Ronde van Italië: kan Tadej Pogacar in één jaar de Giro en de Tour winnen?

© BELGA
Jonas Creteur
Jonas Creteur Sportredacteur bij Knack.

Kan Tadej Pogacar het bijna onmogelijke realiseren: in het ‘moderne’ wielrennen de Giro én de Tour in hetzelfde jaar winnen? Een antwoord op drie vragen.

1. Waarom start Tadej Pogacar voor het eerst in de Giro?

1 juni 2014. In de slotrit van de Ronde van Italië met aankomst in Trieste, vlakbij Slovenië, ziet de dan vijftienjarige Tadej Pogacar zijn landgenoot Luka Mezgec als eerste Sloveen een Giro-etappe winnen. Na de finish gaat hij dolenthousiast bidons sprokkelen bij de renners. Ondanks de felle regen die dag een onvergetelijke herinnering.

‘Ooit zal ik ook deelnemen aan de Giro’, droomt hij. Een voorsmaakje krijgt de jonge Tadej wanneer hij als junior en belofte vaak naar Italië trekt om daar te koersen, bij gebrek aan races in Slovenië. Hij wint er onder meer vermaarde rittenwedstrijden als de Giro della Lunigiana (bij de junioren) en de Giro della Regione Friuli-Venezia Giulia (bij de beloften).

Wanneer hij in 2019 prof wordt, wil hij graag ook starten in de ‘échte’ Giro d’Italia. Telkens stoot hij op een ‘njet’ van zijn ploeg. De Tour de France, die Pogacar wint in 2020 en 2021, en waarin hij in 2022 en 2023 als tweede eindigt, krijgt voorrang. Dit jaar ziet hij zijn wens wel in vervulling gaan. Komende zaterdag tekent hij present bij de Grande Partenza in Venaria Reale.

Al in december 2023 kondigde de renner van UAE Emirates aan dat hij de Giro zou combineren met de Tour. Vorig jaar zei de Sloveen nochtans dat beide rondes winnen ‘tijdverspilling’ en ‘zeer moeilijk’ is. Toen had hij echter nog niets vernomen van het Giroparcours van 2024.

Doorgaans is dat het zwaarste van de drie grote rondes, maar de komende editie telt ‘slechts’ 42.900 hoogtemeters, het kleinste aantal van zowel de Giro, Tour als de Vuelta in het laatste decennium. En ook 10.000 minder dan in de komende Tour – dat zijn twee zeer zware bergritten minder.

De vraag is niet of Pogacar de Giro zal winnen, maar met hoeveel voorsprong.

Zonder échte concurrenten (zie vraag drie) schatte Pogacar de kans groot in dat hij de roze trui kon veroveren zonder diep in de reserves te hoeven tasten. Fris genoeg om daarna in de Ronde van Frankrijk weer de degens te kruisen met Jonas Vingegaard, de geletruiwinnaar van 2022 en 2023.

Toen hij zijn Girodeelname bekendmaakte, wist de Sloveen wel nog niet dat de Deen in de Ronde van het Baskenland zwaar zou vallen en dat diens voorbereiding fel verstoord zou raken – als Vingegaard de Tour al haalt. Dat heeft de slaagkansen van Pogacars missie flink opgekrikt.

Nog een element dat meespeelt: hij houdt van afwisseling. Liever nieuwe, grote wedstrijden ontdekken en aan de erelijst toevoegen dan telkens op dezelfde races mikken. Zoals de Sloveen na zijn dominante winst in de laatste Luik-Bastenaken-Luik ook vertelde: ‘Copy paste, elk jaar hetzelfde doen is nogal saai, niet?’ Het is ook de reden waarom hij al tweemaal deelnam aan de Ronde van Vlaanderen, die Pogacar één keer won.

Extra argument om nu naar de Giro te trekken, naast zijn liefde voor Italië, de passie van de wielertifosi, het lekkere eten en een rit in de buurt van zijn thuisland: de Sloveen krijgt een zeer fikse startpremie, door een insider op zo’n twee miljoen euro geschat. Het is een publiek geheim dat de Giro-organisatie (RCS) vedetten dik betaalt, al zal de baas Mauro Vegni dat nooit toegeven.

Lance Armstrong kreeg in 2009 al een miljoen dollar, en later passeerden onder meer ook Chris Froome (2018) en Mathieu van der Poel (2022) langs de kassa. Zo’n (kleinere) premie was dit jaar ook weggelegd voor Wout van Aert, maar die moest na een val in Dwars door Vlaanderen forfait geven.

2. Waarom is de dubbel Giro/Tour realiseren zo uitzonderlijk?

Al 104 keer vonden de Ronde van Italië en de Ronde van Frankrijk in hetzelfde jaar plaats, sinds 1909. Twaalfmaal werd de dubbel gerealiseerd, door slechts zeven verschillende renners: Fausto Coppi (1949 en 1952), Jacques Anquetil (1964), Eddy Merckx (1970, 1972 en 1974), Bernard Hinault (1982 en 1985), Stephen Roche (1987), Miguel Indurain (1992 en 1993) en Marco Pantani (1998).

Dat alleen de vier vijfvoudige Tourwinnaars (Anquetil, Merckx, Hinault en Indurain), twee vijfvoudige Girowinnaars (Coppi en weer Merckx) of renners die een uitzonderlijk jaar beleefden (Roche en Pantani) daarin slaagden, is niet toevallig.

Twee rittenkoersen van drie weken in een periode van twee à drie maanden winnen, en dus de topconditie over zo’n lange periode rekken, is heel moeilijk. Met name de dubbel Giro en Tour, omdat veel toppers alleen op de Ronde van Frankrijk focussen en frisser zijn dan concurrenten die al een zware Ronde van Italië in de benen hebben.

Alleen al deelnemen aan die twee grote rondes is tegenwoordig een moeilijke opdracht: de laatste jaren deden dat gemiddeld een twintigtal renners, van wie slechts de helft de Giro én Tour uitreed.

Pieken, met langere trainingsperiodes en hoogtestages, is in het moderne wielrennen steeds belangrijker geworden. Een trend die Lance Armstrong begin jaren 2000 al inzette.

Cian Uijtdebroeks. De jonge Belg behoort tot de kleine groep van klassementstrijders. © Photo News

Het is de hoofdreden waarom niemand zich sinds 1998 bij het lijstje met Pantani en co heeft gevoegd. De Italiaan is zelfs de laatste Tourwinnaar die ervoor ook de Giro heeft gereden. Sinds zijn zege eindigden ook amper zes renners in de top tien van beide rondes.

Alberto Contador (2015) en Chris Froome (2018) kwamen er het dichtst bij. Zij strandden na hun Girowinst op een vijfde en derde plaats in de Tour. Tom Dumoulin werd in 2018 telkens tweede.

Dat hij en Froome toen tweemaal op het podium finishten, had voor een groot deel te maken met de langere periode tussen de Giro en Tour in dat jaar: een kleine zes weken. Meestal, ook in 2024, krijgen de ‘dubbelaars’ een week minder rust.

Ook Tadej Pogacar dus, maar hij compenseert dat met een zeer beperkt wedstrijdprogramma voor de Giro. Met de Strade Bianche, Milaan-Sanremo, de Ronde van Catalonië en Luik-Bastenaken-Luik komt hij aan slechts tien koersdagen. Vier minder dan de twee Girowinnaars (Roglic in 2023 en Dumoulin in 2017) die deze eeuw voordien het minst gekoerst hadden (veertien dagen).

Niettemin opvallend: de periode tussen de Giro en de Tour was vroeger veel korter. Op Hinault in 1982 na (3 weken en 4 dagen) zaten er bij de andere dubbels telkens slechts twee à drie weken tussen – bijna de helft minder dan nu.

Dat waren toen ook andere tijden. Waarin de tegenstand niet zo breed en talrijk was, waarin tijdens veel ritten – zeker in het begin – relatief traag werd gekoerst, en waarin renners veel meer wedstrijden reden. In 1982 werkte Bernard Hinault in de drie weken en vier dagen tussen Giro en Tour zelfs drie korte rittenkoersen af.

Eddy Merckx spant echter de kroon. In 1974 won hij de Ronde van Italië, tussen 16 mei en 8 juni, de Ronde van Zwitserland, tussen 13 en 21 juni, én de Ronde van Frankrijk, tussen 27 juni en 21 juli. In totaal goed voor 55 koersdagen en tussenin amper 12 rustdagen, waarin Merckx voor de Tour zelfs nog een kleine ingreep aan het zitvlak onderging.

Behalve de Kannibaal heeft niemand zo’n reeks neergezet. De kans is heel groot dat niemand daar ooit nog in zal slagen. Daarvoor ligt de fysieke en mentale belasting in zelfs een kleiner aantal wedstrijddagen nu een stuk hoger.

Waarom Tadej Pogacar ook de Giro rijdt: een keuze van het sentiment, het verstand en het geld

Niet te vergeten: de parcoursen van de grote rondes van tegenwoordig verschillen sterk met die voor de eeuwwisseling. Er stonden toen veel meer tijdritkilometers op het menu, zeker in de Ronde van Frankrijk. In de editie van 2023 waren dat er amper 22,4. In 1970, toen Merckx zijn eerste dubbel met de Giro neerzette, bijna het viervoudige (85,6).

In de Tour van 1982, het jaar van Hinaults eerste dubbel, werd zelfs 144 kilometer individueel tegen de klok gereden, plus een ploegentijdrit van 69 kilometer. In de Tour van 1992, toen Indurain zijn eerste dubbel realiseerde, hetzelfde beeld: 129 individuele tijdritkilometers, met nog een ploegentijdrit van 63,5 kilometer.

Merckx, Hinault en Indurain konden zo veelal hun voorsprong opbouwen in het chronowerk en die bestendigen/uitbouwen in de bergetappes, die toen qua aantal hoogtemeters, cols en aankomsten bergop niet zo talrijk waren als nu.

3. Hoe relevant is de Giro nog?

Vandaag staat de Tour duidelijk hoger op de prestigeladder dan de Giro, maar er was ooit een tijd, in de jaren vijftig tot midden jaren zestig, dat de Ronde van Italië op dezelfde hoogte werd gezet als de Ronde van Frankrijk, zelfs iets hoger.

‘Door de financiële dominantie van de Italiaanse ploegen, die de Giro belangrijker vonden, en door de formule met landenteams die de Tour het moeilijker maakte om competitieve teams aan de start te krijgen, was de kwaliteit van het deelnemersveld in de Ronde van Italië vaak beter’, zegt wielerhistoricus Patrick Feyaerts.

‘Met de definitieve overgang naar commerciële merkenploegen in 1969 heeft de Tour het tij kunnen keren, al ging dat stapsgewijs. Sommige edities in de jaren zeventig hadden nog altijd een povere bezetting ten opzichte van de Giro. In de jaren tachtig verloor die ronde echter een deel van zijn uitstraling: er werd te veel met het parcours geknoeid om Italianen te laten winnen.

‘De drie zeges van Greg LeMond, als eerste Amerikaan, wakkerden dan weer de Angelsaksische belangstelling voor de Tour aan. Toen vanaf de jaren negentig ASO de organisatie echt in handen kreeg en er meer internationale sponsors, en opnieuw grote fietsmerken, hun intrede deden, steeg de belang van de Tour nog meer.’

In het hoofd van Tadej Pogacar, de aaibare Kannibaal: ‘Ik denk nooit dat ik onverslaanbaar ben’

De laatste tien jaar is het verschil nog vergroot, mede door het wegglijden van het Italiaanse wielrennen. Dat heeft sinds 2017 zelfs geen WorldTourploeg meer, en sinds het pensioen van Vincenzo Nibali ook geen ster om de belangstelling voor de Giro in eigen land op te krikken.

Dat Girobaas Mauro Vegni een paar miljoen over had om Pogacar te lokken, is dus geen toeval. Opboksend tegen de almachtige Tour is het moeilijk om, zelfs met premies, een sterk deelnemersveld samen te stellen. Veelzeggend: uit de top 23 van de UCI-ranking op 23 april is de Sloveen de énige die aan de start verschijnt – zonder Van Aerts forfait waren er dat twee geweest.

Het sprintersveld is wel goed gestoffeerd, met onder meer Tim Merlier, Fabio Jakobsen, Jonathan Milan en Olav Kooij, maar de spoeling voor het algemene klassement is zeer dun: veteranen als Geraint Thomas, Romain Bardet, Damiano Caruso en Nairo Quintana, aangevuld met Ben O’Connor, Thymen Arensmans en de jonge Belg Cian Uijtdebroeks.

Niemand die Pogacar, als die niet valt of ziek wordt, echt kan bedreigen. De vraag is niet of hij de Giro zal winnen, maar met hoeveel voorsprong, met hoeveel ritzeges en of hij de eerste renner sinds Gianni Bugno in 1990 wordt die leider is van de eerste tot de laatste etappe.

De Giro-organisatie heeft de openingsrit, met aankomst in Turijn, zelfs lastiger gemaakt zodat de Sloveen daarna al de roze trui kan aantrekken.

De kans is dus groot dat commentators de legendarische zin van radiojournalist Mario Ferretti tijdens de memorabele solo van Fausto Coppi naar Pinerolo in de Giro van 1949 in de komende editie dus vaak zullen kunnen gebruiken: ‘Un uomo solo al comando’ – ‘Eén man aan de leiding’.

Mooi voor de mythevorming rond Pogacar, maar funest voor de spanning.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content