Peter Winnen over de schoonheid van Alpe D’Huez: ‘Die naambordjes in de haarspeldbochten vind ik veel mooier dan een trofee’

© FOTO KOEN BAUTERS

Peter Winnen (64), tweevoudig winnaar op Alpe D’Huez, over de meest mythische Tourcol van allemaal. En over de hardheid én de schoonheid van het wielrennen, ‘de enige sport die ertoe doet’.

Deze reportage verscheen in de Tourgids 2022 van Sport/Wielermagazine. Haal ze nu in huis of koop ze in onze webshop.

Wat kan het toch mooi zijn, wat kan het toch geweldig zijn: zo’n jonge debutant van 23 jaar knokt tegen drie indrukwekkende figuren: Robert Alban, bergkoning Lucien Van Impe en de grote Bernard Hinault. U hoort in de microfoon misschien al die Nederlanders klappen en juichen, ook zij weten niet wat ze zien. Peter, wat ga je doen? Peter, wat ga je doen? Peter Winnen wordt de winnaar van deze koninginnenrit in de Alpen!’ De legendarische sportverslaggever Theo Koomen – zou Michel Wuyts er inspiratie gehaald hebben voor zijn ‘Tommeke, Tommeke, Tommeke, wat doe je nu?’ – brengt zijn ongebreidelde enthousiasme over op de luisteraars van NOS Radio Tour de France. Het is 14 juli 1981 en een nieuwe held is opgestaan voor de Nederlandse wielerliefhebbers, maar ook voor een klein Vlaams jongetje, dat de koers op tv steevast volgt op schoot bij zijn vader en begeesterd raakt door de pedaalslag van die helblonde pocketklimmer in z’n prachtige lichtblauwe shirt.

Ruim 40 jaar later mag dat jongetje op bezoek bij Peter Winnen in het Nederlands-Limburgse Venray. Aanleiding voor het interview is andermaal 14 juli, de dag waarop ook in 2022 – 70 jaar nadat het voor de eerste keer gebeurde – de meest tot de verbeelding sprekende Alpenreus het wonderlijke decor vormt van een ritaankomst in de Tour. Winnen is ondertussen 64, maar nog even blond als tijdens zijn wielerloopbaan, waarin hij naast de witte trui bij zijn debuut ook drie etappes won in La Grande Boucle. In 1982 pakte hij de zege in Morzine, een jaar later was hij voor de tweede keer de beste op Alpe D’Huez en stond hij als derde in het eindklassement op het podium in Parijs.

Peter Winnen over de schoonheid van Alpe D'Huez: 'Die naambordjes in de haarspeldbochten vind ik veel mooier dan een trofee'
© FOTO KOEN BAUTERS

Na zijn carrière ontwikkelde Winnen een ander talent: schrijven. Columns van zijn hand verschenen 17 jaar lang in NRC en nadien, tot op heden, in de Volkskrant. Zijn eerste boek, Van Santander naar Santander, kwam in 2000 uit en boek nummer elf, De dag dat ik in de berm ging zitten, ligt sinds november in de winkel. Een van de hoofdstukken in zijn jongste boek gaf hij de titel Van Alpe d’Huez kom je niet meer los. Wie beter dus dan een van de slechts vijf tweevoudige winnaars op ‘de Nederlandse berg’ om de eerste vraag te beantwoorden:

Wat geeft Alpe D’Huez zo’n mythische uitstraling?

Peter Winnen: ‘Volgens mij komt dat vooral omdat het zo’n móóie col is. Hij ligt daar geweldig en je hebt altijd een heel fraai uitzicht op het dal. Ook die haarspeldbochten geven de berg extra schoonheid mee. Bovendien is het er meestal stralend weer, dat scheelt ook.’

Hollands vakantieoord

De eerste winnaar op Alpe D’Huez, in 1952, was de legendarische Fausto Coppi. De finishlijn lag weliswaar niet op de top, wel ongeveer halverwege de klim in het dorpje Huez, maar het was wel de allereerste keer dat de aankomst van een touretappe zich op een col bevond. In hoeverre hebben die twee elementen bijgedragen tot het roemruchte imago?

Winnen: ‘Ze hebben daar waarschijnlijk wel toe bijgedragen, net als het feit dat de finish bijna altijd aan het einde van een heel lastige Alpenrit ligt. Er gebeurt altijd wel iets met het oog op het klassement. De strijd om de dagzege maakt er op die klim sowieso een boeiend kijkstuk van en als de gele trui dan nog eens op het spel staat, geeft dat de etappe nog meer spanning en grandeur.’

De intensiteit van het leven als wielrenner heb ik nadien nooit meer gekend.’

Peter Winnen

Lucien Van Impe liet in Het Nieuwsblad een aantal jaar geleden optekenen dat het de mooiste aankomst in de Tour is en hij voegde er lyrisch aan toe: ‘Als je beneden Bourg d’Oisans uitrijdt, is het net alsof je een arena binnenkomt.’ Anderzijds is hij net zoals zowat alle wielertoeristen en profrenners van mening dat er veel lastigere beklimmingen bestaan: ‘Tourmalet, Aubisque, Pla d’Adet, dat zijn andere beesten, hoor.’ Hoe zie jij dat?

Winnen: ‘Je hebt er inderdaad veel die zwaarder zijn, maar aan het einde van een lastige rit, is zelfs een viaduct zwaar. Nu, de eerste drie kilometer van Alpe D’Huez zijn wel pittig, moet ik zeggen. Er wordt ook meestal een hoog tempo ontwikkeld, wat het een toch een col maakt om op kapot te gaan.’

‘De Nederlandse berg’, luidt de bijnaam. Kan je uitleggen wat Alpe D’Huez zo bijzonder maakt voor jullie?

Winnen: ‘Voor Hollanders is het een vakantieoord, ze hebben die berg helemaal geconfisqueerd. In mijn tijd was dat nog niet zo uitgesproken. Er kwamen wel Nederlanders, maar Alpe D’Huez stond nog niet bekend als dé Nederlandse berg. Laat ons zeggen dat het fenomeen in ontwikkeling was. De pastoor van het kerkje was wel een Nederlander, Jaap Reuten. Toen ik juichend over de streep reed in 1981, luidde hij de klokken. Dat ritueel zou hij, zo gaat het verhaal, elke keer herhalen als er een landgenoot als eerste bovenkwam, maar dat heeft hij later zelf ontkracht. Hij deed dat gewoon elke avond op een bepaald uur. Nederlanders wonnen er vroeger vaak, maar is het niet zo dat de Italianen ons al ingehaald hebben?’

Ze staan er nog eentje achter. Van de dertig keer dat er een Tourrit arriveerde, won er acht keer een Nederlander, zeven keer een Italiaan. De laatste Nederlandse zege dateert wel al van 1989 …

Winnen: ‘… Dan wordt het hoog tijd, maar wie zou het dan moeten doen? Drie jaar geleden was Steven Kruijswijk aardig op weg, maar hij kon na een lange solo niet standhouden tot het einde.’

Jagen en jakkeren

Bocht 7 staat bekend als ‘de Nederlandse bocht’ omdat die bij elke passage wordt ingepalmd door in het oranje uitgedoste wielergekke Nederlanders. Bocht 13 en 15 hebben voor jou misschien nog meer waarde, want op de bordjes die daar hangen staat jouw naam. Je overwinningen zijn op die manier vereeuwigd. Word je er nog vaak over aangesproken?

Winnen: ‘Ik vind het wel een fijn initiatief dat de winnaars geëerd worden met een naambordje in elk van de 21 haarspeldbochten. Geregeld krijg ik nog een foto toegestuurd van mensen die daar aan het fietsen zijn. Ik vind het veel mooier dan een trofee. Ja, die zeges op Alpe D’Huez blijven aan me plakken, daar kom ik niet meer van af. Als mensen me aanspreken, dan gaat het altijd daarover en bijvoorbeeld niet over mijn overwinning in Morzine. Nu, de mensen die het hebben meegemaakt, dat begint wel te vergrijzen.’

Peter Winnen: 'Mijn periode als wielrenner waren enorm intense jaren. Je gaat verschrikkelijk diep en je weet dat op de een of andere manier allemaal uit jezelf te trekken.'
Peter Winnen: ‘Mijn periode als wielrenner waren enorm intense jaren. Je gaat verschrikkelijk diep en je weet dat op de een of andere manier allemaal uit jezelf te trekken.’© FOTO KOEN BAUTERS

Denk je nog wel eens spontaan terug aan je overwinningen in de Tour, en hoe blik je erop terug?

Winnen: ‘Als ik renners in de bergen zie koersen, dan gebeurt het wel, ja. Dan denk ik voornamelijk: dat kan ik niet meer. ( lacht) Het heeft voor mij nu vooral te maken met de herinnering aan jong zijn, aan de kracht waarover ik beschikte en aan het avontuurlijke. Het is immers één groot avontuur, zo’n Ronde van Frankrijk. In 1981 maakte ik er mijn debuut en het meest speciale eraan was: ik ging die ronde in zonder dat ik het idee had dat ik überhaupt drie weken op een fiets kon zitten. Bleek dat ik juist na veertien dagen helemaal in orde begon te komen. Ploegleider Walter Godefroot liet me zonder druk starten. ‘Leert de stiel maar’, gaf hij me mee. Net zoals nu zeiden ze toen al dat niets te vergelijken valt met de Tour, en dat klopt ook. Het was overigens een heel lange editie, twee dagen langer dan normaal, want we startten al op donderdag. Ik kan me nog goed herinneren dat ik het aanvankelijk echt moeilijk had. Na de proloog stonden er op vrijdag meteen twee etappes op het programma – dat was vaker zo in die tijd. In de ochtendrit reden we door het achterland van Nice. Ik wist niet wat ik meemaakte, verschrikkelijk zoals ze daar joegen en jakkerden. Op een gegeven moment was ik op een van die beklimmingen de allerlaatste die er nog aan hing. Ik wilde niet lossen, maar het was kantje boord. Op dat moment dacht geen haar op mijn hoofd eraan dat ik ruim twee weken later zou kunnen winnen op Alpe D’Huez.’

Niet gepolijst, wel nomadisch

En toch gebeurde het, en twee jaar later nog een keer. Aan welke van beide zeges hecht je het meeste waarde?

Winnen: ‘Aan die eerste, met als reden wat ik net aangaf: je bent jong en je hebt geen idee van wat je te wachten staat. Dan kunnen winnen ervaarde ik als magisch. In 1983 liep ik in het begin van de Tour een flinke bronchitis op en begon ik me ook pas na twee weken een beetje goed te voelen. Op weg naar Alpe D’Huez raakte ik voorop met Jean-René Bernaudeau, waarbij het aanvankelijk het idee was dat ik de rit zou winnen en hij de leiding zou nemen in het klassement. We zaten er echter allebei zo afschuwelijk door dat het gat kleiner werd en hij zijn virtuele gele trui kwijtspeelde. Er moest gesprint worden, twee strijkijzers tegen elkaar. Hij was teleurgesteld achteraf en héél kwaad.

Ik word er eng van als ik de Tourrenners bij een weegschaal 120 gram rijst op hun bordje zie scheppen.’

Peter Winnen

‘Jaren later, in 2009, liep ik bij de Tourstart in Monaco rond op de parking waar de rennersbussen stonden. Plots stoof Bernaudeau, sportdirecteur bij Bbox Bouygues Télécom op dat moment, uit de bus. Meer dan 25 jaar na de feiten was hij nog razend, moet je nagaan. Hij vond dat ik hem geflikt had en zei dat ik die dag zijn carrière gebroken had. Hoe ik hem dan geflikt zou hebben, weet ik niet. Er bestond verder geen afspraak over nadat bleek dat onze voorsprong niet groot genoeg was voor zijn gele trui. Stef Clement, die enkele jaren bij hem in de ploeg reed, vertelde me ook dat hij er echt over bezig bleef dat ik hem genaaid zou hebben. Trouwens, daar in Monaco in 2009 was zijn vrouw er ook bij. Die was zowaar nog kwaaier dan hij.’ ( lacht)

Emoties horen bij een passionele sportbeleving, zeker? Waarom is ook voor jou wielrennen een passie gebleven?

Winnen: ‘Je mag het eigenlijk niet zeggen, maar ik vind dat er maar één sport is die ertoe doet. Wielrennen heeft alles: het is niet in een duf stadion, het is niet zo gepolijst allemaal, het is heel nomadisch en een echte uitputtingsslag.’

Om het met je eigen woorden – uit de NRC-reportage Het geheim van de Tour (2013) – te zeggen: ‘Het leven is een slap aftreksel van het wielrennen.’

Winnen: ‘Daar zit natuurlijk een beetje overdrijving in, maar mijn periode als wielrenner waren enorm intense jaren. Je gaat verschrikkelijk diep en je weet dat op de een of andere manier allemaal uit jezelf te trekken. Die intensiteit van leven heb ik nadien nooit meer gekend. Dat kan ook niet, want die veerkracht en aspiratie heb je als mens alleen maar als je jong bent. Je bent op de rand aan het opereren, van het fysieke en vanzelfsprekend dan ook van het mentale. Als ik nu zit te kijken, kan ik me heel makkelijk identificeren met die renners omdat ik het zelf heb meegemaakt, maar de beleving is uiteraard niet meer dezelfde.’

Drie weken honger

Je spreekt over ‘op de rand opereren’. Moeten we in die optiek ook de uitspraak van jou zien die we lazen in de Nederlandse krant PZC: ‘Neem wat meer afstand en je ziet meteen dat de mens niet geschikt is voor wielrennen’?

Winnen: ‘Het is allemaal op de limiet. En gezond? Ik weet niet of het gezond is, waarschijnlijk niet. Aan de andere kant merk je dat bijna alle coureurs van de jaren 50 stokoud geworden zijn. Die hebben er kennelijk weinig van geweten, terwijl wielrennen destijds nog afmattender moet geweest zijn dan in mijn tijd, denk ik. En het eten nog slechter. ( lacht) Nee, alles wat op de limiet is, daar zijn het lichaam en de psyche niet voor geschikt. Maar het is wel de moeite van het proberen waard.’

In 1983 wint Peter Winnen voor de tweede keer op Alpe d'Huez. De Fransman Jean-René Bernaudeau is tweede.
In 1983 wint Peter Winnen voor de tweede keer op Alpe d’Huez. De Fransman Jean-René Bernaudeau is tweede.© FOTO KOEN BAUTERS

Soms is het ook over de rand opereren. In De pijn van de Tour ( NRC, 2013) vertelde je dat je ‘in bepaalde omstandigheden voor het gebruik van doping in de wielersport’ bent.

Winnen: ‘Daarbij refereerde ik vooral aan mijn eigen ervaringen. Ik vond het gerechtvaardigd dat je medicatie nam wanneer je ziek was. Dat een product dat je kon genezen op een verboden lijst stond, vond ik onjuist. Mijn opvatting was dat je een bepaalde balans moest kunnen herstellen, maar aan een aantal dingen moest je natuurlijk niet beginnen. Als je uit een autowrak gezaagd wordt en je ligt op de operatietafel, dan kunnen ze je best bloed toedienen, maar toch niet aan wielrenners, zeg. Als je de verhalen hoort van de generatie na mij… Jezus Christus. In die jaren heb ik met weinig plezier naar de koers gekeken. Ik ben er niet zeker van dat er nu helemaal niets meer gebeurt, maar dat onbeteugelde misbruik zie ik niet langer.

‘Vandaag de dag zijn ze met gerichte trainingen en diëten in staat om een renner helemaal op punt te stellen. Ik word er wel eens eng van als ik de Tourrenners bij een weegschaal 120 gram rijst op hun bordje zie scheppen. Ik kan me niet anders herinneren dan dat ik drie weken permanent honger had. Dan ben ik blij dat ik in een andere tijd koerste. In die zin moet ik zeggen dat ik op het gebied van verzorging en begeleiding bij Capri Sonne geweldig ben opgevangen. We hadden twee ploegartsen, terwijl er bij ‘het grote’ Raleigh geen enkele zat.’

Het enige wat in je woonkamer herinnert aan je wielercarrière is dan ook een grote foto van jou in het shirt van Capri Sonne, niet in dat van Raleigh.

Winnen: ‘Het is een poster die ooit werd uitgegeven door het wielerblad Soigneur. Pas jaren nadien heb ik hem opgehangen. En ja, zo komen we uit waar we begonnen, want het is een herinnering aan mijn mooiste overwinning: de eerste keer Alpe D’Huez.’

‘Wij konden meer avonturieren’

Terwijl hij zelf nog meerdere keren per week op de koersfiets zit, volgt Peter Winnen (64) als liefhebber en columnist het huidige profpeloton natuurlijk ook op de voet. Hij ziet gelijkenissen met zijn eigen periode als wielrenner, maar hij stelt ook opmerkelijke verschillen vast. ‘Ik wil het verleden absoluut niet verheerlijken, want wij moesten alles zelf uitzoeken en dat ging vaak moeizaam. Maar in vergelijking met nu hadden wij veel meer mogelijkheden om te avonturieren. We hadden – goddank – niet van die strakke ploegprotocollen. Het was gewoon experimenteren, grenzen opzoeken en eroverheen gaan, en stommiteiten begaan waar af en toe iets moois uit kwam.

‘Onlangs las ik nog dat José De Cauwer het ook aangaf: er wordt tegenwoordig een soort toewijding geëist van jonge coureurs, waarvan je je kan afvragen of het niet al te machinaal wordt. Ze moeten diëten en data opsturen om dan een afgelijnd trainingsschema te ontvangen. Bovendien krijgen ze vaak een welomschreven rol toebedeeld binnen de ploeg waar ze bijna niet meer uitraken. Maar goed, als ik nu zou debuteren, dan zou ik dat waarschijnlijk ook allemaal doen en net zo gepassioneerd zijn.’

Gelukkig, zo besluit hij, weerhoudt dat keurslijf meerdere renners van de huidige generatie niet om attractief te koersen. Wout van Aert en Tadej Pogacar laat hij niet onbenoemd en ook voor Mathieu van der Poel gaat Winnen op het puntje van zijn stoel zitten. ‘Wie is er geen fan van Van der Poel? Langzaam maar zeker komt hij er wel achter dat je niet meer zo wild mag koersen, dat daar een prijs aan hangt. Maar het was fantastisch hoe hij in het profpeloton stapte: reputatie interesseerde hem niks, hij deed zijn ding, wilde zich gewoon uitleven op de fiets.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content