José De Cauwer en Hennie Kuiper: ‘Ik heb Hennie meer bijgebracht door te klappen dan door te trappen’

© Bas Bogaerts

De inspirator en de afwerker, zo maakten ze furore in de wielerwereld. Nu ze dit jaar beiden 75 worden, blikken vrienden voor het leven José De Cauwer en Hennie Kuiper terug op die unieke samenwerking in een gesprek vol anekdotes, mijmeringen en ontboezemingen.

Met vaste hand schept José De Cauwer de frietjes, eerst op het bord van Hennie Kuiper, daarna pas op het zijne. We merken de symboliek op. Net als in de tweede helft van de jaren 70, toen ze een onafscheidelijk duo vormden in de koers, zijn de rollen duidelijk: De Cauwer ontfermt zich als een trouwe dienaar over zijn kopman. Dat hij zoveel méér was voor Kuiper, wordt de rode draad van het ruim twee uur durende gesprek in brasserie ’t Zonneken in Sint-Niklaas.

Van een zonneke buiten is geen sprake, maar dat deert de kranige oud-renners niet wanneer ze tussen twee buien poseren voor de fotograaf. Zij aan zij, naar het beeld van hun glorierijke samenwerking in het verleden, met De Cauwer eerst als ploegmaat en daarna als sportdirecteur van een van de beste Nederlandse wielrenners ooit.

Jullie leerden elkaar kennen toen jullie in 1975 ploeggenoten werden bij het Nederlandse Frisol-GBC en op stage trokken naar het Gardameer. Hoe verliep die eerste kennismaking?

José De Cauwer: Er mochten zes renners van de ploeg op stage gaan. Kun je je dat voorstellen? Zes. De rest moest thuisblijven.

Hennie Kuiper: Ik heb me later laten vertellen dat het volledige jaarbudget 400.000 gulden bedroeg (ongeveer 180.000 euro, nvdr). Daar moesten de auto’s van rijden, de fietsen van gemaakt worden, de renners en het personeel van betaald worden, alles. Wij kónden niet met de hele ploeg op vakantie gaan.

De Cauwer: (met gespeeld strenge blik) ‘Vakantie? Stage!’

Kuiper: Sorry, stage. Die was mogelijk, weliswaar met een beperkt aantal renners, dankzij cosponsor GBC. De grote baas van dat bedrijf was een goeie vriend van de bekende Italiaanse tv-commentator Adriano De Zan. Dankzij die relatie werden wij uitgenodigd in Italië, ook voor een tv-reportage. Op onze petjes stond aan de ene kant Frisol en aan de andere kant GBC, maar in de uitzending ’s avonds kwam alleen GBC in beeld. (lacht) Ja, daar aan het Gardameer hebben José en ik elkaar leren kennen. We werden kamergenoten.

Ik was meer met zijn carrière bezig dan Hennie zelf. Ik ging in mijn eentje de Tourrit naar Roubaix verkennen, speciaal voor hem.

José De Cauwer

De Cauwer: En het klikte, ook al wa- ren we misschien wel twee uitersten.

Kuiper: Er waren ook gelijkenissen. We waren beiden mannen van den buiten, zoals ze dat in Vlaanderen noemen, en we trainden alle twee stevig. Het was trouwens een bijzonder avontuur, dat eerste buitenlandse trainingskamp. Zo moesten we door een tunnel zonder verlichting, met als gevolg een stevige valpartij. Een volgwagen kregen we nog niet mee, we moesten gehavend terug naar het hotel.

De Cauwer: Het was nog behoorlijk amateuristisch, maar pas op: we kwamen wel goed getraind terug. Ik werd onmiddellijk derde in de Omloop Het Volk.

Was de rolverdeling in de koers van bij het begin duidelijk?

De Cauwer: Ik wist en voelde dat Hennie meer kon dan ik – dat is nadien ook gebleken. Maar in die eerste wedstrijden vertrokken we op gelijke voet. De rolverdeling is pas nadien als vanzelf gegroeid.

Kuiper: Groot wederzijds vertrouwen en geloof in elkaar waren wel van bij het begin aanwezig. José zag dingen in mij die ik zelf niet doorhad. ‘Weet gij wel wat pijn in de benen is?’, vroeg José me. Hij merkte dat ik kon blijven doorgaan, hij heeft dat talent in mij ontdekt. Hij koos ook onmiddellijk voor mij, terwijl we met Fedor den Hertog een renner in de ploeg hadden die bij de amateurs iedereen naar huis had gereden en door velen naar voren werd geschoven als dé kopman.

De Cauwer: Maar met die man viel geen land te bezeilen.

Kuiper: En dat bracht ons dan weer dichter bij elkaar.

De Cauwer: Wij waren niet die vlot gebekte Nederlanders van Amsterdam of Rotterdam. Die schimpten een beetje op ons – ik als een van de eerste Vlamingen die in Nederland gingen koersen en Hennie als boerenzoon uit Tukkerland. Dan ga je automatisch samenspannen en het voor elkaar opnemen.

In die samenwerking – dat heb je in een interview met NPO Radio 1 een keer gezegd, José – beschouwde jij je meer als inspirator dan als knecht. Wat bedoelde je daar precies mee?

De Cauwer: Ik heb meer kunnen bijbrengen door te klappen dan door te trappen. Je hebt drie soorten knechten: de knecht die op kop rijdt om de eerste honderd kilometer te overbruggen, de knecht die je in de finale nog kan bijstaan en de knecht die motiveert en meedenkt met de kopman. Dat zou de ploegleider moeten doen, maar dat gebeurt helaas niet altijd, vroeger al helemaal niet. Die derde soort knecht was ik. In die zin heb ik voor Hennie meer betekend naast de fiets dan erop. Aanvankelijk kreeg ik te horen: ‘De Cauwer, waar ben jij mee bezig? Met die stille Nederlander wat rondrijden.’ Tot hij eind augustus 1975 de regenboogtrui pakte, toen werd ik plots de knecht van de wereldkampioen.

© Bas Bogaerts

Je gaf net aan, Hennie, dat José jou deed inzien hoe goed je was. Wat betekende hij verder nog voor jou?

Kuiper: Alleen al de keuze die hij maakte, zegt veel. In zijn eerste kermiskoers klopte hij Roger De Vlaeminck in een massasprint. 95 procent van de renners zou zichzelf op de borst slaan en niet meer willen knechten, maar José deed afstand van persoonlijke winstambities. In dat verband denk ik ook aan Parijs-Brussel in 1975. Daar cijferde hij zich volledig weg voor mij, terwijl het zijn koers was. Dat kun je misschien beter zelf uitleggen, José.

De Cauwer: In mijn debuutjaar bij de profs reed ik er een ijzersterke wedstrijd. Na de kasseien van Nijvel zat ik nog bij de fel uitgedunde hoofdmacht. In volle finale ging ik zelfs aanvallen. Uiteindelijk werd ik ingelopen en miste ik de definitieve ontsnapping, maar die prestatie leverde me wel een contract op bij Sonolor-Gitane. Twee jaar later stond ik met hem hier aan de start. Ik had keihard getraind, want in mijn hoofd zat: in Parijs-Brussel kan ik iets meer. Van bij het begin gaf EddyMerckx er een patat op, het hele peloton in waaiers. Ik keek rond, maar waar was Hennie? Nergens te bespeuren. Ik ben hem moeten gaan oppikken tussen de auto’s.

Kuiper: Daar wil ik naartoe. Twee jaar eerder reed hij er een beregoede koers en hij wilde dat opnieuw doen, maar hij dacht in de eerste plaats aan mij en niet aan zichzelf. ‘Word wakker’, riep hij en met mij in zijn wiel vlamde hij van de ene waaier naar de andere. In een koers waarvoor hij ambitie had, reed hij zich steendood om mij te komen halen. Denk daar maar eens over na. En zo kan ik je nog voorbeelden geven. Zoals toen er twee bussen supporters uit Sint-Niklaas en Temse afzakten naar Roubaix om hun idool, José De Cauwer, aan te moedigen. Maar wat gebeurde er? Ik reed lek, waarop José geen seconde twijfelde, mij zijn fiets gaf en zelf twintig minuten na de winnaar de piste op draaide. Zoiets blijft enkel duren als de vriendschap groot is.

© Bas Bogaerts

Toen je met de regenboogtrui om je schouders verhuisde naar het grote TI-Raleigh, bestond er dan ook geen twijfel over dat José mee de overstap zou maken. Waarom lag de focus in die periode op de Ronde van Frankrijk in plaats van de klassiekers, die je wellicht nog beter lagen?

Kuiper: De Tour was de wedstrijd die me als kind al begeesterde. Bovendien was die koers toen voor mij eigenlijk gemakkelijker dan de klassiekers. Ik miste nog parcourskennis om in de Ronde van Vlaanderen of Parijs-Roubaix betere resultaten te rijden. In feite dacht ik er niet bij na of ik die monumenten ooit op mijn naam zou kunnen schrijven. Ik deed er heel veel voor, maar op een bepaald vlak was ik te weinig fanatiek. Daar kon José zich in opjagen.

De Cauwer: Wij als Vlamingen hadden – hoe moet ik dat zeggen? – meer feeling voor de koers. Voor Hennie was koersen rap rijden, maar dat klopt niet. Koersen is veel meer dan alleen maar rap rijden. Wij probeerden uitgekookter te zijn, in mijn geval ongetwijfeld ook omdat ik minder kon.

Goede vrienden moeten ruzie kunnen maken. Heeft het ooit tussen jullie gebotst?

Kuiper: Zoals José al zei, waren we in bepaalde aspecten uitersten, maar mooi aan onze vriendschap en samenwerking was de manier waarop we met die verschillen omgingen. Bijvoorbeeld: ik was een saaie kloot en deed om halftien het licht uit om te slapen. José was veel levendiger en actiever, maar hij paste zich aan zonder daarover te zeuren. Eén keer heeft hij een week niet tegen mij gesproken. Ik was geobsedeerd door de Tour en toen we de eerste rit in 1977…

De Cauwer: (neemt over) … tussen Fleurance en Auch, ik weet het nog exact. De finale ging beginnen en we schoven samen op. Toen reed ik lek. Geluk bij een ongeluk: ook JoaquimAgostinho reed lek en heel zijn ploeg wachtte hem op, waardoor ik onverwacht nog kon terugkeren. Maar wat zag ik toen we aansloten bij het peloton? Hennie zat weer achteraan. Ik riep: zet je in mijn wiel en we rijden terug naar voren!

Kuiper: Ik antwoordde: maak je niet zo nerveus, we hebben tijd! Daardoor werd hij nog bozer.

De Cauwer: Als je niet beseft hoe snel je met de fiets kunt rijden, dan zeg je ‘we hebben nog tijd’, maar als je à bloc zit, denk je daar anders over. Ik reed naar de kop van de groep, maar toen ik omkeek zag ik geen Hennie. En toen hoorde ik een valpartij achter mij. Hij verloor 24 seconden. Zonder dat verlies had hij op Alpe d’Huez het geel gepakt – een trui die hij in zijn carrière nooit gedragen heeft, nota bene – en was hij als leider aan de slottijdrit begonnen. Nu reed BernardThévenet als geletruidrager tussen een eskadron van politieagenten en reed er één motor 400 meter voor Hennie. Dat had andersom kunnen zijn.

Tien anderen mochten me raad geven, ik hoorde het niet. Maar als die woorden van José kwamen, dan raakten ze me.

Hennie Kuiper

Kuiper: Om die reden heeft hij dus een week niet tegen mij gesproken. De enorme gedrevenheid die hem zo typeerde, miste ik.

De Cauwer: Ik was meer met zijn carrière bezig dan hijzelf. Zo ging ik in mijn eentje de Tourrit naar Roubaix verkennen, speciaal voor hem.

Kuiper: Je zorgde er ook voor dat mijn fiets perfect op maat stond, op de millimeter nauwkeurig.

We horen de dankbaarheid in Hennies woorden. Was hij destijds ook dankbaar? Nu krijgen ploegmaats een dure horloge van de kopman. Heb je er ook eentje gekregen, José?

De Cauwer: Een Cartier. Van Greg LeMond, toen ik ploegleider was en hij de Tour won.

Kuiper: Wij komen uit een andere tijd, maar los daarvan: ik was wel dankbaar maar uitte dat niet. Ik ben zeer rooms-katholiek opgevoed. Werk en Kerk waren het belangrijkste, emoties werden weinig getoond. Mijn ouders hebben vijf kinderen verloren, maar daar werd niet over gesproken. Dat brengt me bij iets waar ik wel spijt van heb. Toen Josés eerste vrouw ernstig ziek werd, wilde hij daar met mij over praten. In plaats van te vragen wat ik voor hem kon doen, zei ik iets in de trant van: ‘Het leven gaat door, we zullen verder moeten.’ Dat klinkt natuurlijk onmenselijk, als iets waarover ik me moet schamen.

Hoe ervoer jij dat, José?

De Cauwer: Tja… (zucht) Ik dacht: God, vergeef het hem, want hij weet niet beter.

Kuiper: Dat was ook zo.

De Cauwer: Dat weet ik. Je zat in je eigen bubbel en gevoelens onder woorden brengen deed je niet. Zo maakte hij zich ook niet druk als anderen hem kleineerden. Ik kon me daar wél verschrikkelijk kwaad om maken. Als je samen met iets bezig bent en ze raken aan hem, dan raken ze ook aan ‘mijn project’ – tussen aanhalingstekens.

Kuiper: Ik was keihard voor mezelf, maar ik stond te weinig op mijn strepen. Ik dacht: laat de benen maar spreken. Zoals in die Tourrit naar Bornem, waarin ik misschien wel het snelste reed in heel mijn carrière en waaraan ook een mooi verhaal hangt, niet José? (lachje) Omdat hij zich altijd ten dienste stelde van mij, wou ik iets terugdoen. Hij reed immers in zijn eigen streek en al zijn supporters stonden langs de kant.

De Cauwer: In het spoor van Hennie kom ik in de finale vooraan. Wanneer ik mijn moment gekomen acht, demarreert hij toch wel zelf, zeker! Met alleen de Zwitser EricLoder in zijn wiel.

Kuiper: Nee, dat was geen demarrage. Ik trok gewoon door op snelheid, in de richting van de motoren die voor het peloton uit reden.

De Cauwer: En ik blijf zitten, na- tuurlijk. Wie wint de koers? Hij! Wie rijdt er lek in de Branstsedreef? Ik! Als ik daar passeer, denk ik er soms nog aan. Hij pakt de bloemen en ik kom pas anderhalve minuut later over de streep. En let op, ze hadden hem eigenlijk moeten diskwalificeren, want hij week flink van zijn lijn af. Kuiper die iemand opzij zet, dat was compleet tegen zijn natuur.

Alweer schikte jij je in een dienende rol, nu zelfs voor eigen publiek. Hoe voelde je je na afloop van die etappe?

De Cauwer: Zo fier als een gieter, want als hij won kreeg ik gelijk. Jan Raas en consoorten zeiden: (op z’n Hollands) ‘Ach, José, je gaat toch niet voor Hennie knechten, man. Kom gewoon voor ons rijden.’ Dat was meer rock-‘n-roll, met op tijd en stond een pintje erbij – veel meer mijn slag dus. Hennie was volledig het tegenovergestelde, maar dat kun je misschien als mijn redding beschouwen. Ik wist wel dat ik me moest verzorgen, maar als er een engeltje en een duiveltje op mijn schouders zaten, dan zou ik wel de neiging gehad hebben om het duiveltje te volgen en voor de ambiance te kiezen.

© Bas Bogaerts

José gaf me een gevoel van geborgenheid’, vertelde je ooit in een interview, Hennie. Verklaar.

Kuiper: Je geen zorgen hoeven te maken dat er iets fout kan gaan, geeft een prettig gevoel. Daar krijg je energie van. Ik moest me alleen maar op het koersen concentreren. José bekommerde zich om de rest en hij gaf me raad. Zoals na een zware etappe in de Tour van 1981. Jarenlang focuste ik op de Ronde van Frankrijk en twaalf maanden voordien was ik nog tweede geworden, maar in die bewuste bergrit eindigde ik op een kwartier. ’s Avonds lag ik op bed, ik zat helemaal in de put. José, in zijn eerste jaar als ploegleider, kwam naast me zitten en zei: ‘Weet je wat jij moet doen? Jij moet je meer op de klassiekers gaan richten.’ Dat mochten er tien anderen zeggen, ik hoorde het niet. Maar als die woorden van hem kwamen, dan raakten ze me. Ik maakte een klik in mijn hoofd en we begonnen vanaf dat moment mijn trainingen aan te passen.

De Cauwer: Het leverde hem zijn mooiste successen op, met vanaf z’n 32e nog vier verschillende monumenten. Had hij vroeger beseft wat hij kon, dan had hij alle vijf de monumenten minstens één keer gewonnen.

Kuiper: In de klassiekers die ik won met hem als ploegleider, had José zeker zijn aandeel. Een mooi voorbeeld is Parijs-Roubaix in 1983. Sponsor Jacky Aernoudt wou absoluut dat ik de woensdag voordien Gent-Wevelgem zou rijden, omdat zijn kantoren langs het parcours stonden.

De Cauwer: Mijn reactie was duidelijk: ‘Dat gaat niet gebeuren, we mikken vol op Parijs-Roubaix.’ Aernoudt tierde dat ik dat niet kon maken en ontbood me op zijn bureau. ‘Ik kom maandag wel, na Roubaix, maar Gent-Wevelgem rijdt hij niet’, bleef ik bij mijn standpunt. Na een knappe solo reed Hennie ’s zondags triomferend de piste op. Ik hoefde niet meer naar het kantoor van Aernoudt. (grijnst)

Kuiper: Negen op de tien ploegleiders zouden zwichten en jaknikken als de baas iets vraagt, maar José hield het been stijf. Dat gaf mij een boost én een soort verplichting om hem niet teleur te stellen. Op woensdag en donderdag ging ik zeven uur trainen, tot het gaatje. José was een topmotivator, een coach in de ware zin van het woord, zoals dat toen nog niet bestond. Hij kon zijn renners overtuigen als geen ander én hij zag alles in de koers. Als iemand een verhaal vertelt en je merkt dat het lulkoek is, dan kun je geen vertrouwen in hem hebben. Maar bij José klopte het. Dat zijn de dingen die voor vertrouwen zorgen, voor de hechte band die tussen ons nog altijd bestaat.

‘LAAT DIE OUWE SJARELS ZIEN WAT JULLIE KUNNEN’

Was het een grote aanpassing, Hennie, toen José in 1981 je ploegleider werd in plaats van je ploegmaat?

Hennie Kuiper: Niet echt, want eigenlijk voelde het voordien ook al een beetje zo. Weet je nog hoe je als sportdirecteur werd aangekondigd bij DAF Trucks, José?

José De Cauwer: Ik had er een tweejarig contract getekend als renner, tot ik nog vóór het seizoen telefoon kreeg van teambaas Willy van Doorne met de vraag of ik ploegleider wilde worden.

Kuiper: Ik zat op dat moment bij Van Doorne en die had me gepolst of ik niemand voor die functie kende. Ik dacht meteen aan José.

De Cauwer: Een van de eerste groepstrainingen organiseerde ik hier in de buurt. Het regende pijpenstelen. ‘José, we gaan toch niet trainen?’, klonk het. Als renner zou ik ook zo gereageerd hebben, maar nu stond ik aan de andere kant. Trainen dus. Ik verdeelde de groep in twee teams voor een ploegentijdrit, de jonge mannen tegen de ervaren rotten. Die jongeren maakte ik helemaal zot: ‘Komaan kerels, laat die ouwe charels zien wat jullie kunnen.’ En tegen de ervaren groep: ‘Ze vragen waar jullie blijven.’ Zo maakten we er een korte maar pittige training van, afgesloten met een spaghetti en een trappist – zo ging dat in die tijd. De eerste ploegentijdrit van het seizoen was in Parijs-Nice. Wa peist ge? We versloegen de specialisten van TI-Raleigh en pakten de zege.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content