. Dat heb ik ondertussen wel aanvaard.
Jammer genoeg heb ik niet alles kunnen verwezenlijken wat ik wou. Ook daar zit ik nog vaak over na te denken. Eigenlijk was het de bedoeling dat alle ministers mijn voorstellen binnen hun eigen bevoegdheden zouden invoeren, maar dat hebben ze niet gedaan. Op twee partijgenoten na: Daniël Coens, die bevoegd was voor onderwijs, en Jean-Luc Dehaene, die het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding oprichtte. Tegenwoordig heet dat centrum Unia, maar er is nog evenveel om te doen als destijds.
Toch is er niemand die nog op het idee komt om mijn mening daarover te vragen of eens te informeren hoe het allemaal is begonnen. Eens je weg bent, word je uitgevaagd. Dat gaat opvallend snel. In de eerste jaren nadat ik was gestopt als koninklijk commissaris werd ik nog heel veel uitgenodigd om overal in het land te gaan spreken. Maar dat werd minder en minder tot de mensen me begonnen te vergeten en ik niet meer werd gevraagd. Zo gaat dat nu eenmaal: de wereld draait verder en jij blijft staan. Dat heb ik ondertussen wel aanvaard.
Toch mis ik het om af en toe mijn mening te kunnen geven, in discussie te gaan en gehoord te worden. Jean-Luc, Wilfried en zoveel andere mensen met wie ik heb gewerkt en graag discussieerde, zijn ondertussen gestorven. Mijn man, die alles voor mij deed en regelde, is er al meer dan tien jaar niet meer. Sinds zijn dood ben ik me slechter gaan voelen – ik mis hem nog elke dag.
Met jonge mensen kan ik niet zo goed praten. Mijn zoon loopt wel vaak binnen en dan praten we soms eens tien minuten over de actualiteit. Haast nooit zijn we het ergens over eens. Verder kan ik mijn verhaal nergens meer kwijt. Als de kinderen of kleinkinderen er zijn, willen ze het meestal over mijn gezondheid of de thuisverpleging hebben. Terwijl ik zoveel liever wil praten over zaken van de geest. “Moe, jij hebt al genoeg gesproken in je leven”, zeggen ze dan. Om te lachen natuurlijk. Maar toch.
Nu moet ik ook toegeven dat praten me minder goed afgaat dan vroeger. Met één gesprekspartner heb ik geen probleem, maar een hele groep vind ik vermoeiend. Daarom wou ik ook geen groot feest voor mijn negentigste verjaardag. “Ik ben te moe van mensen”, zei ik tegen mijn zoon. Als ik tussen veel mensen zit, krijg ik natuurlijk zin om mijn verhaal te doen. Zeker als ik hen dezelfde discussies hoor voeren die ik in mijn leven al ontelbare keren heb gevoerd. Dan wil ik medaarin mengen en mijn mening geven. Alleen is het op mijn leeftijd niet meer evident om nog kracht te putten uit mijn oude idealen en overtuigingen. Dus kan ik maar beter zwijgen- hoe jammer ik dat ook vind.
Verder wordt er heel goed voor mij gezorgd. Dat ik steeds afhankelijker word van de mensen om me heen vind ik niet eens zo erg. ’s Ochtends komt er een thuisverpleegster, overdag is hier iemand van Thuishulp en tegen de avond komt er weer een verpleegkundige langs om me klaar te maken voor de nacht. Tussendoor lopen mijn kinderen en kleinkinderen soms binnen. Al hebben zij het allemaal heel erg druk. Net zoals ik toen ik hun leeftijd had.
Toch hebben mijn vader en moeder tot hun laatste minuut bij ons in huis gewoond. Voor mijn man kan dat niet plezant zijn geweest, denk ik tegenwoordig weleens. Destijds stond ik daar niet bij stil. Mijn moeder, die het langst heeft geleefd, was een brave maar niet bepaald gemakkelijke vrouw. Achteraf gezien ben ik blij dat zij vóór mijn man is gestorven zodat we toch nog een aantal jaren met ons twee hebben gehad.
Zelf zou ik niet graag bij een van mijn kinderen inwonen. Dat lijkt me niet erg bevorderlijk voor onze relatie. Het is goed geregeld zo: mijn zoon woont in de buurt en zorgt heel goed voor mij, maar toch hebben we allebei onze privacy.
Men denkt vaak dat oude mensen al tevreden zijn als ze goed worden verzorgd. Maar dat volstaat natuurlijk niet. Haast alle vrienden van mijn leeftijd krijgen de nodige zorgen, maar toch voelen de meesten zich uitgesloten en eenzaam. Zouden er echt mensen bestaan die oprecht gelukkig en uitbundig oud worden? Dan zou ik hun geheim wel willen kennen.
De oude mensen die ik ken, hebben het er moeilijk mee dat er voor hen wordt gedacht, gehandeld en gesproken. Ik denk niet dat de kloof tussen oude mensen en de rest van de samenleving ooit al zo groot is geweest als vandaag. Al weet ik ook niet wat we daaraan zouden kunnen doen. Ik probeer de situatie zoveel mogelijk te aanvaarden en meestal lukt me dat goed. Natuurlijk heb ik soms slechte dagen, maar wenen doe ik bijna nooit.’
Ann Peuteman, Grijsgedraaid. Waarom we bang moeten zijn om oud te worden, Uitgeverij Vrijdag, 208 blz., 20 euro.
De 10 strafste interviews van 2019
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier