‘De ongeschreven wetten van het chatten: sociale media maken ons taalgevoel niet kapot’
Voor de Universiteit Van Vlaanderen staat Reinhild Vandekerckhove stil bij het online taalgedrag van jongeren. ‘Hoewel media als WhatsApp inmiddels door jong en oud gebruikt worden, schrijft niet iedereen online op dezelfde manier.’
Sociale media hebben een schrijftaalrevolutie met zich meegebracht: we zijn met zijn allen veel meer gaan schrijven en we schrijven ook veel meer interactief en informeel: we babbelen al schrijvend, niet (noodzakelijk) over belangwekkende gebeurtenissen of ingrijpende ervaringen, wel over wat ons hier en nu bezighoudt. We willen namelijk vooral onze connecties met vrienden en familie warm houden en dat primeert meestal op informatieoverdracht. Dat alles bepaalt ook hoe we schrijven: we gebruiken sociale-media-taal: Messenger-, Instagram- of WhatsApptaal, zeg maar. Hoewel media als WhatsApp inmiddels door jong en oud gebruikt worden, schrijft niet iedereen online op dezelfde manier. Vooral jongeren lijken zich de online schrijfcultuur toegeëigend te hebben. Oudere generaties volgen schoorvoetend, maar zijn er niet altijd gerust in. Ouders, grootouders en leerkrachten vinden het online taalgebruik van jongeren vaak erg bevreemdend, grillig en ontransparant en hebben het idee dat jongeren maar wat doen, zonder ook maar enige rekening te houden met taalnormen. Alles lijkt te kunnen. Maar is dat ook zo? Binnen de onderzoeksgroep CliPS aan de Universiteit Antwerpen doen we al ruim 10 jaar onderzoek naar het online taalgedrag van jongeren. Wat leert het ons?
De ongeschreven wetten van het chatten: sociale media maken ons taalgevoel niet kapot.
Om te begrijpen waarom het online taalgebruik van jongeren – en laat ons wel wezen, ook soms van ouderen – eruitziet zoals het eruitziet, kunnen we terugvallen op drie principes die zo’n beetje de ongeschreven wetten van de informele online schrijftaal zijn. We noemen ze hier het spreektaal-, het beknoptheids- en het compensatieprincipe.
Het spreektaalprincipe houdt in dat we tijdens onze online conversaties schrijven zoals we spreken. Of we doen dat althans in zekere mate, want weinigen streven een consequente weergave van spreektaal na. Zo schrijft een veertienjarig meisje op Messenger: nee da is niet groen zenne. Het spreektalige ‘da’ (i.p.v. ‘dat’) en het tussenwerpsel ‘zenne’ volstaan om haar uiting een spontaan karakter te geven, en dat is de bedoeling. De eind-t in ‘niet’ bleef behouden, ook al zou ze die mondeling misschien niet produceren.
Ook beknoptheid en snelheid – de twee gaan hand in hand – zijn troeven als we schriftelijk chatten: korte boodschappen zorgen voor snelle beurtwisselingen en een prettige dynamiek, en ze zijn goed voor het schrijfcomfort. Dus hanteren we allerlei strategieën om onze posts te beknotten: omg mss hebk de 10de blokjes, noteert een tienermeisje dat uitkijkt naar haar beugel met blokjes. Dat is heel wat compacter dan oh my god, misschien heb ik de tiende blokjes.
Het compensatieprincipe ten slotte verwijst naar de manieren waarop we proberen te compenseren voor de afwezigheid van non-verbale expressie, zoals gelaatsuitdrukkingen en andere lichaamstaal, maar ook voor de afwezigheid van intonatie en stemvolume. Letterherhalingen, zoals in zaaaaaalig!, tonen bv. hoe enthousiast onze gesprekspartner is en ook emoji helpen bij de interpretatie van heel wat boodschappen: er lijkt weinig reden tot zorg als je vriend een boodschap als ik ben hopeloos 😉 de wereld instuurt.
Ook op sgool?
Alles goed en wel, hoor ik u denken, maar straks schrijft mijn zoon of dochter ook zo op school. Weet mijn kind nog wel dat het beter niet egt voor ‘echt’ en is voor ‘eens’ noteert in een huistaak en dat schrijve op Instagram iets anders is dan een opstel schrijven?
Hoewel schrijven meer is dan correct spellen, lijkt de bezorgdheid sterk gefixeerd op spelling. Om die reden hebben we een aantal jaren geleden in ruim 2500 huistaken, examens en toetsen van 736 Vlaamse scholieren uit het middelbaar onderwijs (aso, tso en bso) gecheckt wat voor type spelfouten die scholieren maakten en vooral wat het aandeel daarin was van typische kenmerken van sociale-media-taal. Dat leverde een mooie collectie van 6306 spelfouten op. Opvallend was echter dat 94,5% van de gemaakte fouten als ‘klassieke spelfouten’ gelabeld konden worden, met de dt-fout als absolute topper. Slechts 5,5% van de gemaakte fouten had iets met de bovengenoemde principes te maken. Chatspelling in school? Weinig van te merken dus. Leerlingen lijken sociale-media-schrijven en schoolschrijven wel degelijk uit elkaar te houden, althans wat spelling betreft. Recenter kregen we daar nog eens een bevestiging van toen we scholieren enquêteerden i.v.m. hun bewustzijn van typische chatkenmerken. Typische chatspellingen werden probleemloos geïdentificeerd en omgezet naar hun standaardtalige equivalent, maar dt-fouten bleven wel opmerkelijk vaak onopgemerkt. Conclusie: Er lijkt marge voor verbetering wat spellingsvaardigheden betreft, maar het is te simpel om het intensieve gebruik van sociale media als grote boosdoener aan te wijzen.
Sociale patronen
Jongeren blijken overigens niet alleen gevoelig voor taalregisters, ze zijn zich ook heel sterk bewust van bepaalde sociale patronen. Vooral voor gender- en leeftijdsdetectie scoren ze opvallend goed: ze blijken heel goed in staat om op basis van de schrijfstijl posts van meisjes te onderscheiden van die van jongens en posts van jongere tieners van die van oudere tieners. Waar baseren ze zich dan op? Kort samengevat zijn dit de tendenzen in het online taalgedrag van jongeren: hoe jonger de tieners zijn, hoe meer ze afwijken van de standaard schrijftaal. Jonge tieners van 13 tot 16 jaar gebruiken veel meer expressieve kenmerken als emoji en letterherhaling en ze integreren ook meer spreektaalkenmerken in hun schrijftaal dan oudere tieners of jongvolwassenen van 17 tot 20 jaar. Voor gender zien we een verrassend klassieke tweedeling: jongens zetten sterker in op spreektaalkenmerken, meisjes gaan veel meer voor overvloedig gebruik van expressieve kenmerken. En dat soort patronen (her)kennen jongeren dus. Als ze geneigd zijn om een uiting als ik zent al muug aan jongens toe te schrijven en een uiting als jaaa🙂 🙂 aan meisjes, dan is de kans groot dat ze het bij het rechte eind hebben, ook al gedragen lang niet alle jongeren zich zo genderstereotiep.
Alles kan?
Een 18-jarige jongen meldt zijn vrienden: kga is wa minder emoticons gebruiken, als ge da zo ziet ziet da er echt belachelijk uit. Deze jongvolwassen man heeft het idee dat hij het niet langer kan maken om nog veel emoticons te gebruiken. Blijkbaar deed hij dat tot dan toe wel. De boodschap is duidelijk: je schrijft er dus niet zomaar op los op Instagram of WhatsApp: jongeren zijn zich goed bewust van de conventies van het genre. Ze zijn bovendien heel gevoelig voor sociale normen en groepsnormen en houden daar rekening mee tijdens het online schrijven. Sociale media maken ons taalgevoel niet kapot, wel integendeel.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier