De klimmer in Wout van Aert: ‘Bergop kan ik mezelf één dag overtreffen’
De Tour de France keert vandaag terug naar de Grand Colombier, de klim waar Wout van Aert voor het eerst zijn kwaliteiten als klimmer toonde. Hoe kan hij als ‘zwaargewicht’ zo lang bergop meegaan? En waar komt zijn liefde voor de cols vandaan? Een monoloog.
Kennismaking met de cols
WOUT VAN AERT: ‘Mijn eerste ervaring met het gebergte dateert van mijn vroegste tienerjaren, toen ik nog bij de aspiranten koerste. Met mijn ouders ging ik vaak op reis naar plaatsen waar we konden fietsen, ook bergop. Ik herinner me vooral mijn beklimming van de Mont Ventoux, toen ik een jaar of twaalf was. Vanuit Bédoin, de zwaarste kant, die mijn vader eerder al had beklommen. Ik mocht hem daarom in de eerste zes kilometer niet voorbijsteken, omdat hij wist dat het daarna, vanaf de bocht in Saint-Estève, veel steiler zou worden.
‘Dus bleef ik geduldig in zijn wiel, om hem vervolgens achter te laten en dan zo hard mogelijk naar boven te rijden. Op de top heb ik lang op pa moeten wachten. De tijd dat hij me kon volgen was al voorbij. (lacht) Ik denk dat ik er toen een uur en veertig minuten over heb gedaan. Niet slecht voor een twaalfjarige, hé. Ik heb zelfs veel meer wielertoeristen voorbijgestoken dan dat ik zelf werd gepasseerd.
‘In die jaren heb ik ook Alpe d’Huez en de Stelvio opgereden. Mythische beklimmingen in de geschiedenis van het wielrennen, al wist ik de historie ervan nog niet echt. Ik had zelfs geen flauw idee dat er zoveel bergen waren. (lacht) Ik keek toen ook zelden naar bergritten in de Tour. Alleen als het regende, want bij mooi weer deed ik in de zomervakantie leukere dingen. Aan de samenvattingen ’s avonds had ik meer dan genoeg. Lance Armstrong domineerde toen, veel was er niet te zien, hé. Alleen een US Postaltreintje dat op kop reed. Ik vond die bergetappes zelfs het minst interessant, in tegenstelling tot de Ronde van Vlaanderen of Parijs-Roubaix. Die spraken me als jonge veldrijder veel meer aan. Dan zat ik wel de hele dag voor tv.
‘Mijn eerste echte trainingen in het hooggebergte dateren van bij de junioren en beloften, toen ik voor Jong Telenet-Fidea reed. In de zomers van 2011, 2012, 2013 en 2014 gingen we drie keer op stage naar Sankt Moritz, en eenmaal naar het dichtbijgelegen Livigno. Ik heb me daar keihard geamuseerd met mijn jonge en oudere ploegmaats. Zeker naast de trainingen. (lacht)
‘In zo’n schitterende omgeving fietsen deed ik heel graag, maar toen dacht geen haar op mijn hoofd eraan dat ik later ooit, als wegrenner, in de bergen zou koersen, laat staan in de Tour. Die stages dienden puur als voorbereiding op het veldritseizoen. Pas toen ik in 2014 als belofte de Ronde van Luik won, met langere beklimmingen, besefte ik dat ik wat talent had om bergop te rijden. Anderzijds werd ik de jaren erna in de Ardennenritten van de Ronde van België vlug met mijn neus op de feiten gedrukt. Veel te zwaar om mee te kunnen met toppers als Greg Van Avermaet.
‘In mijn eerste echte bergritten als prof, in de Ronde van Oostenrijk van 2018, reed ik op de Kitzbüheler Horn en de Grossglockner ook ver achter de besten naar boven. Daar ging ik echter niet voluit, want ik focuste in die ronde op de heuvelachtige etappes.’
De ontdekking als klimmer
‘Pas toen ik in 2019 de overstap maakte naar Jumbo-Visma, heb ik voor het eerst echt serieus bergop getraind, tijdens een hoogtestage op de Sierra Nevada, in aanloop naar de Dauphiné. Ik maakte er zo’n goede indruk dat ik op voorspraak van Steven Kruijswijk al mee mocht naar de Tour, als vervanger van Primoz Roglic (die uitgeblust was na de Giro, nvdr). In die Dauphiné heb ik mezelf ook ontdekt op WorldTourniveau, weliswaar vooral als tijdrijder en als sprinter die vlot klimmetjes verteerde (Van Aert won de chronoproef in Roanne, de dag erna de sprint bergop in Voiron, nvdr). Van lang meegaan in de cols was echter nog geen sprake. Ook niet in de eerste bergrit van de Tour, naar Bagnères de Bigorre, toen ik als op twee na laatste eindigde, net voor Caleb Ewan. Me bewust gespaard voor de tijdrit, de dag erna in Pau. Maar daar viel ik letterlijk uit. De rit naar de Tourmalet en de zware Alpenetappes heb ik zo gemist.
‘De échte ontdekking van de klimmer in mezelf volgde pas tijdens de hoogtestages met de ploeg in de coronalockdown van 2020, eerst in Livigno, daarna in Tignes. Ik moest er als enige ‘zwaargewicht’ elke dag op pad met Robert Gesink, Sepp Kuss, George Bennett, Tom Dumoulin, Primoz Roglic en Steven Kruijswijk. Omdat ik niet veel zin had om elke dag alleen te fietsen, kon ik niet anders dan volgen. Dat lukte relatief probleemloos, zelfs in langere duurtrainingen tot vijf, zes uur. Daar heb ik ook ondervonden dat een klein beetje ‘overload’ me beter maakt. De coaches van de ploeg schrokken zelfs toen ze mijn testwaarden vergeleken met die van Roglic en co. Die waren zo goed dat ze toen al voorspelden dat ik in de Tour bergop mooie dingen zou laten zien.
‘Dat bleek ook: op Orcières Merlette reed ik het peloton al stevig uit elkaar. En op de Grand Colombier (waar de 13e rit van de Tour 2023 eindigt, nvdr) sleurde ik bijna de helft van de klim op kop, goed 23 minuten lang. Zelfs titelverdediger Egan Bernal moest lossen. Voor de trainers was dat niet zo verrassend, op basis van de eerdere hoogtestages, maar ik was vooraf wel flink zenuwachtig geweest. Zou ik dat wel kunnen, bergop mee de koers hard maken? Toen dat lukte, nog langer dan ik had verwacht, was de voldoening heel groot. Dat ik die prestatie daarna bevestigde met een derde plaats in de bergrit over het Plateau de Glières, maakte mijn verbazing nog groter.
‘Sindsdien weet ik dat ik op één dag mezelf kan overtreffen en bergop lang kan meegaan. Zoals in de Tour van 2021 met mijn ritzege over de Mont Ventoux. Of zoals vorig jaar in dienst van Jonas Vingegaard op onder meer de klim naar Hautacam. Dat vertrouwen is het grote verschil met die Tour van 2020. ’
Geen klassement najagen
‘Ik wil benadrukken: mezelf bergop overtreffen lukt één dag. En vaak vanuit de vluchtersgroep, zoals in die etappe over de Ventoux of naar Hautacam. Ja, ik heb daar Tadej Pogacar doen kraken met een ultieme krachtinspanning, maar ik heb die totale klim wel drieënhalve minuut trager opgereden dan hij. En ruim vierenhalve minuut trager dan Vingegaard. Als zij bergop écht doortrekken, dan kunnen zelfs andere klassementsrenners niet volgen. Ik dus zeker niet, nog geen vijf minuten.
‘Ik kan bergop wel twintig tot dertig minuten een tempo opleggen dat veel renners pijn doet. Daarmee haal ik echter geen podiumplaats in de Tour. Sommigen vinden dat ik daarvoor moet gaan, maar het verschil met vanuit de ontsnapping een bergrit winnen, of Vingegaard lang bijstaan, is te groot. Daags na Hautacam was ik de eerste uren van de rit bijvoorbeeld verschrikkelijk slecht, omdat ik ver over mijn limiet was gegaan. Met mijn gewicht (78 kilo in de Tour van vorig jaar, nvdr) had ik zoveel energie verbruikt dat ik onmogelijk volledig hersteld kon zijn. Als klassementsrenner kun je je zo’n slechte dag niet permitteren.
‘Focussen op een klassement kan alleen als ik qua gewicht nog lager zou zakken. En dan moet ik mijn seizoensplanning anders indelen. Geen klassiekers rijden en een heel voorjaar nog meer kilo’s proberen te verliezen. Dan zou ik inboeten aan explosiviteit, en dat wil ik niet. In mijn carrière heb ik me altijd laten leiden door mijn eigen gevoel, door wat ik als uitdagingen zie. In het programma dat ik nu afwerk en waarin ik al keuzes moet maken, zitten die er voldoende in. Ik ga mij niet richten op iets waarvan ik niet zeker ben dat het binnen mijn mogelijkheden ligt. Als álles meezit, zou ik in het algemene klassement een mooie ereplaats kunnen veroveren, maar daarvoor wil ik mijn huidige doelen niet van tafel vegen.
‘Als álles meezit, zou ik in het algemene klassement een mooie ereplaats kunnen veroveren, maar daarvoor wil ik mijn huidige doelen niet van tafel vegen’
‘Gewicht verliezen is nu al niet gemakkelijk. Om op mijn scherpst te staan moet ik zo’n twee kilo afvallen ten opzichte van mijn ‘natuurlijk’ gewicht. Een uitdaging die me meer mentale energie kost dan lange trainingen in de cols afwerken. Dat doe ik graag en daar heb ik geen motivatie voor nodig. Diëten is minder leuk, maar noodzakelijk omdat ik weet dat ik beter presteer als ik die extra spieren verlies.
‘Gelukkig zit ik bij een ploeg die veel kennis heeft over hoe je dat op een gezonde manier kunt doen. Via de Athlete’s FoodCoach-app van de ploeg kan ik perfect een negatieve energiebalans bekomen (minder calorieën opnemen dan je verbruikt, nvdr). Zo beperkt echter dat ik nog altijd mijn trainingen kwaliteitsvol kan afwerken.
‘Die leidraad maakt het mentaal een stuk makkelijker, ook al moet je een beetje hongerlijden. Als je dat puur op basis van je gevoel moet doen, riskeer je te weinig te eten. Dan word je misschien magerder, maar dan kun je op training of in een wedstrijd geen topniveau halen. Die balans hebben we bij Jumbo-Visma onder de knie. Daarom presteren we in de breedte, met alle renners, ook zo goed in grote rondes.’
Plezier in pijn
‘Dat ik als relatief zwaargewicht zo snel bergop rijd, heeft met enkele factoren te maken. Mijn lichaam reageert extra goed op de hoogtestages richting de Tour, waardoor ik in de zomer vaak een tikkeltje beter ben dan in het voorseizoen. Dit jaar gingen we met de ploeg drie weken op stage naar de Sierra Nevada, op 2300 meter hoogte, en logeerde ik daarna een week alleen in de Zwitserse Alpen, op 3000 meter hoogte. Die extra 700 meter moet het positieve effect nog vergroten.
‘Een andere kwaliteit: mijn souplesse. Bergop haal ik een trapfrequentie van 90 of meer. Geen koffiemolentje zoals dat van Armstrong indertijd, maar nog altijd hoog. Dat heb ik te danken aan het veldrijden en mijn vele trainingen achter de brommer. Mijn coach Marc Lamberts heeft dat van bij het begin van onze samenwerking (sinds 2012, nvdr) ook benadrukt: hoe kleiner het verzet, hoe minder je de spieren belast. Even zware renners die bergop een grotere versnelling dan ik duwen, zullen die inspanning niet zolang volhouden. Als je mij ziet stoempen, weet je dat ik dicht tegen mijn limiet zit.
‘Ik heb voor mijn gewicht ook een hoge drempelwaarde. Dat betekent dat ik hoge wattages kan blijven duwen zonder dat mijn spieren melkzuur opbouwen. Zo kan ik een intensieve inspanning bergop toch lang volhouden. Wanneer je over die drempel gaat, stapelt het lactaat zich immers op en ga je exponentieel verzuren.
‘Niet onbelangrijk daarbij: je moet, zoals ook in een tijdrit, jezelf over langere tijd pijn wíllen doen. Ik haal daar zelfs plezier uit. Helemaal tot het gaatje gaan in een bergetappe is wel iets anders dan afzien in de Ronde van Vlaanderen. Daar had ik dit jaar het gevoel dat ik heel lang hard kon fietsen, maar in de finale had ik niet meer de kracht en explosiviteit om gedurende één minuut nóg een versnelling te plaatsen. Op een lange klim of in een tijdrit gaat het meer om een last die geleidelijk stijgt, tot je je limiet bereikt.
‘Zo heel lang een hoog tempo vasthouden heb ik vanuit het veldrijden en is van mijn grootste kwaliteiten. Dat ik desondanks explosief genoeg ben om een massasprint te winnen, heeft vaak te maken met mijn staat van frisheid. Na een rit met enkele klimmetjes of met waaiervorming heb ik meer overschot dan de intrinsiek snellere sprinters. Die ga ik na een vlakke etappe, zeker in het begin van een ronde, nooit kloppen.
‘Op mijn scherpste gewicht botten mijn een- tot tweeminutenwaardes ook niet af, de perfecte combinatie tussen voldoende kracht en niet te veel spieren meezeulen. Mijn demarrage op Cap Blanc-Nez, op weg naar mijn ritwinst in Calais in de Tour van vorig jaar, is daar het mooiste voorbeeld van: met een inspanning van 1 minuut en 46 seconden iedereen uit het wiel geknald. Sommige mensen vragen zich dan af waarom ik in de Ronde van Vlaanderen Pogacar niet kan volgen op de Oude Kwaremont, maar dat kun je niet vergelijken. Die etappe naar Calais was 170 kilometer lang en duurde vier uur, net als de bergrit naar Hautacam. De Ronde van Vlaanderen is ruim twee uur meer koersen. Een of twee keer een demarrage van Pogacar beantwoorden is er geen probleem, maar als hij in het laatste halfuur een vierde of vijfde maal versnelt, dan wordt het moeilijk.
‘Dat heeft niets te maken met vorm, wel met energieverbruik. Als je 78 kilo of meer weegt, zoals ik (10 tot 20 kilo meer dan de beste, lichtste klimmers, nvdr), dan is dat verbruik in zo’n lange koers met meerdere hellingen veel hoger. Dat bekoop je diep in de finale. Dat was ook het geval op het WK in Leuven, waar de veel lichtere Julian Alaphilippe kon blijven demarreren. De Ronde van Vlaanderen winnen zal, op het huidige parcours, dus moeilijk blijven, zeker als Pogacar deelneemt. In Parijs-Roubaix heb ik meer kans, omdat het gewicht daar veel minder een bepalende factor is.’
Genieten van de omgeving
‘Van de mooie landschappen in de bergen genieten is een van de mooie kanten van het wielrennen. Ik zoek die ook op, zeker als ik een lange duurtraining uitteken, via Google Maps en Strava. Dat doe ik bijzonder graag, vooral tijdens een hoogtestage, alleen of met een kleinere groep. Volg Wout, de gids! (lacht) Ik maak daar ook mijn werk van, want het moet, in de mate van het mogelijke, altijd een ronde zijn.
‘De mooiste cols die ik al heb beklommen? De Cormet de Roselend, in de Franse Alpen, heeft schitterende vergezichten aan het stuwmeer. Maar een training van zevenenhalf uur staat voorlopig op één: van in Livigno over de Forcola, Mortirolo, Gavia en Foscagno. Boven op de Mortirolo kun je op een weggetje een hele tijd over de bergkam rijden, met een fabuleus zicht op de vallei duizend meter lager. De Gavia is ook prachtig, met tal van meertjes, in een landschap waar je het gevoel krijgt dat je alleen op de wereld bent.
‘Met de ploeg trekken we meestal op hoogtestage naar Tenerife, Tignes of de Sierra Nevada, maar als ik zelf mag kiezen, dan verkies ik Italië. Alleen al om de koffiestops. (lacht) Meestal trek ik naar Livigno of omstreken (zoals in aanloop naar de Ronde van Zwitserland, nvdr). Ik heb wel nog nooit in de Dolomieten gefietst, daar wil ik zeker ook eens op stage gaan. Er staat dus niet één col of passo op mijn bucketlist, maar een hele reeks.
‘Ik heb nog nooit in de Dolomieten gefietst, daar wil ik zeker ook eens op stage gaan. Er staat dus niet één col of passo op mijn bucketlist, maar een hele reeks’
‘Het enige nadeel in de bergen: het wisselvallige weer. Een vijftal jaar geleden heb ik zo eens in de gietende regen de Foscagno afgedaald, in bovendien ijzige temperaturen. Beneden was ik zo bevroren dat ik in een kramp schoot, mijn benen weigerden letterlijk dienst. Het heeft een kwartier geduurd eer ik op een volgende klim de bloeddoorstroming op gang kreeg. Toen mijn lichaam eindelijk weer enigszins normaal functioneerde, moest ik echter weer afdalen en opnieuw kou lijden.
‘Op het moment zelf niet tof maar achteraf vertel je er wel graag over. Omdat het deel uitmaakt van wat fietsen in de bergen is: een avontuur. En daar ben ik altijd voor te vinden.’