Luc Devoldere
‘We moeten zo meertalig mogelijk worden’
‘Meertaligheid moet de dominantie van het Engels in evenwicht brengen’, schrijft Luc Devoldere, hoofdredacteur van de lage landen naar aanleiding van de Europese Dag van de Talen.
We hebben, zeker in Europa, geen andere keuze dan zo meertalig mogelijk te worden. Respect vragen voor de eigen taal vereist ook respect tonen voor de taal van de andere. Het is noodzakelijk dat we naast de eigen moedertaal en de lingua franca Engels minstens nog één taal begrijpen. Vlamingen en Nederlanders zouden met hun traditie van relatieve meertaligheid in Europa het voortouw kunnen nemen.
We moeten zo meertalig mogelijk worden.
Meertaligheid is een zegen. Meertaligheid is een vloek. Meertaligheid is een opgave.
Eerst de vloek.
De Bijbel is duidelijk. Ooit sprak de mensheid één taal, een oertaal. Er was peis en vree. Iedereen verstond iedereen. Toen werd de mens hoogmoedig. En God strafte de mens met spraakverwarring, een ander woord voor meertaligheid.
Lost in translation. Wie kent het fenomeen niet? En je hoeft daarvoor nog niet in Tokio op straat te staan, vertwijfeld, omdat je geen enkel opschrift verstaat, geen enkele mens begrijpt.
Als iedereen rondom je een vreemde taal spreekt, ben je letterlijk buitengesloten, een outcast. Taal is macht. Talen staan altijd tegenover elkaar in machtsverhoudingen. Taalstrijd bestaat.
Meertaligheid is ook een zegen. Alle talen drukken de werkelijkheid op een andere manier uit en leveren dus een bijdrage tot echte diversiteit, waar pluralisme. Als een taal sterft, verschraalt de wereld. Wie meerdere talen spreekt of begrijpt, leeft meer levens, ontwikkelt meer perspectieven op de werkelijkheid, dringt meer door tot andere culturen en mensen, wordt misschien empathischer.
Hij of zij is in elk geval rijker. Als ik Frans spreek, word ik iemand anders.
Meertaligheid is een zegen én een vloek, maar voor alles een opgave, een opdracht, geen idyllische wandeling in het bos. In de wereld waarin we leven, en zeker in Europa zijn we veroordeeld tot meertaligheid, worden we opgeroepen om zo meertalig mogelijk te worden.
Dat is niet eenvoudig. Niet iedereen zal daarin slagen.
We weten dat we er zo vroeg mogelijk mee moeten beginnen, met het leren van andere talen, dat we alleen respect kunnen vragen voor de eigen taal als we de taal van de andere respecteren.
En nu doemt aan de horizon in de jungle en het labyrint van de meertaligheid, of gezeten op het vlot van de Méduse, het reddende schip op van de lingua franca.
Laat me duidelijk zijn: een lingua franca, een vehiculaire taal, een taal die het wederzijds verstaan, de communicatie maximaliseert, is nuttig en noodzakelijk.
Eeuwenlang was het Latijn in Europa die lingua franca. Het Latijn wordt vaak gegispt als elitair, maar men vergeet dat iedereen het moest aanleren als een vreemde taal, dat de kansen dus gelijk waren, en dat geen enkele Europese natie zich door het Latijn benadeeld kon voelen. Dat komt nooit terug.
In de zeventiende eeuw nam het Frans de rol over van het Engels als “glamourtaal”. Als taal van het hof van Versailles en de salons, de internationale diplomatie en later de Verlichting. Zeker tot 1918, in België zelfs tot de jaren 1950, bleef het Frans een taal met grote status, en dus macht.
Vandaag is het Engels de lingua franca van Europa en nagenoeg de gehele wereld, althans het soort Engels dat door niet-moedertaalsprekers wordt gesproken en geschreven.
Het Engels is dus noodzakelijk. Het is evenwel niet voldoende.
Ik heb de indruk dat meertaligheid vaak gereduceerd wordt tot het spreken en schrijven van Engels. Monolingualisme is geen meertaligheid, en al zeker niet in Europa, waar taalkundige diversiteit behoort tot het wezen zelf van dit werelddeel, en als dusdanig ook verankerd is in zijn geloofsbelijdenis, zijn DNA.
Wie alleen het Engels promoot als lingua franca, taal van wetenschap en onderwijs, veroordeelt de andere talen op termijn tot functieverlies, tot resttalen.
Taal en territorium
Ik zet mij af tegen de band tussen taal en ethniciteit, zeg maar Blut und Boden. Ik schuif de term “territorium” naar voren. Territoria bestaan omdat grenzen bestaan. Grenzen beschermen. Je kunt ze alleen overstijgen als je ze aanvaardt. Natuurlijk zijn ze contingent. Ze hadden elders kunnen liggen. Maar ze liggen nu eenmaal waar ze liggen. Morrel er niet onnadenkend aan, want dan open je de doos van Pandora.
Het moet misschien maar eens gezegd worden: je kunt niet straffeloos abstractie blijven maken van een gegeven territorium als het over taalgebruik gaat in de openbare ruimte. Al is het maar omdat een representatieve democratie niet goed functioneert met meer dan één taal, zoals de Britse filosoof en econoom John Stuart Mill in 1861 al schreef: “Among a people without fellow-feeling, especially if they read and speak different languages, the united public opinion, necessary to the working of representative government, cannot exist.”
Natuurlijk zullen we, en waarschijnlijk meer en meer, moeten leren leven met territoria waar de facto meer dan één taal wordt gesproken, op straat en thuis. Toch zullen we dat moeten blijven combineren met de bewuste voorkeur voor één officiële taal in de openbare ruimte van dat territorium. Het beruchte ius soli, het recht van de grond, het territorialiteitsprincipe staat tegenover het ius sanguinis, het recht van het bloed, het persoonlijkheidsbeginsel, le droit des gens. Voorstanders van het laatste principe vinden dat je overal het recht moet hebben je eigen taal te spreken: Engels of Frans in heel Canada, Nederlands en Frans in heel België; Frans of Duits of Italiaans in heel Zwitserland. Ze willen het ius soli soms compromitteren met Blut und Boden. Zij dwalen.
Wettelijkheid zonder hoffelijkheid is rigide. Hoffelijkheid zonder wettelijk kader doet je altijd het initiatief verliezen.
Philippe Van Parijs heeft in zijn studie Linguistic Justice (Oxford University Press, 2011) duidelijk aangetoond dat het territorialiteitsprincipe een legitieme compensatie is voor het in zijn ogen noodzakelijke bestaan en gebruik van het Engels als wereldwijde lingua franca. Vandaag is België een officieel drietalig land, maar dat betekent niet dat je er overal Nederlands, Frans en Duits kunt spreken. Taal is in België namelijk gebonden aan territorium, met uitzondering van de officieel tweetalige hoofdstad Brussel.
Omdat ik Belg ben, begin ik in Brussel in mijn taal, het Nederlands. Dat is mijn recht. Ik zie dan wel wat er gebeurt. Laat mij zeggen dat ik, als aanhanger van het territorialiteitsbeginsel, opkom voor de wettelijkheid. Maar wettelijkheid alleen zal nooit volstaan. Je moet ook hoffelijk zijn. Wettelijkheid zonder hoffelijkheid is rigide. Hoffelijkheid zonder wettelijk kader doet je altijd het initiatief verliezen. It takes two to tango.
Het is aan de overheidsloketten overigens niet anders: een ambtenaar moet de taalwetgeving respecteren (in Vlaanderen is het Nederlands de officiële taal), maar hij moet er ook alles aan doen om de dienstverlening te doen slagen. Wettelijk blijven en hoffelijk zijn. Fortiter in re, suaviter in modo, zegt het Latijnse spreekwoord: stevig zijn als het over de zaak zelf gaat, zachtmoedig als het over de wijze van uitvoering gaat. En nu we toch aan het citeren zijn: nog deze mooie leidraad over rechtszekerheid van Lacordaire: “Entre le fort et le faible (…), c’est la liberté qui opprime et la loi qui affranchit.”
De taal van Europa is de vertaling.
