Waarom Mathieu van der Poel de enige echte ster in de Giro was (en het wielrennen daaruit lessen moet trekken)
Wat te onthouden van de voorbije Giro? Een terugblik aan de hand van vijf conclusies, van de karaktersterke Jai Hindley over de entertainers in Mathieu van der Poel en Biniam Girmay tot de Belgische uitschieters.
De karaktersterkte van Jai Hindley
Aan 51 tegen 1 stond Jai Hindley voor de Giro genoteerd bij de bookmakers. Alle analisten dichtten hem hoogstens een outsidersrol toe. Verrassend dus, zijn eindzege, want na zijn tweede plaats in de Giro van 2020, was hij – geplaagd door blessures en ziektes – vorig jaar helemaal weggedeemsterd.
Een transfer naar BORA-hansgrohe, nieuwe motivatie en zijn ontegensprekelijke grote talent dreven hem weer naar de top. Op zijn 26e, in zijn pas vijfde grote ronde, werd hij zo de eerste Australiër die de Giro won.
Dat is op zich al opmerkelijk, vaak wordt immers onderschat welke opofferingen renners van Down Under moeten maken om al om jonge leeftijd een profdroom in Europa na te streven.
Net als Cadel Evans, de Tourwinnaar van 2011 die opgroeide in de Outback, is Hindley bovendien afkomstig van een uithoek van Australië: Perth, een stad aan de westkust met een underdogmentaliteit ten opzichte van het zuiden/oosten (Sydney, Melbourne, Adelaide…) en waar wielrennen allerminst leeft.
Jai’s vader Gordon is echter afkomstig van Manchester, koerste zelf in zijn jongere jaren en gaf zo de microbe door aan zoonlief. Met Stuart O’Grady en Robbie McEwen als idolen groeide bij Hindley zo vanaf zijn zesde een droom om een profcoureur te worden.
Een droom die hij vervulde. Al ging dat pad niet over rozen: via onder meer een Taiwanese ploeg in beloftejaren, alleenwonend in Italië, ver weg van Perth.
Toen kon Hindley echter nog naar huis vliegen in het tussenseizoen. Dat was de voorbije twee jaar niet meer het geval, sinds de start van de coronapandemie. Zijn ouders zag hij, door de strikte reisrestricties, die hele tijd niet. Voor het eerst pas zondag in… Verona – voor de Australiër een grote, aangename verrassing.
Hij werd zo beloond voor de mentale sterkte die hij toonde om zichzelf weer op te rapen na een zeer moeilijk seizoen, in alle eenzaamheid vechtend tegen de aanhoudende tegenslagen.
Daarom, en gezien zijn hele parcours van jongs af, verdient hij alle lof.
Slechte parcoursopbouw
Hoe hoog het niveau van Jai Hindley in het hooggebergte ook was (Pogacariaans aldus de wattagefetisjisten), en hoe klein het verschil met Richard Carapaz ook bedroeg voor de laatste bergrit op zaterdag (drie seconden), de strijd om het roze was allerminst boeiend.
Mede door het uitvallen van Simon Yates (knieblessure), Romain Bardet (ziek) en João Almeida (coronabesmetting). En mede door de uitbouw van het parcours. Met veel te weinig tijdritkilometers (amper 26 km) waardoor er amper tijdsverschillen werden gemaakt tussen de eerste en laatste etappe (twee korte chronoproeven). Ook omdat het niveau van de toppers bergop dicht tegen elkaar lag.
Bovendien waren, met oog op mogelijke offensieven, ook de meeste bergetappes niet goed uitgetekend. Mooiste voorbeeld daarvan de allesbeslissende rit op zaterdag, met de zeer steile laatste vijf kilometer van de Passo di Fedaia als slot.
Dat pas toen de beslissing viel, van de etappe op zich én de Giro in zijn geheel, is niet verwonderlijk. De schrik om zich voordien op te blazen, in een ronde met ruim 50.000 hoogtemeters, was te groot.
Zelfs Jai Hindley gaf toe dat hij alles had gezet op die ene dag, om dan pas toe te slaan. Zo haalde hij het roze binnen met één doeltreffende aanval van drie kilometer, mede omdat Richard Carapaz onverwacht in elkaar stuikte.
Zo niet, dan was de slottijdrit in Verona wel nog spannend geworden, en hadden de Giro-organisatoren hun zin gekregen. Maar zelfs dat had de weinig onderhoudende laatste week niet uitgewist.
Dat de boeiendste etappe die naar Turijn was – niet in het hooggebergte, maar op een lokale omloop met een opeenvolging van steile hellingen – moet de parcoursbouwers aan het denken zetten, ook die van de andere grote rondes.
Gevraagd: meer tijdritkilometers (op golvende parcoursen), meer variatie met heuveletappes, minder het zwaartepunt in de laatste kilometers van een bergrit en van de hele ronde.
Plus, al geldt dat voor het wielrennen in het algemeen: een veel betere coverage van de tv-uitzending, met veel meer (grafische) data en achter de schermenbeelden, om de vele dode momenten op te vangen. Kortom: meer op maat gesneden van jongere kijkers.
Mathieu van der Poel (en Biniam Girmay): de enige echte sterren
Het was hét moment van de afgelopen Giro: Biniam Girmay die Mathieu van der Poel versloeg in de sprint in Jesi.
De sociale media ontploften. Gezien de ruim 300 meter lange sprint tussen twee charismatische coureurs. Gezien de primeur van de Eritreeër (als eerste zwarte Afrikaan die een Girorit won). Gezien de respectvolle duim van Matje voor Bini – het maakte diens zege nog meer iconisch.
Helaas ontploften niet alleen de sociale media, maar even later ook de champagnekurk in het gezicht van Girmay. Ironischer kan het niet worden.
Geen nieuwe duels meer met Van der Poel, maar dat belette de Nederlander ook daarna niet om dé figuur en entertainer van de Giro te worden. Met zijn bijna dagelijkse aanvallen, zijn wheelies en vlaggenzwaaien en zijn grappige spaghetti met ketchup- en pizza Hawaï-tweets.
Van der Poel straalde op en naast de fiets plezier uit. De Italiaanse tifosi en wielervolgers aller landen smulden ervan. Veel meer dan Hindley of Carapaz creëerde hij een verhaal die ook de aandacht van de jongere generatie trok, en niet alleen van de diehardkoersfans. Weliswaar omdat hij zich dat als niet-klassementsrenner meer kan permitteren.
Anderzijds kan je ook de bedenking maken dat MvdP met een iets meer berekende manier van koersen meer dan één rit had gewonnen, naast de eerste etappe in Hongarije.
Zijn sponsors en fans zullen er niet om malen, maar in de Tour, op een veel hoger niveau, zal hij de spaarknop ongetwijfeld iets meer (moeten) indrukken. Want meer dan in de Giro telt daar ook het resultaat.
De twee uitschieters van de Belgen
Met veertien stonden ze aan de start van de Giro, de Belgen. Zonder hoge verwachtingen, gezien hun leeftijd, subtopniveau en hun rol binnen hun team, veelal als helper van een kopman. Een topklassement zou er sowieso niet inzitten, een ritzege voor een van de vrijbuiters misschien wel.
En zie: het werden er zelfs twéé. Met die van Thomas De Gendt als grootste verrassing. Niet gezien zijn reputatie als de ontsnappingskoning, wel gezien zijn mindere prestaties van de laatste twee jaar.
De Lotto-Soudalrenner koppelde weer betere benen aan tactisch vernuft, en behaalde zo in Napels een van de mooiste successen uit zijn carrière. Hij redde zo de Giro voor Lotto-Soudal, aangezien Caleb Ewan naast zijn beoogde sprintzege(s) greep.
De etappeoverwinning van Dries De Bondt was minder verrassend. Vorig jaar al was hij de meest aanvalslustige renner van de Giro. Toen zonder ritsucces, deze keer werd de Alpecin-Fenixrenner wel beloond, door op zijn De Gendts hoge wattages met koersintelligentie te koppelen.
Vermeldenswaard ook: zijn rol als inspirator, elke dag handtekeningen uitdelend aan jonge Italiaanse fans – je hoeft daarvoor geen vedette te zijn.
Edward Theuns veroverde daarnaast vier toptienplaatsen in een massasprint, wat ook zijn niveau is. Mauri Vansevenant behaalde twee toptienplaatsen vanuit een ontsnapping (vijfde en zevende), toonde zich ook in andere etappes aanvalslustig en werd met een dertigste plaats eerste Belg in het eindklassement. Op zijn 22e en in zijn tweede grote ronde verre van slecht, al zal hij er zelf ook iets meer van verwacht hebben – plus est en lui.
Verder nog vierde plaatsen voor Harm Vanhoucke, die zo De Gendt naar zijn ritzege begeleidde, maar daarna door rugproblemen moest opgeven. En voor zijn Lotto-Soudalploeggenoot Sylvain Moniquet, die vaak meeging in een vlucht, zoals naar de top van de Etna.
De andere Belgen hebben we weinig in beeld gezien. Maar dat was dus niet verrassend, gezien de hierboven aangehaalde redenen.
Wel opmerkelijk: het succes van de Belgische ploegen, met drie ritzeges voor Alpecin-Fenix, twee voor Intermarché-Wanty-Gobert, en één voor Lotto-Soudal en Quick-Step Alpha Vinyl. Het was van de Tour in 1981 (!) geleden dat nog eens vier verschillende Belgische teams elk minstens één etappeoverwinning in een grote ronde veroverden.
Il Giro dell’Olanda
Drie etappezeges, twaalf keer top drie, 33 toptienplaatsen: ongeziene cijfers in de laatste dertig jaar in de grote rondes voor de zeventien Nederlanders in de afgelopen. Ter vergelijking: onze landgenoten waren goed voor twee podiumplaatsen (twee zeges) en slechts twaalf noteringen in de top tien.
Maar onze noorderburen kwamen dan ook met een pak meer kwaliteit aan de start, met Mathieu van der Poel als meest aantrekkelijke figuur. Maar ook de zestien anderen sprongen in het oog, van jong tot oud.
Ramon Sinkeldam speelde als lead-out een cruciale rol in de drie ritzeges van Arnaud Démare, Wout Poels vervulde zijn rol in dienst van kopman Mikel Landa, Wilco Kelderman deed hetzelfde voor Girowinnaar Jai Hindley en Bauke Mollema deed meermaals een gooi naar een etappezege, vergeefs weliswaar.
Tom Dumoulin gaf na een veelbelovend begin op, maar bij Jumbo-Visma konden zo Koen Bouwman (twee etappezeges plus eindzege in het bergklassement) en de 22-jarige Gijs Leemreize uit de schaduw treden (twee keer op het podium en nog driemaal in de top tien).
Ook veelbelovend: zijn leeftijdsgenoot Thymen Arensman, die zijn rondepotentieel bevestigde met een tweede plaats in de bergrit naar Aprica én in de tijdrit naar Verona, op zijn beurt zijn kans grijpend na het uitvallen van DSM-kopman Romain Bardet.
Een groot talent, met bovendien een ijzersterke kop, dat vanaf volgend jaar een van de jonge speerpunten van Team INEOS-Grenadiers moet worden. En waarvan we het laatste nog niet hebben gezien.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier