Hoe Marc Sleen ritverslagen van de Tour tekende in karikaturen

© Belga Image
Peter Mangelschots

Nu de Tour de France 2024 in volle gang is, duiken we nog eens in ons rijk sportarchief. Herlees hieronder de reportage over Marc Sleen en hoe hij ritverslagen tekende (artikel uit de Tourgids 2015).

Marc Sleen, de geestelijke vader van stripfiguur Nero, tekende van 1947 tot 1964 elke dag van de Ronde van Frankrijk een ritverslag, eerst voor de krant De Nieuwe Gids, nadien voor Het Volk en La Cité. Het zijn stripstroken vol schitterende karikaturen en woordspelingen.

Wie de Ronde van Frankrijk wil volgen heeft daar tegenwoordig alle middelen toe. Er is dagelijks de rechtstreekse uitzending op tv, maar daar blijft het niet bij. Eén muisklik op het computerscherm of één veeg over de smartphone, meer is er niet nodig om alle denkbare informatie op te roepen: uitslagen, klassementen, interviews, foto’s, tot en met livestreaming toe. We denken dat we beter geïnformeerd zijn dan ooit tevoren, maar wat we aan informatie winnen, verliezen we vaak aan mythevorming. Ruim een halve eeuw geleden was het net omgekeerd: tv bestond nog amper, radioverslagen waren beperkt, de wielerfan volgde de ronde hoofdzakelijk via de krantenverslagen. Het Volk drukte daartoe elke dag zelfs een speciaal Tourkrantje. In de vooravond werd het met vliegtuigjes her en der gedropt – op het lokale voetbalveld bijvoorbeeld – verkopers per fiets pikten het daar op en reden ermee door de straten, wielerpetje op het hoofd en een fluitje in de mond om hun komst aan te kondigen. De vierbladige krantjes werden gretig verslonden door de wielerliefhebbers, doorgaans kwamen ze dan pas te weten wie er gewonnen had die dag.

Tour de France Marc Sleen voor Het Volk
© Belga Image

Race tegen de tijd

Marc Sleen, pseudoniem van ridder Marcel Neels, tekende achttien jaar lang een strip over de Ronde. Die verscheen van 1947 tot 1949 in de krant De Nieuwe Gids en nadien in Het Volk, dat De Nieuwe Gids had opgeslorpt. Vanaf 1950 verschenen ze ook in het dagelijkse Tourkrantje en vanaf 1956 in La Cité, de Brusselse krant waarin Marc Sleen ook de Franstalige versie van Nero publiceerde. Het ging elke dag om één enkele strook, niet onderverdeeld in vakjes. De lezers werden op die beperkte ruimte vermaakt met snedige karikaturen van de renners en met zeer plastische voorstellingen van de koersterminologie. Zo werd ‘de man met de hamer’ vaak afgebeeld als een harig monster met een flink uit de kluiten gewassen voorhamer die op de coureurs timmerde. Maar ook de zon of de bergen deelden al eens een tik van de hamer uit – letterlijk dan. Die bergen kregen bijna altijd een gezicht: goedmoedig of boos kijkend, naargelang van de moeilijkheidsgraad. En de hoogste hadden vaak een hoge kraag of col aan. De grappigste berg was de Peyresourde, die als père sourd (dove vader) werd afgebeeld, compleet met een hoorn in het oor. De ‘ervaren ratten’ tekende Sleen als fietsende ratten en de kasseien als echte kinderkopjes. Een sprinter die ‘in een zetel’ naar de finish werd gebracht, zat pontificaal in een zetel op de schouders van zijn ploegmaats en als hij ‘met een half wiel werd geklopt’, dan zag je de winnaar hem effectief aftuigen met de helft van een fietswiel. Per Ronde stonden er enkele tijdritten geprogrammeerd, waarbij de renners ‘tegen de klok’ moesten rijden. Die knalden dan steevast op een levensgroot en grijnzend uurwerk. Erg grappig allemaal, zeker in die pioniersdagen van de strip en vooral omdat het zo overtuigend door Sleen op papier werd gezet.

Drie jaar lang, van 1947 tot 1949, volgde Marc Sleen de Tour ter plekke in een volgwagen. “Dat was eigenlijk doffe ellende,” zegt hij, “want in de wagen kun je niet tekenen. Dat moest dan na de aankomst gebeuren. Vaak maakte ik vooraf schetsen, van de karikaturen en van de finish in Parijs bijvoorbeeld. Voor de rit begon, maakte ik al aantekeningen en na de aankomst tekende ik de juiste hoofden erbij.” Voor zijn karikaturen kon hij een beroep doen op een grote collectie foto’s van renners die een Frans agentschap hem bezorgde. Maar in die eerste jaren tekende hij hun portretten ook ter plekke. “Ik ging voor de Tour naar Parijs en mocht op de kamer van Fausto Coppi, Gino Bartali en anderen. Of ik tekende hun karikaturen terwijl ze gemasseerd werden. Dat kon toen allemaal, dat was een andere wereld dan nu.” Vanaf 1950 volgde Sleen de Tour thuis op de radio. “Op een Franse post gaven ze om het halfuur een nieuwsbericht uit de koers, met ontsnappingen, valpartijen… Of met RAS: rien à signaler. Dan moest ik zelf mijn fantasie wat gebruiken. Wanneer de strook klaar was en nog vochtig van de inkt, kwam een jongeman met een Harley Davidson die ophalen. Die vloog met de tekening in een koker met 150 per uur naar Brussel, naar de redactie van La Cité, waar er van de tekening een cliché werd gemaakt. Met dat cliché stoof hij door naar Gent, waar ze het direct in Het Volksken zetten. Dat was een onvoorstelbare race tegen de tijd. Die jongen kreeg daarvoor zelfs 500 frank (12,5 euro, nvdr), veel geld in die tijd, terwijl ik voor mijn tekening maar 400 frank kreeg. Maar hij riskeerde natuurlijk zijn leven.”

Marc Sleen ritverslag
© Belga Image

Gewonde leeuw

Net als in zijn Nero-strips smokkelde Marc Sleen vaak wat algemene actualiteit in De Ronde van Frankrijk. Wanneer er in 1957 een rit vertrekt in Charleroi, laat hij enkele renners op de grond gaan zitten. Tourbaas Jacques Goddet is radeloos en zucht tegen zijn latere opvolger, sportjournalist Félix Lévitan: “Ze hebben met de arbeiders uit de metaalnijverheid gesproken. Ze staken!! Ze eisen een tweede Belgische ploeg, de vijfdagenweek, minder zon, meer bloemkoolbladeren en elk een helper lijk Dis Keteleer.” Sleen verwijst daarmee naar de grote metaalstakingen van dat jaar.

Enkele andere elementen verdienen voor de hedendaagse lezer wat verduidelijking: er werd destijds nog in landenploegen gereden, renners staken tegen de hitte bloemkoolbladeren onder hun petje en de Brusselaar Désiré Keteleer was een meesterknecht die eerder in 1957 tweede was geworden in Parijs-Nice. In 1959 laat Sleen in de rit van Le Lautaret naar Saint-Vincent in het Italiaanse Valle d’Aosta een renner rondrijden met een vrouw voor hem op de stuurstang. Tegen een verbaasde collega zegt hij: “Ze is Italiaanse en ze heet Paola! Gauw van profiteren zeg ik!!”

Een week eerder, op 2 juli 1959, was de Belgische prins Albert (onze latere koning) in het huwelijk getreden met de mooie Paola Ruffo di Calabria. Maar centraal blijven natuurlijk de echte renners staan. Bij de Vlamingen grijpt Sleen hun naam of bijnaam aan om ze een typisch uitzicht te geven. Tuur Decabooter wordt afgebeeld als een kabouter, Ward Van Dijck als kunstschilder (naar de barokschilder Antoon van Dyck), Raymond Impanis, bijgenaamd ‘het bakkertje van Berg’, krijgt een bakkersmuts op het hoofd, en Stanneke Ockers is – enigszins naar waarheid – steevast twee koppen kleiner dan de rest. Een van onze grootheden, Rik Van Looy oftewel ‘de keizer van Herentals’, krijgt een lange mantel aangemeten en een kroon op het hoofd. Met zijn scepter, in de vorm van een hand met opgestoken wijsvinger, peutert hij bij het begin van de Tour 1962 in zijn neus. “Zo zal ik de Ronde winnen”, zegt hij er laconiek bij. Helaas, hij zal zijn eerste Tour niet eens uitrijden.

De Vlamingen, en de Belgen in het algemeen, doen het niet echt denderend in die jaren. In tegenstelling tot net vóór de oorlog weet geen landgenoot als eindwinnaar het podium te bestijgen, al worden er een aantal wel tweede: Briek Schotte in 1948, Stan Ockers in 1950 en 1952, Jean Brankart in 1955, Marcel Janssens in 1957 en Jef Planckaert (soms afgebeeld met een plank als lichaam) in 1962. Sleen symboliseert de Vlaamse onmacht met een leeuw die de ene keer zijn tanden ergens op stuk bijt en dan weer met pleisters en krukken in een hoekje ligt te treuren. Het zijn niet altijd prettige tijden voor ploegleider Sylvère Maes, in 1939 zelf nog Tourwinnaar, die zijn jongens als een leeuwentemmer met de zweep over de weg jaagt.

Wonderdrankje

Marc Sleen was niet alleen striptekenaar, hij was ook illustrator, politiek karikaturist, reclametekenaar en kunstschilder. Hij bezat dus alle troeven om prachtige karikaturen van de renners te tekenen. Alleen al die neuzen! Wat een indrukwekkende collectie neuzen zette hij op papier: die van vijfvoudig winnaar Jacques Anquetil natuurlijk, maar ook die van Fausto Coppi, Gino Bartali, Raphaël Geminiani of Ferdi Kübler – allemaal voorgebergten op zich. “De renners van toen hadden gezichten die je niet gauw vergeet”, zegt Sleen. “Echt lelijke mannen als Pierre Brambilla of René Vietto. Of jongens van bij ons die in de winter hard moesten werken, werkelijk arbeiden, zoals een Briek Schotte in de bietenteelt. Dat zag je op hun gezicht, dat dan ook nog eens verwrongen was van in de koers op die pedalen te moeten stampen. Ik heb er geweten die met het schuim op de lippen bijna van hun fiets vielen. Nu is dat helemaal anders. Een jaar of tien geleden was ik nog eens naar de Tour geïnviteerd. Dat waren allemaal schone jongskes, die door hun vrouw of vriendin in een Lamborghini naar de start werden gebracht. Dat zijn geen coureurs meer, maar luxepoppen. En na 250 kilometer stappen ze lachend af zonder schijnbaar vermoeid te zijn en geven ze direct een interviewtje. Ik begrijp niet hoe ze dat kunnen. Dat is toch alleen maar mogelijk met versterkende middelen.” Daar raakt Sleen een punt aan dat hij in zijn strips ook weleens thematiseerde: doping. Een renner die een bom inslikt bijvoorbeeld, of een pikuur krijgt.

En in de Tour van 1963 prijst Adhemar, de zoon van Nero, een wonderdrankje aan, maar dan wel een ‘zonder bijwerkingen’ – wat aangeeft wat voor rommel de coureurs toen weleens durfden in te nemen. Al waren er ook meer ‘onschuldige’ preparaten, weet Sleen nog: “Briek Schotte vertelde mij eens wat hij nam. Ik dacht dat hij versterkende middelen in zijn bidon had, maar neen… ‘Ik kluts vier of vijf eieren met een stevige scheut cognac in’, vertrouwde hij me toe. ‘Ik pak dat vijf kilometer voor den arrivee. Dat ze dan maar afkomen!’ Schotte kon een stukje sprinten, maar zijn drankje was ook al eens te straf en dan kwam hij dronken over de eindstreep.” Ook de voeding is veranderd in al die jaren, merkte Sleen toen hij de laatste keer de Tour bezocht: “Rik Van Steenbergen werkte ’s morgens 400 gram americain naar binnen. Maar nu zag ik de renners bij het begin van een Pyreneeënrit alleen maar pasta eten. Pasta en nog eens pasta, vlees kwam er niet aan te pas. Maar ze werden wel pas 35e in plaats van eerste…” Zijn eigen favorieten van destijds waren onder meer Jacques Anquetil, die vijf keer de Tour won, Louison Bobet (driemaal winnaar) en de Zwitser Hugo Koblet (winnaar in 1951). Het was ook de tijd van Federico Bahamontes, van wie wordt verteld dat hij boven op een col afstapte om een ijsje te eten – bergkoning worden zei hem immers meer dan de gele trui veroveren. Dat legendarische verhaal werd door Marc Sleen in een van zijn stripstroken vereeuwigd.

Marc Sleen Tour de France
© Marc Sleen

Wafelenbak

Na achttien jaar hield Marc Sleen De Ronde van Frankrijk voor bekeken. Hij maakte toen de overstap van Het Volk naar De Standaard, waardoor hij een aantal reeksen moest achterlaten. Noodgedwongen maar ergens ook met enige opluchting, want Sleen had er in die jaren een hels tempo op zitten. Er was een moment dat hij acht stripreeksen tegelijk had lopen, waaronder Nero, Piet Fluwijn & Bolleke, De Lustige Kapoentjes en Oktaaf Keunink. Tekenaars van toen en nu begrijpen nog altijd niet hoe hij dat heeft klaargespeeld. En in juli kwam er dus nog De Ronde van Frankrijk bij. “Dat betekende ook op zondag tekenen”, zegt hij, “van ’s morgens tot ’s avonds. Na de Ronde was ik hoorndol. Ik heb het overleefd, maar ik wens het niemand toe om zo te moeten werken.” Tekenen doet Sleen al een jaar of tien niet meer. In 2002 sloot hij het Nero-album Zilveren tranen af met nog een laatste grote wafelenbak. De Tour volgen doet hij wel nog, maar niet in de eerste plaats voor de koers: “Ik kijk elke dag. Het is zo prachtig, met de helikopter over die landschappen, die kastelen… Voor wie Frankrijk niet kent, is de Tour de mooiste documentaire die je je kunt indenken.” Dat geldt ook voor Sleens tekeningen: voor wie de renners en de verhalen van toen niet kent, is de stripreeks De Ronde van Frankrijk de gedroomde gids. Meer uit de reeks De Ronde van Frankrijk is te vinden in het Marc Sleen Museum, Zandstraat 33-35, 1000 Brussel.

Partner Content