Meertaligheid vertrekt altijd van de eigen taal. Wie zijn taal verloochent, verandert van identiteit, beweerde Emile Cioran, die in het Frans is gaan schrijven: hij pleegt heroïsch verraad. Voor een schrijver betekent het een liefdesbrief schrijven met een woordenboek naast zich. Merkwaardig genoeg heeft Cioran ooit bekend dat een echte schrijver zich in zijn moedertaal opsluit: hij beperkt zich uit zelfverdediging, want er is niets dat het talent zozeer vernietigt als een te grote openheid van geest. En als klap op de vuurpijl beweerde hij dat een volk in volle decadentie is, als het niet meer gelooft in zijn eigen taal. Als het ophoudt te denken dat zijn taal de opperste vorm van de uitdrukking is, de taal zelf.
De Nederlandse socioloog Abram de Swaan zet zich dan weer af tegen taalsentimentalisten die de taal met de groep vereenzelvigen en door taalbehoud de groepsbinding willen bewaren. ‘De taalgemeenschap kan heel beperkend en verstikkend zijn’, heet het. Welnu, je kunt aan die verstikking ontsnappen door het onverkrampt opkomen voor de eigen taal, en het zelfbewust gebruik ervan in één adem altijd te verbinden met meertaligheid.
We hebben, en zeker in Europa, geen ander keuze dan zo meertalig mogelijk te worden. Respect vragen voor de eigen taal vereist ook respect tonen voor de taal van de andere. De Frans-Libanese schrijver Maalouf heeft, op vraag van de Europese commissie in 2008, samen met andere Europese schrijvers en intellectuelen een rapport geschreven waarin hij pleit voor het adopteren van een persoonlijke taal (“langue adoptive personnelle”): naast het Engels zou elke Europeaan een andere Europese taal moeten uitkiezen om te leren en te koesteren. (Un Défi salutaire. Comment la multiplicité des langues pourrait consolider l’Europe, Brussel, 2008). Umberto Eco benadrukte dan weer het belang van de vertaalcultuur met de verrassende boutade: ‘De taal van Europa is de vertaling.’
Plus est en vous
Vlamingen en Nederlanders zouden met hun traditie van relatieve meertaligheid in Europa het voortouw kunnen nemen in het pleiten voor meertaligheid. Meertaligheid moet de dominantie van het Engels in evenwicht brengen. Engels is natuurlijk noodzakelijk, maar niet voldoende. Dat moet de leidraad zijn van een te voeren Europees taalbeleid. Het Engels niet bevechten, maar andere talen naast het Engels koesteren.
Omdat het Engels zo dominant aanwezig is in onze leefwereld, en zeker in die van jongeren, zou ik zelfs durven voor te stellen, ook al heb ik hieromtrent niet veel illusies, dat de eerste vreemde taal in Europese scholen niet het Engels is. Wat die eerste vreemde taal dan wel moet zijn, hangt af van geografische en culturele factoren, van onze geostrategische positie, zeg maar, en van onze lotsbestemming.
Maar ik ben nuchter genoeg om te beseffen dat Engels de facto bijna overal de eerste vreemde taal is.
Meertaligheid moet de dominantie van het Engels in evenwicht brengen.
Voor Vlamingen is het zo dat die eerste vreemde taal het Frans is en mijns inziens moet dat ook zo blijven. Omdat het Frans resoneert in ons Nederlands, omdat het onze geschiedenis en cultuur mee heeft gevormd, omdat we aan heel onze zuidgrens erop botsen. Om redenen van nabijheid vind ik dat het Engels en het Duits voor de volledige Lage Landen een belangrijke taal moet blijven.
Je wordt niet straffeloos omringd door deze grote taalgebieden.
Frans, Engels en Duits dus. In Vlaanderen, en in deze volgorde. Of als je Nederlander bent: Engels, Duits en Frans.
De kennis van het Frans in Vlaanderen neemt evenwel af; de kennis van het Frans en Duits is in Nederland bijna verdwenen. Ik vind dat jammer. We zijn onze relatieve meertaligheid aan het verliezen. En nee, ik denk niet dat het zinvol is Chinees aan te leren in onze lagere en middelbare scholen.
Ik richt mijn blik nu op de grensstreken, en op die grens die ik het best ken: die tussen Vlaanderen, België en Frankrijk. Zuid-West-Vlaanderen en de Nord, of nog, de grensoverschrijdende Eurometropool Kortrijk-Lille-Tournai.
In grensstreken botsen staten niet alleen op elkaar, maar ook talen. De principes van linguistic justice gelden hier. Respect voor elkaars territorium en dus ook het territorialiteitsprincipe. Minstens in de openbare ruimte. In het beste geval het principe van wederkerigheid: als Fransen over de grens komen, brengen ze vaak hun taal mee in winkels, benzinestations en aan loketten, waarom kunnen Vlamingen dat dan niet in Frankrijk? De machtsverhoudingen tussen beide talen spelen hier nog altijd mee.
Je wordt niet straffeloos omringd door grote taalgebieden.
Of neem het onderwijs. De onderwijstaal, maar ook de taal op de speelplaats (die behoort namelijk tot de “openbare ruimte”), kan niet anders dan de taal zijn van het territorium.
Eerst het wettelijkheidsmodel dus. Pas dan kun je het hoffelijkheidsmodel (tegenover thuis- en straattaal) toepassen. In een ideale wereld zijn beide in een dialectiek met elkaar verstrengeld.
Hoe onderhandelen talen nu best met elkaar in een grensstreek? Ik kijk naar de praktijk van de Eurometropool.
In een officiële context is het symbolisch belangrijk beide talen met dezelfde egards te behandelen. Dat betekent dat bij die officiële momenten beide partners hun taal spreken en in simultaanvertaling wordt voorzien.
Uiteraard is dit geen praktijk die in andere, gewone contacten zomaar bruikbaar is.
Fransen hebben het concept van het “Néerlandais de courtoisie“geïntroduceerd: met een set van enkele tientallen woorden en wendingen kun je het ijs breken, zijn goede wil bewijzen. Ik onderschat deze strategie, deze captatio benevolentiae niet, maar het democratisch deficit blijft, en de strategie is hoogstens een opstap.
Op middellange en lange termijn blijkt één model me haalbaar, alhoewel het inspanning van beide partners zal vragen.
Het model van de luistertaal: je leest en begrijpt de taal van de ander, maar spreekt die niet.
In ontmoetingen, vergaderingen en debatten spreekt dus iedereen zijn eigen taal. Hij of zij is wel in staat de taal van de andere te begrijpen.
Het voordeel van deze praktijk is dat je de schroom, de angst en de scrupules wegneemt van het moeten spreken in een taal die je minder goed beheerst.
Beide gesprekspartners staan op voet van gelijkheid in het gesprek en de discussie, een fundamentele, democratische vereiste. Linguistic justice wordt gerealiseerd.
Het model van de luistertaal lijkt me het best haalbaar: je leest en begrijpt de taal van de ander, maar spreekt die niet.
Om dit model te realiseren op middellange, ik vrees – lange termijn, is het in Frankrijk noodzakelijk het centralistische, jacobijnse onderwijssysteem te decentraliseren. Volgens hetzelfde principe van de geografische nabijheid van talen zou Frankrijk in Perpignan het Spaans moeten promoten, in de Elzas het Duits, in Nice het Italiaans en in de Nordhet Nederlands. Telkens als tweede vreemde taal, na het Engels. Dat is op dit ogenblik helemaal niet het geval. Het Spaans staat b.v. heel sterk in de Nord.
Ik herhaal dat het hier om een bewuste, taalpolitieke strategie moet handelen, die in casu het Nederlands in de Nord positief discrimineert.
Als het Frankrijk menens is met de Eurometropool, met goed nabuurschap binnen Europa, dan zal het, ook uit welbegrepen eigenbelang, meer moeten inzetten op het leren van de taal van de naaste buur.
Vlaanderen moet hier zijn economische kracht in deze grensstreek in de weegschaal werpen. Juist omdat de machtsverhoudingen tussen het Frans en het Nederlands in het nadeel van het Nederlands blijven bestaan. It’s the economy, stupid.
Dit is de tekst van een lezing, gehouden op 14 maart 2019 in Maastricht, tijdens de tweede ontmoetingsdag onderwijs Belgisch en Nederlands Limburg, en eerder gepubliceerd werd op de site van de lage landen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier