Jean-Marie Dedecker (LDD)
‘Gesubsidieerde dramaturgen kunnen het best dramatiseren’
‘Van protest op het podium naar luidruchtig straattheater is maar een kleine stap’, schrijft Jean-Marie Dedecker over het protest tegen de geplande verlaging van de cultuursubsidies.
Wie denkt dat de culturo’s alleen op straat komen als de prijs van een mojito, een snuifje coke of een jointje de hoogte ingaat, heeft zich schromelijk vergist. Ze voelen zich door de besparingsmaatregelen van onze kersverse minister-president Jan Jambon in hun kruis en hun portemonnee getast, en voor wie het gewoon is naakt op de bühne te staan is dat een pijnlijke houdgreep. Van protest op het podium naar luidruchtig straattheater is dan maar een kleine stap. Niet dat de toestand zo dramatisch is, maar wie opgeleid is in de kunst van de dramaturgie kan het best dramatiseren. De afkickverschijnselen van de subsidieverslaafden beginnen zelfs pathetisch te klinken. De grootste roeptoeters krijgen altijd het meeste aandacht.
Gesubsidieerde dramaturgen kunnen het best dramatiseren.
In een land waar zelfs de ondernemingen meer overheidssubsidies krijgen dan bedrijfsbelasting betalen, zou het nochtans niet mogen verbazen dat men even de kaasschaaf hanteert om het vet van de subsidiepot te schrapen. Het zou zelfs schuldig verzuim zijn om de totale kostprijs van de kunstensector voor de burger niet nuchter tegen het licht te houden. Subsidies zijn helend voor starters en een ondersteuning voor niet-economisch rendabele activiteiten, maar doorlopende ontwikkelingssamenwerking werkt al vlug hulpverslavend en verstoort de concurrentie. Alle departementen moeten van operaliefhebber Jambon straks 6% inleveren om o.a. de investeringen in zorg en onderwijs met 180 miljoen euro op trekken.
De bedrijfssubsidies worden zelfs met 73 miljoen euro teruggeschroefd, waarvan 23 miljoen ten koste van de KMO-portefeuille. Politiek is keuzes maken. In absolute cijfers zijn de (multi)culturele kunstsubsidies op 20 jaar tijd gestegen van 325 naar 508 miljoen euro. In vergelijking met 2016 is er nog 32 miljoen bijgekomen.
De cultuursector grabbelt dan nog in verschillende subsidieruiven, van het Vlaams Gewest over de provincie tot in de kas van de parochies. Elke zichzelf respecterende gemeente heeft een cultuurtempel. Repetitielokalen, zalen met ondersteunend technisch en onderhoudspersoneel, belichting en geluidsinstallaties worden gratis ter beschikking gesteld aan muziek- dans en toneelverenigingen, meestal met een financiële dotatie er bovenop.
Er werden daarenboven heel wat nieuwe criteria gecreëerd om extra aan de subsidieborsten te mogen lurken, niet gebaseerd op bekwaamheid, creatieve input of kunstzinnige output, maar op integratie en positieve discriminatie. Dat dit met de politieke machtswissel nu een knellend kiezelsteentje is in de rechtse sinterklaasschoen hoeft dus niemand te verbazen. De theatrale gretigheid waarmee de cultuurmarxisten als dramaqueens, gesteund door de linkse inktkoelies, een totale daling van 1,9% van cultuursubsidies uitsmeren als een amputatie van de artistieke ledematen, begint meer en meer op een catharsis te lijken voor de politieke nederlaag van hun eigen linkse subsidiedealers dan op een realistisch zelfonderzoek. Dat er een geur van revanchisme als onwelriekende patchoeli door de besparingsmaatregelen loopt, hebben de hooghartige culturo’s dan ook vooral aan zichzelf te danken. Hun jarenlange loopgravenoorlog tegen elke zweem van Vlaamse identiteit heeft heel wat wrevel opgewekt. Voor het misprijzen van de Vlaamse Canon krijgen ze nu een verdoken kanonschot voor de boeg. Het enige politieke vermaak is jammer genoeg leedvermaak.
‘Cultuur wordt door politici te veel gepamperd. Het is bijna een overheidsinstelling geworden. Kunst is mainstream geworden, het wereldje is in slaap gesukkeld.’ p>
Bovenstaande woorden zijn niet uitgesproken door Jan Jambon, maar door onze overleden cultuurpaus Jan Hoet. Niet dat de bezieler van het Gentse SMAK naar deze overtuiging leefde. Zijn museum voor de hedendaagse kunst haalt amper 14% van haar werkingsbudget uit eigen inkomsten en de rest put het uit allerhande overheidsruiven. Om een vingerhoedje gevuld met huiskamerstof te kopen dat Michael Ross in 1991 vergaarde, had het Stedelijk Museum voor Actuele Kunst veel geld en verbeeldingskracht nodig.
Ik zal wellicht een cultuurbarbaar zijn als ik de conservatieve Britse filosoof Roger Scruton een beetje gelijk geef als hij beweert dat conceptuele kunst soms eerder een klucht is of “Modern art is a joke that hasn’t been funny for more than 50 years.” De avant-garde loopt voorop, maar “derrière” lopen er weinigen mee. De gemeenschap moet voor de kosten maar kritiekloos opdraven, zo niet wordt ze van barbarij beschuldigd. Niettegenstaande mijn gevorderde prostaatleeftijd heb ik geen last van penisnijd als iemand zich geroepen voelt om in zijn blote reet een erectie te veinzen op de publieke theaterscène. Geestelijke of theatrale masturbatie mag gerust uit de hand lopen, maar gesubsidieerde cultuur is in wezen geen eredienst voor haar eigen priesters maar voor haar gelovigen. Dankzij gesubsidieerd theater spelen sommige regisseurs en acteurs liever voor zichzelf dan voor het publiek en gaan op zoek naar Cheap Scandals. Voor dergelijke vorm van egotripperij en hulpverslaving bestaan er andere instituten waarin mensen resideren die denken dat ze Shakespeare zijn.
Herman Schueremans, de vermaarde concertorganisator die al decennialang menige festivalweide en het Antwerps Sportpaleis vult, noemt subsidies cocaïne voor de elite. Wie naar Rock Werchter gaat is voor de prijs van een toegangsticket al vlug evenveel centen kwijt als wat een bourgeois-bohémien kost als hij zijn kont neerploft in een gesubsidieerd zitje van onze culturele godshuizen, van de Vooruit tot de Singel en de Vlaamse Opera. Aan subsidies wordt men echter verslaafd, de performantie vermindert en op termijn werken ze zelfs contraproductief.
Er bestaat geen comfortroute voor wie naar excellence mikt.
Het luidste protest nu lijkt vooral te komen van oude krokodillen, die boos zijn en op hun lauweren blijven rusten, verdoofd in hun verwennerij. In Nederland ging staatssecretaris Halbe Zijlstra in 2012 met de botte hakbijl door het subsidiebos van de kunstensector. De subsidieslurpers schreeuwden moord en brand voor zoveel barbarij, maar vijf jaar later bleek dat er-ondanks de bezuinigingen-meer kunstenaars geregistreerd waren dan voorheen. Door zelfredzaamheid had twintig procent een bijbaan gevonden om de rest van de dag hun creativiteit te kunnen botvieren.
Bach en Beethoven leefden op een minimumloon en op schuldendelging. Wim Delvoye wordt door de overheid eerder gepest dan aangemoedigd. Er bestaat geen comfortroute voor wie naar excellence mikt. De gefilterde, gelouterde en heraangelegde cultuurwereld lijkt er boven de Moerdijk weer te floreren, met minder dure structuren en tussenbazen en met rationele samenwerkingsafspraken.
De toestand is hier noch hopeloos, noch ernstig. Als het toch te gortig wordt zal ik me troosten met de woorden van mijn plezante nonkel: ‘De enige kunstenaars die nog met schoonheid bezig zijn, zijn de plastische chirurgen.’ Een wijs man, mijn nonkel. Alhoewel. Ik hou van kunst op hoge hakken, maar dat is voor mij toch ook te kort door de bocht.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier