Naar de roots van Van Aert: ‘Wout kon niet tegen zijn verlies’
Niets wees erop dat de kleine Wout van Aert (26) zou uitgroeien tot een van de beste eendagsrenners van zijn generatie. Dit is het verhaal van een vinnig opdondertje dat liever door de Kempense bossen croste dan op de weg reed. Woutje voor hij Wout werd.
Dit stuk verscheen in de Wielergids 2021 van Sport/Voetbalmagazine.
Door Loes Geuens
‘Twee kleine, schrale ventjes waren het. Nog te plat tegenover andere kinderen. Maar als je ze door de bossen van Herentals zag rijden: dat was een lust voor het oog.’ Ploegleider René Nuyts – ‘iedereen noemt mij Nekes‘ – weet nog goed hoe de negenjarige Wout van Aert en Daan Soete zich voor het eerst aanmeldden bij het jeugdteam DCM. Van Aert met een tweedehands crossfietsje dat ineengeknutseld was door zijn vader, Soete op een aftandse mountainbike ‘waar je eerst nog een kwartier aan moest prutsen voor je kon vertrekken’. Wout en Daan werden boezemvrienden, en de Nekes nam hen iedere week mee op sleeptouw. Ze groeiden en groeiden, en toen bleek één van de twee ineens een wereldtopper. Sprookjes bestaan.
In de Broekzijstraat in Lille wordt de Vlaamse woondroom nog waargemaakt. Nette viergevelwoningen staan keurig op een lint, met tuinen die uitvloeien in mistige velden en grote plukken bos. Over een van de vele aarden zijwegen hobbelt een aftandse tractor voorbij. Hier groeit Wout van Aert eind jaren negentig op, in een heel gewoon gezin. Vader Henk werkt bij de groendienst van de provincie Antwerpen, moeder Ivonne is stagebegeleidster bij de VDAB. Jongere zus Liese doet aan ritmische gymnastiek. En de Wout, die fietst.
Op zijn derde mogen – neen, moéten – de zijwieltjes eraf en bij zijn eerste communie krijgt Wout zijn eerste mountainbike, een blauw-grijze. ‘Wout en die fiets, dat was één geheel. Je zag nooit de een zonder de ander’, zegt Lorenz Vloemans. Lorenz, Wout en diens neef Pieter Lauwereys wonen vlak bij elkaar en vormen een onafscheidelijk trio. Na school gooien ze hun boekentas in de verste hoek van de living en spelen ze buiten tot het donker wordt.
‘Wij hadden een parcours gemaakt en fietsten van de ene tuin naar de andere. Bij mij thuis hadden we een wasbord uitgegraven, bij Pieter lag een berg zand waar we iets mee mochten en in de tuin van Wout was er een trapje waar je moest afstappen. De papa van Wout had een grote spot in de tuin gehangen, waardoor we ook in het donker konden fietsen. Als het regende en er veel modder aan te pas kwam, was het nóg leuker.’
In de vakanties trekken de drie jongens iedere ochtend met een kruiwagen vol spullen naar het bos. Vloemans: ‘Vaak wisten we nog niet wat we daar gingen doen, maar ter plekke kwam de inspiratie meestal snel: een parcours bouwen, kampen maken. Misschien werd er wel een boom omvergetrokken. Ik herinner me ook dat we een tunnel van zeker twee meter lang gegraven hadden. Levensgevaarlijk eigenlijk.’ Toch zijn er duidelijke grenzen. ‘Wout was heel plichtbewust. Om halfacht thuis was om halfacht thuis. In de laatste week van augustus moest Wout al vroeg gaan slapen van Vonne, om alvast opnieuw aan het schoolritme te wennen.’
Dikke Bertha
Op honderd meter van de Broekzijstraat liggen de terreinen van FC Lille. Eén, hooguit twee trainingen maakte Wout hier mee. ‘Sjotten was niks voor Wout, ‘ lacht Lorenz, ‘want dan kon hij niet winnen. Of het nu voetbal of Monopoly was, de Wout kon niet tegen zijn verlies. Hij raakte dan snel gefrustreerd. Of hij begon een beetje vals te spelen.’
Naar de atletiekclub dan maar. Kijk, dat valt beter mee.
Tot zijn twaalfde gaat Wout iedere woendag- en vrijdagavond naar de trainingen van AC Lille, op de atletiekpiste van sportcentrum De Balsakker. Anderhalf uur rondjes lopen, maar vooral Dikke Bertha spelen, of schipper-mag-ik-overvaren. ‘Wout was een heel vriendelijk, spontaan, klein manneke’, zegt trainster Nancy Luyten. ‘Hij luisterde goed en was altijd blij. Als ze in groepen verdeeld werden, was hij degene die zijn teamgenoten het hardste aanmoedigde. Spelletjes deed hij het liefst, want dan kon hij winnen. Als de training afgelopen was, riep hij vaak: is het nu al gedaan?’
Wout kan hard lopen, en hij is gebeten, ziet Nancy. ‘Hij had een enorme winnaarsmentaliteit: ik wil presteren, ik wil de eerste zijn. Wout had echt karakter.’ In de enkele wedstrijden waaraan hij deelneemt – veldlopen van 1000 tot 1500 meter – eindigt Wout steevast op het podium. Maar de fiets roept. Op 20 oktober 2002, hij is dan acht, rijdt Wout zijn eerste veldcross, in Heerle. Hij wordt tweede en heeft meteen de smaak te pakken. Al snel laden Henk en Ivonne elke week zijn tweedehandscrossfietsje in de koffer van hun stationwagen.
Als miniem moet je in die tijd nog naar Nederland om te crossen. Iedere week staan in een ander Brabants dorp ouders enkeldiep in de modder naar hun kroost te roepen. Na een kwartier is het voorbij en kan er moe maar voldaan een braadworst naar binnen gewerkt worden. Een camper komt er nog niet aan te pas, het is nog de tijd van je wassen in de kom. ‘Daar werd allemaal niet zo bij nagedacht’, zegt Daan Soete. ‘Je deed je koerskleren thuis al aan voor je vertrok, na de wedstrijd trok je een vest bij aan en ging je spelen.’
Het zijn elke week dezelfde jongens die tegen elkaar rijden. Daan Soete start in de categorie van de achtjarige Mathieu van der Poel. Soete: ‘Mathieu won bijna altijd alles. Hij had ook al topmateriaal bij van zijn vader, een Trek met carbonwielen en Dugastbanden. Daar konden wij alleen van dromen.’ Wout botst op de gebroeders Sweeck, die in december geboren zijn en een jaar lager mogen rijden. Vaak eindigt hij als tweede of derde en dan wil het potje wel eens overkoken. ‘Wout was wat wij een buzzeke noemen’, zegt Nekes Nuyts. ‘Ik heb ooit geweten dat hij zijn fiets wegsmeet na een wedstrijd. Ik zei tegen hem: ‘Nu raap je die fiets op. Je weet niet hoelang je papa daarvoor moet werken, zeker?’ Wout was iemand die altijd alles gaf. Doseren kende hij niet. Het was een echte bijter en hij werd alleen maar sterker door altijd achter de Sweecken te rijden.’
Huilen van de kou
Vanop de Toeristentoren in Herentals kijk je 360 graden om je heen tegen bomen aan, een zeldzaamheid in Vlaanderen. De 24 meter hoge toren werd gebouwd ter ere van Expo’58 en biedt een weids uitzicht op de Kempense Heuvelrug, een oude zandduin die zich uitstrekt van Lille tot Kasterlee. Tweehonderd jaar geleden was dit nog een kale heidevlakte, met hier en daar een keuterboer die overleefde met schapen hoeden en turf steken. Na de ontdekking van steenkool in de Limburgse Kempen werden massaal grove en Corsicaanse dennen aangeplant om als stuthout te dienen in de mijnen. Iets anders wilde hier toch niet groeien. Vandaag struikelen de mountainbikeroutes over elkaar heen in de bossen van Herentals, Lichtaart en Kasterlee.
Zelfs op een druilerige decemberdag worden op de parking van Camping Floreal in Lichtaart ijverig mountainbikes van fietsrekken geschroefd. Mannen van zestig in dure fietsjacks maken zich op voor een tochtje langs de Toeristentoren, de lange zandberg of het speciaal aangelegde cyclocrossparcours. De dappersten sluiten af in de put, een diepe kuil waar je op honderd verschillende manieren niet kan boven geraken.
Jarenlang kwam Nekes Nuyts hier iedere woensdagnamiddag met een twintigtal crossertjes trainen. ‘Twee jongens stonden er altijd: Daan en Wout. Soms goot het zo erg dat je dacht: hier rijden we zelf niet door, en dan stonden ze er toch. Wij hadden wel eens mannekes die huilden van de kou op hun fiets, maar niet Wout en Daan. Die kregen geen kou, en moe werden ze ook niet.’ Daan Soete: ‘Wij zagen dat niet als trainen, wij fietsten gewoon graag.’
‘Wout viel op, vooral door zijn technische vaardigheden en zijn bochtentechniek’, zegt Nuyts. ‘Toen hij een jaar of dertien was, lag er na een storm eens een dikke boom op het pad. Wout riep al van ver: mag ik erover springen? Ik wilde het niet, ik was bang dat hij zijn fiets zou kapot maken. Allez Nekes, allez Nekes… Awel, hij sprong er met gemak over.’
Wout leeft voor de winter, voor het zand en de modder. ’s Zomers legt vader Henk wegbandjes op zijn crossfiets en rijdt Van Aert wel eens een wegwedstrijd, maar hij steekt er niet bovenuit. Daan Soete: ‘Bij de miniemen en de aspiranten wordt er heel weinig op de weg gereden, dus was het vaak een massasprint. Daar wonnen meestal de jongens die lichamelijk sterker waren. Ik denk dat Wout zelfs bij de beloften nog niet aan de weg dacht. Hij is dat pas op latere leeftijd graag gaan doen.’
GELE TRUI
Als aspiranten raggen Wout en Daan uren door de bossen van Herentals. Een van hun vondsten is de skiberg: een twintig meter hoge molshoop waar de oude skiborstels nog uit de grond steken. Steil is die wel. Een man in een geel fluovest zwoegt naar boven. Rak-tak-tak doet zijn derailleur, op zoek naar de kleinste versnelling. Hij haalt het net niet. Even later stapt Erwin Vervecken met een delegatie naar boven om het parcours van Herentals Crosst te keuren, dat dit jaar de Azencross in Loenhout vervangt in de X2O Badkamer Trofee. Over drie weken zal Wout Van Aert hier, op zijn oude trainingsparcours, zijn eerste veldrit van het seizoen winnen.
Vlakbij de skiberg houdt de Antwerpse afdeling van de Vlaamse Wielerschool kantoor. Hier komt de jonge Van Aert iedere zaterdagochtend trainen met leeftijdsgenoten, volgens de fundamenten die Rik Van Looy ooit uittekende. Gediplomeerde trainers geven er aangepaste trainingen per leeftijdscategorie: bij de jongste renners draait alles om spel en plezier, en met de jaren worden er uithouding, kracht en corestability aan het programma toegevoegd. Wout vindt het allemaal prima. Enkel de meerdaagse stages laat hij meestal aan zich voorbij gaan: hij heeft te veel heimwee. Wout zit graag in zijn vertrouwde omgeving, bij mensen die hij goed kent.
Op zijn dertiende doet Wout voor het eerst mee aan de Ronde van de Aspiranten, een meerdaagse wielervakantie annex wedstrijd van Herentals naar de Vlaamse Ardennen en terug. Daan Soete: ‘Er waren tijdritjes op de Muur, de Bosberg en Carrefour de l’Arbre, en daar kon je dan de gele trui winnen, zoals in de Ronde van Frankrijk. Op onze leeftijd was dat al heel wat, dat we op die wegen mochten rijden. Wout en ik gingen er helemaal voor, maar ik kan me niet herinneren dat we ooit zo’n gele trui te pakken hebben gekregen.’
Klierkoorts
Bij de aspiranten weet Wout verschillende crossen te winnen, op zijn twaalfde wordt hij zelfs provinciaal kampioen in Mol. De stap naar de nieuwelingencategorie valt hem echter zwaar. Eerstejaars zitten in dezelfde categorie als tweedejaars, laatbloeiers worden er vaak van het kastje naar de muur gereden. Wout weet zich een enkele keer op het podium te vechten, maar wordt ook geregeld weggedrumd. Wat hij tekortkomt aan kracht en gestalte, probeert Wout goed te maken met strijdlust en een flinke portie lef. Ook verbaal.
Daan Soete: ‘Wout was ne vrome, zoals wij dat noemen. Hij had een mening en durfde die ook wel te ventileren. Soms kwam dat arrogant over bij mensen die hem niet goed kenden. Ik herinner me een stage van de Belgische bond bij Centerparcs in Mol waarbij de begeleider helemaal niet met Wout overweg kon. We hadden allemaal wat kattenkwaad uitgehaald op de gocarts, maar die begeleider viseerde Wout en zorgde ervoor dat hij de volgende keer niet mee mocht. Zoiets kon Wout wel eens voor hebben, maar hij lag wel heel goed in de groep. Het was iemand op wie je kon rekenen.’
Als tweedejaarsnieuweling draait het plots vierkant. Klierkoorts. Van Aert moet op doktersbevel de rest van de winter aan de kant en ziet als toeschouwer hoe zijn vriend Daan Soete in Oostmalle Belgisch kampioen wordt. Nekes Nuyts: ‘Wout stond naast mij te wenen omdat hij niet mocht fietsen. Het was echt triestig om te zien. Dat ventje was gewend om vier, vijf keer per week te fietsen en ineens kon hij niet meer vooruit. Voor hem was dat een verschrikking.’
Er volgt een moeilijke zomer. ‘We reden een wedstrijd in de Beker van België bij de nieuwelingen, in Heusden-Zolder’, vertelt Nuyts. ‘Halverwege moest Wout eraf. Wij bleven een tijdje met de auto naast hem rijden, maar hij geraakte echt niet vooruit en op den duur heb ik hem laten stoppen. Hij was daar enorm van aangedaan, dat hij die koers niet kon uitrijden.’ Een pollenallergie blijkt de oorzaak en heel even heeft Wout er genoeg van. Misschien is het beter om te stoppen. Na een goed gesprek met zijn ouders draait hij bij. Ook de volgende winter presteert Van Aert wisselvallig. Maar hij bijt door. What doesn’t kill you, makes you stronger.
Ondanks zijn mindere seizoen mag Van Aert in januari 2011 naar het APB Cyclingteam, dat later zal opgaan in Jong Telenet Fidea. Zelf zegt Van Aert daarover: ‘Om eerlijk te zijn, ik denk niet dat het team destijds echt in mij geïnteresseerd was. Ze wilden vooral Daan Soete.’ Die zou als Belgisch kampioen nieuwe fietsen krijgen van hun DCM-team, maar in augustus zijn ze er nog steeds niet. ‘Mijn vader heeft toen Bart Wellens aangesproken’, zegt Soete. ‘Die leende me meteen een fiets en sprak Hans van Kasteren aan. Ik mocht naar de ploeg en Wout wilde dat natuurlijk ook wel graag. Misschien voelde dat voor hem alsof ze hem er zomaar bij namen, maar ik denk dat ze al wisten dat hij iets kon.’
Sankt Moritz
Wanneer Bart Wellens in de zomer van 2011 de nieuwe rekruten ziet aankomen op stage in Sankt Moritz, valt Wout van Aert hem op. ‘Hij was vinnig en niet op zijn mond gevallen. Ik zal niet zeggen dat het een opvliegend menneke was, maar hij liet zich toch niet doen. De nieuwe aanwinsten werden altijd wel een beetje getest – een keer iets verstoppen, in het zwembad gooien – maar bij Wout kreeg je meteen een koekje van eigen deeg.’
Van Aert weegt 63 kilogram voor 1,70 meter en heeft veeleer het postuur van een veertien- dan van een zeventienjarige. Wellens: ‘Het moest eigenlijk nog een vent worden, maar tijdens de trainingen maakte hij wel indruk. Je zag dat hij er hard voor wilde werken. Regen of wind, een uur langer trainen: allemaal geen probleem voor Wout. Klagen of zagen deed hij nooit.’
Het harde werk loont. Op 9 oktober 2011 klopt Van Aert voor het eerst Mathieu van der Poel, na een lange solo in de A-cross van Ruddervoorde. Later dat seizoen pakt hij zilver op het WK in Koksijde. In de zomer die volgt, wordt Van Aert zestien centimeter groter en wint hij negen kilo spiermassa. Het is de voorbode van veel meer dan iemand ooit voor mogelijk had gehouden.
Het supporterslokaal van Wout van Aert huist in het parochiecentrum van Lille, naast woonzorgcentrum De Lindelo. Achter de glazen toegangsdeur brandt geen licht. De coronacrisis… Het is bijna vier uur. Over het markplein komt de geur van frieten aangedreven. Een jongetje met een grote witte helm racet met zijn rode mountainbike door de straat. Zijn fluovest wappert achter hem aan. Hij is Wout van Aert in het diepst van zijn gedachten.
‘Daan Soete bijna als vermist opgegeven’
Vanaf zijn vijftiende gaat Wout van Aert samen met zijn jeugdvriend Daan Soete regelmatig op stage in het Groothertogdom Luxemburg. Hun ploegleider René Nuyts heeft er een grote stacaravan. ‘Dat was de ideale plek om te trainen voor die jonge mannen: bergskes van vijf, zes procent omhoog, vier à vijf kilometer lang’, zegt Nuyts, die er elke avond kookt voor zijn pupillen. Geen pasta, maar ‘ ne patat, groentjes en vlees’. Nekes lacht en vertelt hoe die twee jonge snaken de deuren van zijn caravan barricadeerden en zijn fiets verstopten terwijl hij oefeningen voordeed. En van die keer dat hij Daan bijna als vermist opgaf.
‘We hadden in de voormiddag een training gedaan van 60 kilometer en kort na de middag zegt Daan: ik ga nog een toerke doen met de mountainbike. En die bleef úren weg. Ik bel naar zijn gsm, maar die lag natuurlijk nog in de caravan. Het werd bijna donker. Ik zeg: Wout, wat moet ik nu doen, hoelang is die al weg? We waren doodongerust. Op de langen duur komt hij toch aangereden. Razend was ik. Begint hij nog te vertellen hoe hij ergens met 90 per uur naar beneden is gereden. Ik zeg: jongen, ik moet het niet weten! Daan durfde al eens verloren te rijden, maar Wout niet. Die kende de route na één keer uit zijn hoofd.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier