Vredeskoers: de Tour de France van Oost-Europa tijdens de Koude Oorlog
Tijdens de Koude Oorlog had Oost-Europa zijn eigen Tour de France: de Vredeskoers. Sport en politiek waren in die wedstrijd amper te scheiden.
Ostalgie is een relatief recent begrip. Het betekent: nostalgie naar het Oostblok en vooral naar het Oost-Duitsland van voor de Wende, en de communistische staat en samenleving van toen. Het is een gevoelen dat niet alleen voormalige Oost-Duitsers treft. In eigen land raakte arbeidsbeleidsdeskundige Steven Bulté zo gefascineerd door de Vredeskoers dat hij vorig jaar zelf het parcours van die wedstrijd uit 1967 reconstrueerde. Vervolgens deed hij de koers van 1967 samen met vrienden per fiets over. Dat is namelijk de enige editie die ooit gewonnen werd door een Belg.
In 1967 zegevierde Marcel Maes in de Vredeskoers, maar das gelbes Trikot dat hij tussen Berlijn, Praag en Warschau droeg, had nooit de weerklank of het belang van le maillot jaune die Eddy Merckx twee jaar later droeg bij zijn eerste eindzege in de Tour de France. Maes hield het bij één deelname aan de Ronde van Frankrijk, in 1968 werd hij 49e. Hij is vroeg vergeten en helaas ook vroeg gestorven: na een leven als kraanman bij de NMBS overleed hij al op zijn 52e in 1997. Steven Bulté eert hem op zijn manier.
Over zijn fietstocht maar vooral over de merkwaardige geschiedenis van de Vredeskoers zelf schreef Bulté het onderhoudende boekje Vredeskoers. De Ronde van de witte duif. Het is zelfs een apart stukje sportliteratuur, want zeker in het Nederlands verscheen er nog niet gek veel over dat ‘andere’ wielrennen vanachter het IJzeren Gordijn.
Alleen al het idee om in de jaren veertig een meerdaagse rittenwedstrijd te organiseren dwars door (toen nog) Polen en Tsjecho-Slowakije, was overigens behoorlijk buitenissig. De tweede helft van de jaren veertig verliep er niet veel minder brutaal dan de Tweede Wereldoorlog zelf. Na 1945 werden de grenzen van verschillende landen hertekend, Polen verschoof haast van plaats. Het IJzeren Gordijn kwam er vanaf 1947, waardoor ook Berlijn in tweeën werd gesplitst, net als Duitsland. (De Muur werd wel pas in 1961 gebouwd.) Intussen waren miljoenen mensen verdreven of geherhuisvest. Grote delen van steden als Warschau lagen tot een stuk in de jaren vijftig nog in puin.
Een douanechef liet weten dat hij elke renner zonder de juiste papieren van zijn fiets zou slaan.
Toch smeedden in die chaotische jaren drie journalisten uit Praag en Warschau al plannen om een groots internationaal sportevenement op te zetten. Eerst dachten ze aan een bokstoernooi, maar dat stond haaks op de symbolische wens naar vrede. Het werd uiteindelijk een wielerwedstrijd. In 1947 was namelijk de eerste naoorlogse Tour de France georganiseerd. Oost-Europa kon niet achterblijven – men piekerde er om allerlei redenen niet eens over om eigen ploegen naar de Tour te sturen. Daar zat men ook niet op zomaar elke buitenlander te wachten. Pas in 1955, dus tien volle jaren na het einde van de Tweede Wereldoorlog, stonden de Fransen toe dat er opnieuw des boches konden meerijden in het Tourpeloton. En dan nog alleen West-Duitsers natuurlijk. Trouwens: ook in de eerste twee edities van de Vredeskoers, in 1948 en 1949, waren Oost-Duitsers niet gewenst. Dat lag nog véél te gevoelig in zwaar getroffen landen als Polen en Tsjecho-Slowakije.
170 kilo varkensvlees
De eerste edities bestonden uit een dubbele wedstrijd over het grondgebied van Polen en Tsjecho-Slowakije. De start vond plaats op, hoe kan het anders, 1 mei 1948, waarbij de helft van het peloton van Warschau naar Praag koerste en de andere helft van Praag naar Warschau. De groep die in Praag aankwam, werd vervolgens per trein terug naar Warschau gebracht, waar alle renners samen de laatste etappe reden. Dat gebeurde op 8 mei, de feestdag van de grote overwinning op nazi-Duitsland.
Tijdens de voorbereiding van die onuitgegeven wedstrijd bleek al dat er aan uitdagingen geen gebrek was, aldus Steven Bulté: ‘Het wegennetwerk in Polen is nauwelijks voor tanks berijdbaar, laat staan voor koersfietsen. Eten is gerantsoeneerd en dat zal nog een decennium zo blijven. Artsen berekenen dat de renners zo’n 7000 kilocalorieën per dag nodig hebben. De Poolse organisatoren sturen een vrachtwagen naar Praag met 200 kilogram suiker, 170 kilogram boter, 170 kilogram varkensvlees, 250 kilogram appelen, 6000 kilogram eieren en 50 kilogram chocolade.’ Aan de grens kregen de organisatoren het zelfs aan de stok met de plaatselijke douane. De chef was niet persoonlijk op de hoogte gebracht van die internationale wielerwedstrijd en liet weten dat hij elke renner zonder de juiste papieren van zijn fiets zou slaan.
Pablo Picasso
Vanaf 1951 heette de wedstrijd ‘de Vredeskoers’: tussen 1950 en 1953 woedt de oorlog in Korea volop en staan het communistische en het westerse blok ook militair tegenover elkaar. De slogan ‘Vrede’ heeft in die omstandigheden, en zo kort na de Tweede Wereldoorlog, een reële propagandistische waarde, zeker bij de zwaar getroffen bevolking van Oost-Europa. Scholieren schrijven brieven naar deelnemers aan de Vredeskoers om hen te bedanken dat ze voor ‘de vrede koersen’: ‘We willen niet dat ons land ook een verarmd Korea wordt.’ Aan militantisme geen gebrek bij de jonge fans: ‘Wij, studenten van de Stalinschool, kijken de hele tijd naar Warschau-Berlijn-Praag. Het is een manifestatie tegen de oorlog in Korea. We weten maar al te goed hoe de mensen in Korea lijden en hoe de Amerikanen daar insecten loslaten die infectieziekten verspreiden.’
Het symbool van de Vredeskoers was trouwens La Colombe de la Paix, naar het beroemde schilderij met de vredesduif van Pablo Picasso uit 1949. In die tijd had de beroemde Spaanse schilder openlijk communistische sympathieën. Sport was, net zoals oorlog, een politiek instrument. Het zijn andere middelen, maar ze hebben hetzelfde doel: de strijd winnen.
Rude Pravo (Het Rode Recht), de communistische regimekrant van Tsjecho-Slowakije, plaatste de wedstrijd dus expliciet in een politiek-ideologisch kader: ‘Nu al merken we in buitenlandse kranten hoe jaloers het Westen naar ons (Slavische) ras kijkt, omdat we deze koers hebben gebouwd op het fundament van gelijkheid, zonder onderscheid te maken tussen rijke en arme renners, zonder kenmerken van de kapitalistische profsport over te nemen, die van de koers een puur winstgevende onderneming zou maken.’ Men kijkt zelfs neer op de Tour de France, of doet in ieder geval alsof: ‘Hoe anders dan deze koers is die met telkens veel bombarie geadverteerde profkoers in Frankrijk? Daar gaat het vooral om sensatiezucht, waar de Franse arbeiders moeten worden afgeleid van de vele politieke en sociale problemen van hun dagelijkse leven. De renners rijden er voor dubieuze roem en voor publiciteit van de fietsmerken waarop ze rijden, voor de vette winsten van de fabrikanten.’
Met die laatste zin raakten de organisatoren van de Vredeskoers een punt aan dat de sportwereld nog jaren zou verdelen: kan en mag ware sport wel profsport zijn? De vraag was al gesteld en beantwoord door de Olympische beweging: nee. Vandaar dat er tot na de val van de Muur ook geen profsporters mochten meedoen aan de Olympische Spelen. Alleen niet-bezoldigde sporters werden toegelaten. Men sprak van ‘liefhebbers’, al was ‘amateurs’ ook in het Nederlands de meest gangbare term.
Dat debat bepaalde een kleine eeuw lang het karakter van de wereld van de topsport. Topsporters uit het Oostblok bleven verplicht amateur. Zogezegd, want ze moesten natuurlijk voltijds trainen om te kunnen winnen, zeker van de westerse concurrentie. Dus kregen die topsporters een meestal fictieve baan in overheidsdienst, of bij het leger. In het Westen sprak men spottend van ‘staatsamateurs’. Door die kunstgreep konden de communistische landen hun beste sporters wel afvaardigen naar de Olympische Spelen, waar in disciplines waar profsport de norm was – voetbal, wielrennen, tennis – de westerse landen alleen veredelde jongerenteams konden afvaardigen.
Dat gold bij uitbreiding voor bijvoorbeeld het hele amateurwielrennen. Om aan de Olympische Spelen te kunnen deelnemen, bleven de meeste beloftevolle westerse sporters tot ongeveer hun twintigste liefhebber. De besten wonnen toch: Patrick Sercu (goud) en Walter Godefroot (brons) behaalden op de Spelen van Tokio in 1964 medailles in het wielrennen, ondanks de oudere en dus fysiek sterkere concurrentie uit de communistische landen. En vervolgens haastten ze zich om prof te worden en goed geld te verdienen.
Tegen de Russen
Ook al bleven de Oost-Europese renners allemaal staatsamateur, toch zochten de organisatoren naar meer internationale concurrentie. India was een van de eerste niet-communistische landen die in de Vredeskoers mochten starten. Het was namelijk een van de belangrijkste leden van de zogenaamde ‘groep van niet-gebonden landen’, vooral derdewereldlanden die verklaarden niet te willen kiezen tussen de twee grote blokken. Voor de communisten was het belangrijk dat zulke landen niet voor het Amerikaanse kamp kozen, of toch niet officieel. Dus werd in 1954 een Indiase ploeg uitgenodigd, helaas met renners die niet opgewassen waren tegen de sterke Oost-Europese teams. Toch gaven ze de Vredeskoers een apart cachet. Dana Singh, een sikh met tulband op de fiets, werd zelfs een cultfiguur. Nadien kwam er sterke concurrentie bij. Vanaf 1956 stuurde ook de Sovjet-Unie een team, waarna voor alle Polen, Tsjecho-Slowaken, Hongaren en Oost-Duitsers maar één koerswet gold: allen tegen één. Tegen ‘de Russen’ – ook al was dat een verzamelnaam die ook Oekraïners, Balten of Oezbeken omvatte.
Westerse ploegen bleken eveneens welkom. In 1958 won de jonge Nederlander Piet Damen de Vredeskoers, een overwinning die ook in eigen land hoog werd aangeslagen. Damen kreeg meteen een profcontract, debuteerde datzelfde jaar nog in de Ronde van Frankrijk en werd daar prompt elfde. Aan de Vredeskoers zou hij als profrenner nooit meer deelnemen. De westerse deelnemers waren per definitie jongere amateurs, dus bleven de Oost-Europese toppers de Vredeskoers domineren. De absolute vedette was de viervoudige Poolse winnaar Ryszard Szurkowski. Hij werd ook driemaal wereldkampioen op de weg – bij de amateurs, vanzelfsprekend. In 1974 mocht Szurkowski bij grote uitzondering starten in Parijs-Nice. In de sprint na de vlakke eerste etappe was alleen Eddy Merckx sneller dan hij. In zo goed als elke rit plaatste hij zich in de top tien. Alleen in de bergen kon Szurkowski niet mee.
De val van de Muur luidde ook het einde in van het Oost-Europese sportmodel met staatsamateurs en amateurwedstrijden als de Vredeskoers. Oost-Europa heeft de omslag naar de westerse aanpak al lang achter de rug. Oost-Europese renners en teams, en westerse ploegen met Oost-Europese eigenaars, behoren al lang tot de wereldtop. Alleen het niveau van de Oost-Europese wedstrijden blijft achter. De Ronde van Polen is een aardige rittenwedstrijd maar komt niet in de buurt van de grote drie. Een echte Oost-Europese klassieke eendagskoers is er nog niet. Het blijft wachten op een nieuwe Vredeskoers, een rittenwedstrijd die met recht en reden opnieuw het statuut van ‘de Tour van Oost-Europa’ zal kunnen claimen.
Steven Bulté, Vredeskoers. De ronde van de witte duif, Ertsberg, 202 blz., 27,50 euro.