Waarom het eerste deel van de Tour de zwaarste in vele jaren was
Het was een emotionele, incidentrijke, hoogstaande en vooral bijzonder zware eerste negendaagse van de Tour. Dat blijkt uit zowel getuigenissen als uit de naakte cijfers. Een analyse.
‘Can you tell it was a hard day.’ Het bijschrift en de foto van Tosh Van der Sande die Thomas De Gendt zondagavond op sociale media plaatste was veelzeggend over de staat van vermoeidheid bij zijn ploegmaat. En bij uitbreiding het héle uitgewoonde peloton na de compleet uitgeregende bergrit richting Tignes.
Zelfs een 35-jarige, doorgewinterde prof als Simon Geschke sprak over een van de moeilijkste dagen die hij ooit had beleefd op de fiets, over hoe halverwege al de stekker uit zijn energietoevoer werd getrokken.
Emotioneel waren ze dan ook, renners die in Tignes binnen de tijdslimiet aankwamen. Zoals Mark Cavendish, die huilend en lachend zijn ploegmaats Tim De Clercq en Michael Morkov bedankte voor alle steun onderweg. Of ook Greg Van Avermaet, nochtans geen slechte klimmer, en Victor Campenaerts, die amper vijf (!) seconden voor de tijdsgrens van 37 minuten en 20 seconden de aankomst bereikten.
Anderen waren minder fortuinlijk. Zoals de Zuid-Afrikaan Nicholas Dlamini, die ten val kwam, toch doorzette en uiteindelijk op 1u24’01” finishte van winnaar Ben O’Connor, liefst driekwartier buiten de tijdslimiet.
De danteske etappe naar Tignes eiste zo in totaal tien slachtoffers: drie gaven onderweg op (onder wie ook Tim Merlier en Jasper De Buyst), zeven zagen een OTL (Outside Time Limit) naast hun naam staan in de officiële uitslag, onder wie de Franse sprinter Arnaud Démare en zijn FDJ-ploegmaat Jacopo Guarnieri.
Die tweette achteraf veelbetekenend: ‘That’s: I gave all I got today, but wasn’t enough. Ciao Tour.’
Uitzonderlijk veel uitvallers
Tien renners die in één bergrit uitvallen, dat is in deze eeuw zeer uitzonderlijk. Alleen in de eveneens uitgeregende Alpenetappe naar Chambéry, in de Tour van 2017, moesten nog meer renners er de brui aan geven (twaalf). Gedwongen door valpartijen in spekgladde afdalingen (zoals Richie Porte en Geraint Thomas) of door buiten tijd te arriveren (acht renners, onder wie toen ook Arnaud Démare).
Daarvoor moet je al terug naar de epotijden in de jaren negentig. Zoals in 1997, toen dertien coureurs na de etappe naar Courchevel huiswaarts moesten keren. Zes kwamen toen buiten tijd aan, onder wie Lottorenners Marc Wauters, Jo Planckaert en Andrei Tchmil. Het jaar ervoor (1996): vijftien slachtoffers in de regenrit naar Aix-les-Bains (drie buiten tijd, twaalf DNF’s).
Nog bekender is het beruchte slachtveld van de rit naar La Plagne in de Tour van 1995, met liefst vijftien uitvallers. Onder hen vijf Lottorenners: Peter De Clercq, Herman Frison, Sammie Moreels en Rudy Verdonck kwamen buiten tijd aan, Mario De Clercq gaf onderweg op.
Vele valpartijen
Opvallend ook: door de uitvallers in de etappe naar Tignes schieten er in deze Tour na negen koersdagen nog 165 renners over. Negentien minder dan er in Brest aan de Grand Départ verschenen, of 10,33 procent van het totale startveld van 184 renners.
Dat had ook te maken met de verspreide valpartijen in de Bretoense ritten, die acht slachtoffers eisten. Drie van hen haalden al in de eerste etappe naar Landerneau de eindstreep niet, afgelopen weekend kwam ook de felgeschaafde Primoz Roglic niet meer aan de start.
Negentien uitvallers na de eerste negendaagse, in deze eeuw waren dat er alleen in de Tour van 2012 meer: twintig. Dat had echter te maken met één massale val in de etappe naar Metz, waardoor dertien coureurs de dag zelf, of de dag erna, uit de race stapten.
Voor een procentueel grotere uitval moet je weer terug naar de epotijd, toen in de Tour van 1996 (onder meer door de rit naar Aix-les-Bains) er na negen dagen nog slechts 157 van de 198 gestarte renners overschoten.
Hoge gemiddeldes
Al die opgaves en OTL’s in deze Tour hebben niet alleen te maken met het slechte weer, maar ook met de hoge snelheden in de eerste negen etappes. Voor het peloton zaterdag de Alpen in trok, lag het algemene gemiddelde na zeven dagen op liefst 44,876 km per uur. Mede door twee razende ritten naar Châteauroux (48,704 km per uur) en naar Le Creusot (45,521 km per uur over 249,1 km). Gejaagd door de rugwind, en door een zeer ruime kopgroep met onder meer Mathieu van der Poel en Wout van Aert.
Na het voorbije weekend is dat algemene gemiddelde gezakt naar 42,327 km per uur: twee dagen koersen in de regenachtige Alpen leverde gemiddelde snelheden op van 38,554 km per uur (naar Le Grand Bornand, met een afdaling op het einde) en ‘slechts’ 32,596 km per uur (naar Tignes, met aankomst bergop en nog slechtere weersomstandigheden, plus de opgestapelde vermoeidheid van de dagen ervoor).
Al is zelfs dát relatief snel in vergelijking met andere soortgelijke Alpenetappes in de voorbije tien jaar, met een nog lagere gemiddelde snelheid, bovendien gereden in goed weer.
Alleenheerser
Ook opmerkelijk: die hoge snelheden golden slechts voor een deel van het peloton. In Tignes arriveerden amper 59 van de 165 renners (die binnen de tijdslimiet aankwamen) bínnen de dertig minuten (!) van winnaar Ben O’Connor, in Le Grand-Bornand waren dat er slechts 76, na winnaar Dylan Teuns.
Het levert in het algemene klassement al bijzonder grote tijdsverschillen op, na amper negen dagen: Wout van Aert is als twintigste de laatste renner die op minder dan een halfuur van leider Tadej Pogacar staat.
Ter vergelijking: in de laatste twintig edities waren dat er na negen ritten gemiddeld… 77 (op minder dan dertig minuten van de geletruidrager).
Dat heeft ook te maken met de grote dominantie van Tadej Pogacar. Die steekt, mede door het wegvallen van Primoz Roglic, er met kop en schouders bovenuit. Zelfs boven diegenen die direct na hem in het klassement volgen. De tiende, David Gaudu, heeft al een achterstand van 7 minuten en 20 seconden op de Sloveen.
De laatste keer dat een klassementsrenner/leider na negen dagen een grotere voorsprong had op het nummer tien (afgezien van Thomas Voeckler en Stuart O’Grady in 2004 en 2001, dankzij twee marathonontsnappingen)?
Ene Lance Armstrong in 1999, die na winst in de tijdrit in Metz en in de bergrit naar Sestrière de eerste negen etappes 10 minuten en 34 seconden sneller had afgelegd dan Pavel Tonkov.
22 jaar later heeft de Tour een nieuwe alleenheerser. Tot daar (hopelijk) de enige vergelijking tussen de twee.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier