
Voor papa en voor vaderland: hoe Eddy Merckx de ultieme wielerkampioen werd
Merckx is een evidente naam voor een documentaire over ‘de grootste wielrenner ooit’. Maar gelukkig is het geen voor de hand liggende sportfilm geworden. Het is een indringend portret van een man die grootsheid nastreven beschouwde als zijn natuurlijke plicht.
Wat dreef de Franstalige regisseurs Christophe Hermans (° 1982) en Boris Tilquin (° 1989) om een documentaire film te maken over Eddy Merckx, een Belgische wielrenner die al gestopt was met topsport toen zij nog niet geboren waren? De legendarische klank van zijn naam? Zijn meer dan indrukwekkende palmares? Vóór Merckx had geen enkele renner 512 profwedstrijden gewonnen. En tot vandaag blijft de vraag open of ook na hem iemand daartoe in staat zal zijn. Zelfs Tadej Pogacar niet, al komt dat ook omdat vandaag, gemeten in koersdagen, veel spaarzamer wordt gereden. In de tijd van Merckx lag dat anders. Zoals toen alles anders was.
De loopbaan van Eddy Merckx begon in de golden sixties en eindigde halfweg het volgende decennium, toen we in West-Europa nog niet echt begrepen hadden dat de oliecrisis van 1973 het einde betekende van Les Trente Glorieuses. Dat zijn de dertig jaar na de Tweede Wereldoorlog toen in het Westen het leven van de meeste mensen omschreven kon worden met begrippen als rijker, beter, gelukkiger, meer, hoger en verder. Eddy Merckx was als sporter het zinnebeeld van die tijd.
Uiterste consequentie
Al van jongs af wist Merckx dat hij een wielerkampioen van uitzonderlijk niveau wilde worden. Het zijn heerlijke fragmenten: in zwart-wit, een jonge twintiger die weet wat hij wil.
Vraag: ‘Bent u er fier op een groot kampioen te zijn? Moet u daarvoor niet trots zijn?’
Merckx: ‘Natuurlijk moet men ambitie hebben. Natuurlijk moet men vechten. Je mag nooit te vlug tevreden zijn. Je moet zien hoe ver je kan gaan.’
Dat lijkt misschien nietszeggende smalltalk, alleen zal een renner als Eddy Merckx die woorden doortrekken tot de uiterste consequentie. Hij is op dat moment pas profrenner en kondigt op tv aan dat hij de Tour de France zal proberen te winnen, het liefst zo snel mogelijk. Bijvoorbeeld ‘binnen een jaar of drie’. Het was geen grootspraak.
Wonderjaren
Eddy Merckx heet een uitzonderlijk fenomeen te zijn, maar daar hoort een voetnoot bij. Ook andere sporten kenden in die jaren plots uitzonderlijke momenten. Merckx’ tijdgenoot Pelé was ook ‘de beste voetballer aller tijden’. Daar valt vandaag nog altijd wat voor te zeggen, want geen enkele andere voetballer won ooit drie wereldbekers, en slechts een handjevol kon ook meer dan duizend doelpunten scoren.
Excelleren, in de late jaren zestig en de vroege jaren zeventig hing het in de lucht. In 1968 sprong Bob Beamon op de Olympische Spelen in Mexico 8,90 meter ver – 55 centimeter verder dan het toenmalige record. Tot vandaag, 57 jaar later, heeft alleen Mike Powell verder gesprongen, slechts één keer. Met zijn prestatie zou Beamon goud hebben behaald op álle Olympische Spelen na 1968, 14 keer op rij. Enzovoort.
Het waren ook maatschappelijk collectieve wonderjaren, waar records werden gebroken en prestaties werden geleverd die een generatie eerder nog ondenkbaar waren. Denk aan de allereerste harttransplantatie. De eerste reis naar de maan. Of met de Concorde in minder dan drie uur van Londen naar New York vliegen. Het uitzonderlijke werd het nieuwe normaal.
‘Merckx was een ADHD-kind, zijn vader kon hem niet onder controle houden. Daarom gaf hij hem soms slaag.’
De spectaculaire vooruitgang van de jaren zestig en zeventig vond plaats in een samenleving die weliswaar (en ook met een recordsnelheid) aan het emanciperen en moderniseren was, maar die nog altijd vreselijk conservatief en ouderwets was, als je er met de blik van 2025 naar kijkt. Vroeg in de film vertelt Eddy’s zus Micheline: ‘Mijn vader was eerlijk en rechtvaardig, maar heel streng. Eddy kreeg veel kloppen.’
Meer uitleg komt er van Johny Vansevenant, Wetstraat-journalist en Merckx-kenner. Merckx, zo vertelt hij, was een ADHD-kind, zijn vader kon hem niet onder controle houden: ‘Daarom gaf hij hem soms slaag.’ Soms duwde hij Eddy’s hoofd onder de kraan. Er zat nog een kant aan dat brutale optreden, zegt Vansevenant. Vader Merckx vond zijn zoon maar een nietsnut, en heeft hem dat al op jonge leeftijd duidelijk gemaakt. Het gevolg? De zoon moet en zal zich tegen zijn vader bewijzen: kijk pa, ik kan het. Moeder Merckx wilde dan weer niet dat Eddy coureur werd. Maar zodra hij renner was, moest alles daarvoor wijken. Alles.
Familiale clan
In 1967 vertelde Eddy Merckx aan zijn ouders dat hij wilde trouwen met Claudine Acou, de dochter van zijn voormalige sportdirecteur. Ze waren niet blij. Zus Micheline: ‘Mijn vader maakte er een drama van toen hij hoorde dat Eddy wilde trouwen. Hij wilde zijn familiale clan altijd rond zich. Dat heeft hem veel pijn gedaan. Hij was zeer possessief.’
Op dat moment was Eddy Merckx al wereldkampioen, hij had tweemaal Milaan-Sanremo gewonnen, één Waalse Pijl en één Gent-Wevelgem. Hij had in zijn eerste Ronde van Italië twee ritten gewonnen, waaronder de zware bergetappe naar Blockhaus, en samen met zijn ploegmaat Ferdi Bracke was hij winnaar van de Nationale Trofee voor Sportverdienste. Toch wilde vader niet dat hij (al) trouwde. Maar Eddy zette door en zijn ouders bonden noodgedwongen in. Het waren dan ook de jaren dat Boudewijn de Groot als een Nederlandse Bob Dylan zong: ‘Kom vaders en moeders, kom hier en hoor toe. Wij zijn jullie praatjes en wetten zo moe.’
De ouderlijke reserve tegen die huwelijksplannen had nog een reden. In de weinige maar veelzeggende woorden van moeder Merckx klonk dat zo: ‘Wij wisten wel dat hij juffrouw Acou reeds kende. Maar wij waren een beetje bang. België verwachtte veel van Eddy. We dachten dat wij hem moesten blijven steunen. Maar ik denk wel dat juffrouw Acou dat zal kunnen zoals wij.’
Plichtsbesef: ‘juffrouw Acou’ wist van voor haar (in het Frans uitgesproken) jawoord dat zij het als mevrouw Merckx beter zou moeten doen dan haar schoonouders. Ze had geen andere optie, ze moest een offervaardig leven leiden ten dienste van haar man. Alleen zo zou Eddy de taak kunnen volbrengen die niet alleen hijzelf maar ook zijn familie voor hem weggelegd zag: de beste renner ter wereld zijn.
Dat deed Merckx bovendien niet alleen voor zichzelf of zijn familie. Het was een appel van het land, het verlangen van ‘de Belgen’. Sportieve overwinningen najagen als maatschappelijk engagement en zegevieren als burgerplicht: niemand heeft dat zo nadrukkelijk en zo toegewijd gedaan als Eddy Merckx. Hij kreeg er ook alle waardering voor. Zijn naam leek wel gemaakt om door volksmassa’s te worden gescandeerd. En dat hoor je keer op keer in de documentaire, als een soort ritmesectie van de klankband: ‘Ed-dy! Ed-dy! Ed-dy! Ed-dy!’
Nationale rouw
Of neem die zonovergoten beelden uit de Tour de France van 1969: in de Vogezen beklimt Merckx de Ballon d’Alsace. Hij rijdt autoritair alleen op kop en is definitief op weg naar de gele trui. We kijken naar een nieuwe kampioen, een jonge god, het middelpunt van een kolkende mensenzee die hem adoreert en uitbundig toejuicht. De tv-commentator gaat op in het collectieve delirium. Met overslaande stem roept hij de kijkers thuis toe: ‘Beeld u in hun plaats in. Zij zijn hier voor hem. Het is de pracht van het wielrennen, de grootsheid van de sport. Eddy Merckx! Heel België en Frankrijk kijken naar hem, hij die hun trots is!’
Hoe slechter het weer, hoe zwaarder de inspanning, hoe groter het verschil met de rest en dus hoe grandiozer de kampioen.
Eddy Merckx was inderdaad onze trots. En dus kreeg half België in de lente van 1978 tranen in de ogen bij de onverwachte tv-beelden van de persconferentie waarop Merckx zijn afscheid als wielrenner aankondigde. Zo’n nationale rouw is uitzonderlijk. Het gebeurde bij de begrafenis van de slachtoffers van Marc Dutroux in 1996, of bij de dood van Boudewijn in 1993. De troonsafstand van Merckx was ook zo’n emotioneel moment, precies omdat hij het land en zijn inwoners zo lang zo veel vreugde had bezorgd door zo vaak en zo spectaculair te winnen.
Merckx had ook daarop de focus kunnen leggen: op de sportieve prestaties en successen van een renner die na een halve eeuw nog altijd the GOAT of Greatest of All Time is. De verleiding kan groot zijn om Merckx’ loopbaan in beeld te brengen als een aaneenrijging van heroïsche climaxen. Maar doet zo’n opsomming geen afbreuk aan het uitzonderlijke van Merckx? En zouden we daarmee meer inzicht krijgen in zijn drijfveren voor al die ultieme prestaties?
En dus gaan de twee filmmakers níét in op de vele klassiekers die Merckx won. Ze besteden geen enkele aandacht aan ook maar één Milaan-Sanremo (Merckx won er zeven), Luik-Bastenaken-Luik (vijf), Parijs-Roubaix (drie) of Ronde van Vlaanderen (twee). Er is zelfs geen plaats voor die legendarische uitspraak van zijn verslagen concurrent Frans Verbeeck, na de Ronde van Vlaanderen in 1975: ‘Ge moe ‘t zeggen gelijk het is: hij rijdt vijf per uur te snel voor ons.’
Winnen als levensdoel
Natuurlijk toont de film veel beelden van wielerwedstrijden, maar vaak is dat zonder duiding over welke koers het gaat. Door dat gebrek aan sportieve context gaat alle aandacht naar Eddy Merckx zelf. Naar Merckx in de sneeuw, geweldig hard trappend, maar toch duidelijk lachend. Alle renners zien af, zelfs de toeschouwers staan te verkleumen, en ondertussen zie je Merckx genieten. Hij weet dat hij aan het winnen is.
En dan hoef je niet te weten dat het gaat over de Ronde van België van 1970, dat je kijkt naar een lange ontsnapping in een korte voormiddagrit, van Jambes naar Heist-aan-Zee. Merckx won die namiddag nog een tijdrit en vervolgens ook het eindklassement.
Want uitslagen zijn in deze documentaire zijn voor de makers van Merckx minder belangrijk. Zij willen tonen waar het echt om gaat: Merckx’ bezetenheid, zijn drang om te winnen, zijn plezier als hij tegenstanders kan verslaan en de omstandigheden waarin dat gebeurt. Hoe slechter het weer, hoe zwaarder de inspanning, hoe groter het verschil met de rest, dus hoe grandiozer de kampioen. Ook al ging het niet om de Ronde van Frankrijk of die van Italië, maar slechts om die van België. Zo was Merckx. Er moest altijd worden gewonnen.
Heroïsch in het verlies
Dat lukte natuurlijk niet altijd. Merckx reed veel meer wedstrijden dan Pogacar vandaag: die komt alleen maar aan de start van zorgvuldig geselecteerde wedstrijden. Merckx reed voortdurend en won veel – maar verloor ook. Hij legde zich niet graag neer bij dat verlies. Dat maakt het fenomeen Merckx extra complex. Hij kon zijn tegenstanders alleen succesvol bekampen door tegelijk ook voortdurend tegen zichzelf te vechten.
Het gevolg? Eddy Merckx toonde zich in het verlies zo mogelijk nog heroïscher dan in de winst. Dat komt helemaal tot uiting in de relatief onbekende maar bijzonder veelzeggende beelden van de cruciale Alpenrit in de Tour de France van 1975, van Nice naar Pra Loup. Merckx was ontsnapt tijdens de klim van de col d’Allos. En na de top reed hij vreselijk snel naar beneden.
Zodra Eddy had ingezien dat hij geen Merckx meer kon zijn, stopte hij – onverwacht en abrupt.
Het was een uiterst gevaarlijke afdaling. Een ploegauto, die de hoge snelheid van Merckx en zijn achtervolgers niet aankon, miste een bocht en belandde honderd meter verder in een ravijn – er vielen als bij wonder geen doden. Vijftig jaar later blijft het een onwezenlijk gezicht, een beklemmende illustratie van hoe Merckx ‘te ver’ ging om toch maar te winnen. Zeker omdat hij tijdens die bewuste ontsnapping zo veel krachten had verspeeld dat hij kort voor de aankomst een nooit geziene inzinking kreeg. Hij verloor de gele trui aan de Fransman Bernard Thévenet en voor het eerst in zijn leven verloor hij ook de Tour. Eddy Merckx zou de Tour de France nooit meer winnen. Met zijn roekeloze aanval op de Allos tekende hij zelf het begin van het einde.
Hij probeerde nog. Maar zodra Eddy had ingezien dat hij geen Merckx meer kon zijn, stopte hij – onverwacht en abrupt. Het ging hem niet om het wielrennen maar om het winnen. Het is een levensdoel als een ander. Je ziet dat vaak in de topsport, en niet alleen daar. Je ziet het ook in het amateurvoetbal, het cafébiljart, de politiek, de economie, de rechtbank, op een podium en bovenal in de liefde. Alles geven, want alleen zo kun je evenveel terugkrijgen. En daarom dus de allerbeste willen zijn, de meest beminde.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier