Lockdown en mentaal welzijn bij scholieren: ‘Vooral jonge meisjes lijden onder schoolsluiting’
Kinderen die de eerste lockdown in een kleine flat doorbrachten, voelden zich niet significant ongelukkiger dan kinderen van villabewoners. Dat blijkt uit een enquête bij 9- tot 14-jarige West-Vlaamse scholieren.
De afgelopen herfst kreeg een drieduizendtal leerlingen in meer dan veertig scholen in West-Vlaanderen een vragenlijst voorgelegd. De lijst peilde naar hun welbevinden tijdens de schoolsluiting van midden maart tot juni 2020. De enquête past in de studie ‘Dat heet dan gelukkig zijn’, aangestuurd door sociaal psycholoog Alain Van Hiel (UGent) en medisch socioloog Guido Van Hal (UAntwerpen).
Vooral in de lagere school, zo blijkt, heeft de sluiting een groot negatief effect gehad op het geluksgevoel. 20 procent van de leerlingen van het vijfde en zesde leerjaar gaf aan dat ze zich tijdens de eerste lockdown ‘zeer ongelukkig’ voelden. De situatie maakte nog eens 50 procent ‘een beetje ongelukkig’. De antwoorden zijn beduidend minder negatief bij leerlingen van de eerste graad van het secundair onderwijs. Daar was 9 procent van de leerlingen ‘zeer ongelukkig’.
Om dat verschil te verklaren, wijst professor Van Hiel naar de belangrijkste variabele: ‘Kinderen die aangaven dat de lockdown hen ongelukkig maakte, gingen in de regel graag naar school.’
Het onderwijs lijkt een wereld waarin jongens zich wat minder goed voelen.
Opvallend: jonge meisjes lijken volgens uw enquête veel meer geleden te hebben onder de schoolsluitingen. Wil dat zeggen dat zij liever naar school gaan?
Alain Van Hiel: Wellicht wel, ja. Het is trouwens niet het eerste onderzoek dat op dat vlak een significant verschil blootlegt. Over het algemeen krijgen meisjes liever les en hebben ze een betere relatie met de leraren. Jongens blijken meer te houden van speeltijd, en minder fan te zijn van de echte schoolse aspecten.
Hoe dat komt? Daar kan ik alleen maar over speculeren. Mogelijk speelt de feminisering van het leraarsberoep een rol. Het onderwijs lijkt in elk geval een wereld waarin jongens zich wat minder goed voelen.
U peilde ook naar het verband tussen het geluksgevoel en de woonsituatie van de leerlingen. Dat verband werd, anders dan verwacht, niet gevonden.
Van Hiel: We hebben de leerlingen tekeningen van vier types woningen voorgelegd: een halfopen bebouwing, een open bebouwing, een flat en een rijhuis. Ze moesten het type aanduiden dat het meest bij hun eigen woning past. De verwachte correlatie met vragen over geluksgevoel tijdens de eerste lockdown bleek nauwelijks te bestaan.
Misschien omdat er gepeild is in Kortrijk en de wijde omgeving van die stad, waar echt krappe behuizing minder vaak voorkomt dan bijvoorbeeld in Molenbeek of Borgerhout?
Van Hiel: Dat denk ik niet. Ook Kortrijk heeft een vrij stevige populatie van etnisch-culturele minderheden. Er is zeker niet alleen in riante villawijken gepeild. Tijdens de eerste lockdown had ‘een eigen kamer hebben’ trouwens ook maar een kleine impact op het geluksgevoel.
De bevraagde leerlingen hebben een gemiddelde geluksscore van 7,71 op 10 gekregen. Dat is, gezien de omstandigheden, best hoog.
Van Hiel: Over het algemeen bleken deze kinderen best nog wel gelukkig – de score is iets lager dan we voor de coronacrisis noteerden in een soortgelijke enquête. Maar dat mag uiteraard niet doen vergeten dat er ook een kleine groep bestaat van erg ongelukkige kinderen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier