Johan Museeuw: ‘Laat pas in de Ronde de leeuw in jezelf los’
Twintig jaar geleden, in 1999, sprintten Peter Van Petegem (49) en Johan Museeuw (53) om de zege in de Ronde van Vlaanderen. In 2004 kwamen ze, ontgoocheld en ontroerd om een gemiste (laatste) kans, arm in arm over de finish van Parijs-Roubaix. Een dubbelgesprek, met als centraal thema de twee kasseimonumenten.
‘Hier sè! De twee Leeuwen van Vlaanderen! De trots van het Vlaamse wielrennen!’ Een oudere wielertoerist kookt over van enthousiasme wanneer hij Johan Museeuw en Peter Van Petegem ziet poseren voor de lens van de fotograaf, op een grasperkje naast het Centrum van de Ronde van Vlaanderen in Oudenaarde. ‘Niet overdrijven, hé, meneer’, lacht Van Petegem de complimenten weg. Al zijn beide flandriens die lofzangen intussen al meer dan gewoon.
Renners worden tegenwoordig tweede en ze zijn content. Als ik niet won, was het kot te klein.
Peter van Petegem
‘Vooral ná je carrière merk je dat op’, vertelt Museeuw wanneer we terugwandelen naar het Pelotoncafé van het CRVV, waar hij – uiteraard – de voor hem gecreëerde Leeuw van Vlaanderenkoffie bestelt. ‘Als renner zit je te veel in je cocon om echt te beseffen wat je voor mensen betekend hebt. Nu hoor ik dat, ondanks het moeilijke einde van mijn carrière ( wegens de dopingzaak, nvdr), wel. Steeds meer zelfs, van de wielertoeristen die ik begeleid, uit binnen- én buitenland. Fans van over de hele wereld die me ook via sociale media berichten sturen. En eerlijk: zoals bij iedereen streelt dat mijn ijdelheid. Je móét ook trots zijn, vind ik. Gianni Bugno die in het tv-programma De Kleedkamer vertelt dat zijn carrière weinig voorstelde: jammer toch dat zo’n kampioen zichzelf zo tekortdoet?’
Jullie werden en worden niet alleen aanbeden door ‘gewone’ wielerfans, ook door veel renners. Zelfs door buitenlandse toppers als Mark Cavendish, Bradley Wiggins. Die wilde zelfs alleen naar de uitreiking van de Kristallen Fiets komen als hij aan jouw tafel kon zitten, Johan.
JOHAN MUSEEUW: ‘Dat Bradley Wiggins mij zo bewonderde, wist ik pas toen ik hem, tijdens zijn laatste voorjaar ( 2015, nvdr), ontmoette in het hotel van Team Sky. Mijn zoon Stefano wilde zijn idool absoluut eens ontmoeten en dus belde ik naar Servais Knaven ( Museeuws ex-ploegmaat en Team Skyploegleider, nvdr). Geen probleem! Wiggins had zelfs een trui met zijn handtekening klaargelegd voor Stefano. En ik had bier meegenomen. Dat kon hem ook wel smaken.’ ( lacht)
PETER VAN PETEGEM: ‘Dat renners ons ‘bewonderden’ is enigszins logisch, maar zelfs voetballers waren fans, merk ik nu via mijn job als verzekeringsmakelaar ( zie kader, nvdr) en als jarenlang abonnee van Anderlecht. Tom De Sutter: een hevige supporter van de Peet, vertelde hij me. Zelfs Marcin Wasilewski en vooral Nenad Jestrovic, met wie ik nu zelfs bijna wekelijks afspreek. Een Pool en een Serviër, maar wel wielerliefhebbers. Ik was ook fan van hén en dat levert leuke gesprekken op. ‘Weet je nog, die goal tegen…?’ ‘Weet je nog, die demarrage op Carrefour de l’Arbre?”
MUSEEUW: ‘Je ziet wel: mensen onthouden alleen zeges in de Ronde en Parijs-Roubaix. Daarom zitten wij hier, hé. En niet Leif Hoste, die driemaal tweede werd in de Ronde. Eén overwinning en zijn leven had er anders uitgezien. Maar nu wordt hij vergeten, terwijl wij voor de rest van ons dagen als ‘kampioenen’ of ‘leeuwen’, zoals daarnet, aangesproken zullen worden.’
VAN PETEGEM: ‘Als je als Vlaming de Ronde wint, dan verandert je leven. Zeker wanneer daarna ook Parijs-Roubaix volgt. Dan ben je helemáál een god. En zoals Johan zegt: alle andere koersen zijn bijzaak. Dat ik drie keer de Omloop gewonnen heb, tweemaal de Driedaagse van De Panne, de E3 Prijs, de Scheldeprijs? En zilver en brons op een WK? Geen kat die dat – bij wijze van spreken – nog weet. Laat staan dat mensen zich herinneren hóé ik die koersen naar mijn hand gezet heb. Maar de Ronde van 1999, de sprint tegen Johan en FrankVandenbroucke, en die van 2003, weer tegen VDB, dat weten ze nog allemaal hoor.’
Tactische besprekingen vond ik overbodig. De Ronde en Parijs-Roubaix kun je niet voorspellen.
Johan Museeuw
Jullie hebben nog meer gemeen. Hoewel jullie nooit ploegmaats waren, onderhielden jullie een zeer goeie band, als verwante zielen en trainingsmaniakken.
VAN PETEGEM: ‘Wij hebben vaak samen getraind. In 2000, toen ik pas mijn vrouw had leren kennen en ik enkele maanden in Torhout, dicht bij Johan in Gistel, woonde, trokken we enkele maanden bijna dagelijks op pad, samen met Wim Vansevenant. ‘Van Petegem die van Brakel naar hier fietst, die moet nogal wat kilometers afleggen’, hoorde je dan.’ ( lacht)
MUSEEUW: ‘Hoe vaak hebben we in de winter ook niet samen in het Gentse Kuipke getraind? Tot tweemaal per week, achter de derny. Tot ter dood!’ ( lacht)
VAN PETEGEM: ‘Zeker als Frank Vandenbroucke meedeed. Weet je nog, die keren dat hij zei: ‘Ik ga drie uur boven aan de piste rijden, wie volgt mij?’ – hij deed niets liever dan collega’s uitdagen. Velen die dan probeerden, maar vlug afhaakten. Behalve wij, al vielen we na afloop bijna van onze fiets.’
Jullie waren ook de early adopters van de nu gangbare winterstages in Spanje.
VAN PETEGEM: ‘Als een van de eersten, al van midden de jaren 90, trokken wij in december, januari, naar Calpe – los van de ploeg. Johan zelfs nog eerder dan ik.’
MUSEEUW: ‘Wat wil je, ik kon daar een penthouse huren, voor duust Belgische frank ( 25 euro, nvdr) per maand! Ik had er beter een gekocht.’ ( lacht)
VAN PETEGEM: ‘Op vakantie naar Spanje, zeiden ze hier, wat een luxeleventje. Maar wij trainden keihard. Zeker Johan, een beest! Ik ben daar meer in gegroeid.’
MUSEEUW: ‘Hoeveel renners hebben ons niet eens vergezeld? Om na twee, drie dagen af te haken? Volledig kapot.’
VAN PETEGEM: ‘Ik trainde zelfs liever zes uur dan twee uur, omdat mijn lichaam dan pas helemaal warmdraaide. Hetzelfde in de koers: in de Ronde van Vlaanderen, ver voorbij de grens van 200 kilometer, was het voor mij makkelijker koersen dan in de Omloop of E3 Prijs.’
Hoe trainden jullie voor die voorjaarsklassiekers?
MUSEEUW: ‘Niet zó verschillend als van de huidige generatie. Alleen zijn de trainingen nu meer gestructureerd door trainers en heeft alles een flashy naam. Ik stretchte in de periode van de klassiekers bijvoorbeeld elke dag een halfuur – daarvoor moest alles wijken. Nu heet dat ‘ corestability‘. En elke training, na twee of zeven uur, sloot ik af met een halfuurtje op de rollen, om de verstijfde en verkrampte spieren los te rijden. Nu heet dat ‘ cooling down‘. En als ze tegenwoordig ‘blokken’ trainen, op explosiviteit, vaak in aparte sessies, dan deed ik dat tijdens een lange duurtraining: x keer na elkaar, op de grote plateau, een helling vól naar boven sprinten – ik had zo’n toertje rond de Kluisberg. Of in Koksijde, waar ik de Hoge Blekkerduin vele malen naar boven liep. Tot ik compleet verzuurd was.’
VAN PETEGEM: ‘Hoe vaak heb ik niet de toer met de Valkenberg, Berendries, Tenbosse gedaan, in en rond Brakel? Of na vijf uur trainen nog tienmaal op rij de Molenberg opgevlamd? De kasseien naar boven en weer naar beneden. Om daarna, zoals Johan, thuis nog een halfuur op de rollen te fietsen. ‘Ben je zot?’, zeiden ze. Misschien ( lacht), maar het rendeerde wel.
‘Wij kende ook perfect ons lichaam, omdat we zelf onze trainingsschema bepaalden. Ik hield ook alles – kilometers, gevoel, weer – gedetailleerd bij in een schriftje, van jongs af. Aan de hand daarvan kon ik op den duur perfect mijn vormpeil voorspellen en mijn lichaam programmeren.’
MUSEEUW: ‘Peter en ik trainden ook tijdens de voorbereidingskoersen in het zuiden, door achteraan het peloton te rijden, naar voren te schuiven en ons weer te laten afzakken. Soms viel alles uiteen in waaiers, maar dan maakten we zelf een waaier en reden we weer naar de kop van het peloton.’
VAN PETEGEM: ‘Soms gingen wij zo dieper dan als we vooraan hadden meegestreden om de zege. We kozen weleens een dag uit, maar verder: alle focus op de klassiekers. Eén keer, in Parijs-Nice 2001, heb ik meegedaan voor het eindklassement. Me uitgewrongen om derde te eindigen. Twee weken later werd ik ziek. Weg voorjaar. Wil je de Ronde winnen, dan mag je je daar niet mee bezighouden. En toch willen en moeten ze tegenwoordig al van in januari of februari een prijs rijden, zelfs Greg Van Avermaet. Waarom?’
MUSEEUW: ‘Je moet de leeuw in jezelf in een kooi steken. Af en toe mag je de deur éven op een kiertje zetten, maar pas op de dag van de Ronde en Roubaix mag je die leeuw loslaten.’
Verhoogt dat niet de stress?
MUSEEUW: ‘Ik had pósitieve stress nodig, om mezelf op te laden. Verder maakte ik me om niets druk. Ik wist dat ik zonder pech sowieso zou meespelen voor de zege.’
VAN PETEGEM: ‘Voor een grote koers heb ik nooit stress gehad of slecht geslapen. Na het afzien in de voorbereiding was de Ronde vooral geníéten.’
Jij reed zelfs ook dan steevast lang en onbezorgd achteraan het peloton.
VAN PETEGEM: ‘Tot aan de eerste bevoorrading, of zelfs tot de Oude Kwaremont, de poort van de finale. Babbelend en lachend, vaak met Johan. En, soms tegen de zin van de ploegleiding, altijd omringd door twee ploegmaats. Die namen mijn bevoorradingszakje aan, stopten als ik een plasje maakte. Ook dat gaf gemoedsrust.’
MUSEEUW: ‘Slechts goed 100 in plaats van 260 kilometer voor een goeie positie vechten, dat scheelt hoor – fysiek én mentaal. Oké, je kunt pech hebben dat het peloton in waaiers uiteenvalt. Ik heb het eens meegemaakt, na een passage langs de kust. Minuten lag ik achter, maar ook dan maakte ik me niet druk, ik zou wel terugkeren. Cruciaal in de Ronde of Parijs-Roubaix: nooit panikeren! Zeker niet als je over een sterk team beschikt.’
Nog een gemeenschappelijke eigenschap: jullie roken als geen ander de koers.
MUSEEUW: ‘Tactische besprekingen vond ik overbodig. De Ronde en Parijs-Roubaix kún je niet voorspellen. Nu worden renners gedirigeerd via de oortjes, wij bepaalden zelf wanneer we de finale openden. Vaak op onverwachte momenten, bepaald door omstandigheden. In Parijs-Roubaix 2002 bijvoorbeeld reed ik weg op een ogenschijnlijk ongevaarlijke korte kasseistrook in Mérignies, mede dankzij een oliespoor op de kasseien. Ik was plots alleen en zette door. Tot de finish.
‘Hetzelfde met de Ronde in 1998: op Tenbosse, zeker geen zware helling, haalden we net een vluchtersgroepje in, met onder meer Hendrik Van Dijck. Een ideaal mikpunt, een perfect moment voor een aanval. En dus ging ik, op een 53×15, om boven nóg een tandje bij te zetten. Gekoppeld aan de daaropvolgende solo van 26 kilometer misschien wel mijn strafste nummer ooit, zeker in de Ronde.’
Peter, jij bent toen achter Johan gesprongen, maar…
VAN PETEGEM: ( onderbreekt) ‘Blijven hangen op 100 meter. Een tactische fout, ik zat te ver bij Johans demarrage, twijfelde een fractie te lang. Om dan een gat te dichten op iemand die 53×14 rijdt… Ik had nochtans de benen om hem te volgen. Of ik Johan had kunnen kloppen is nog iets anders.’
MUSEEUW: ‘Alles hangt wel samen met een goed gevoel. Je mag nog de slimste renner zijn, je moet ook nog kúnnen.’
VAN PETEGEM: ‘Maar zelfs dan moet je het juiste moment kiezen. Niet zoals ik in de Ronde van 1997, toen ik te veel en te vroeg met mijn krachten woekerde. Daarna heb ik de omslag, naar een slimmere, meer realistische manier van koersen gemaakt. Alleen heb ik in 1998 iets té veel gerekend. ( lacht) Anderzijds won ik daarna de Ronde en Parijs-Roubaix door wel doordacht te koersen.’
In tegenstelling tot Johan nooit met een lange solo.
VAN PETEGEM: ‘Als ik had kunnen kiezen, dan had ik graag één klassieker gewonnen met panache, à la Johan. Na mijn demarrage op Tenbosse in de Ronde van 2003, toen op en over Johan trouwens, was ik ook evengoed alleen weggebleven als ze achter mij wat naar elkaar gekeken hadden. Vandenbroucke keerde echter nog terug. Daarna moest ik niet meer aanvallen, want ik was rapper dan Frank. Zoals ik ook in de Ronde van 1999 zeker was dat ik hem en Johan in de sprint kon kloppen, net als VjatsjeslavEkimov en DarioPieri op de piste van Roubaix in 2003. ‘
Jij hebt ook leren wringen door jouw ex-Lottoploegmaat en trainingsgenoot Mario De Clercq.
VAN PETEGEM: ‘In mijn eerste Ronde, de eerste die Johan won in 1993, was ik helper en Mario mijn kopman. Ik moest een wiel afgeven en werd zo pas 97e, op drie na laatste. Maar had wel veel van Mario opgestoken. Als crosser enorm behendig, altijd in de eerste tien bij het begin van een helling. Alleen beschikte hij niet over de motor om klassiekers te winnen. Mijn andere trainingsmakker, Serge Baguet, had daarentegen wél veel talent – nog meer dan ik zelfs – maar die kon niet wringen. En dat kostte enorm veel krachten.’
MUSEEUW: ‘De kunst is: dóór het peloton rijden. Dat vergt echter ervaring, behendigheid, intelligentie, durf ook. Zonder kun je niet winnen. Tenzij je Stijn Devolder heet, maar die was zo slim om van ver te vertrekken, met kopman TomBoonen achter zich, als afleidingsmanoeuvre.’
VAN PETEGEM: ‘In die klassiekers reden wij zoals sprinters in aanloop naar een massasprint, het mes tussen de tanden. In de Parijs-Roubaix die ik won, reed ik lek op de kasseistrook net voor het Bos van Wallers. Ik zei tegen mijn ploegmaat Kevin Van Impe: ‘We moeten weer vooraan raken voor het Bos.’ Hij: ‘Dat gaat niet.’ Ik: ‘Dat gaat wél.’ En we záten vooraan, door veel risico’s te nemen, te roepen, met hier en daar een duwtje. En als grote naam, met toen ook de Wereldbekertrui om de schouders, krijg je automatisch meer ruimte. Al moet je ook dat afdwingen.’
Zeges aan mijn ploegmaats gunnen heeft mij altijd evenveel deugd gedaan als zelf winnen.
Peter van Petegem
MUSEEUW: ‘Parcourskennis is ook cruciaal, elke meter in je hoofd kunnen afspelen. Dat lijkt simpel als je het parcours enkele keren afgelegd hebt. Maar sommigen weten na tien keer nog niet op welke helling ze rijden. Ook belangrijk: de windrichting op elke strook. In 1998 had een buurman, die op zaterdag de finale had gefietst, me bijvoorbeeld verteld dat de wind van de Bosberg tot Meerbeke vol in de rug zat. Dat hij 50 kilometer per uur kon rijden. Dus wist ik: dan kan ik met 60 per uur vlammen. En zal niemand mij terughalen.’
Peter, een jaar na jouw debuut in 1993 finishte je, op je 24e, als 17e. Johan, jij eindigde in je eerste Ronde, in 1989, als 62e, maar werd al in je tweede editie in 1991 tweede na Edwig Van Hooydonck, als 25-jarige. Hoe relatief is ervaring dan?
MUSEEUW: ‘In 1991 won ik overtuigend de sprint achter Edwig en ben ik naar huis gereden met de overtuiging: ooit win ik hier. Toch had ik nog dat extra tikkeltje nodig, qua fysieke kracht en qua ervaring, om dat effectief ook te doen, in 1993. ‘
VAN PETEGEM: ‘Ondanks die pas 97e plaats in mijn eerste Ronde, zei ik meteen erna: ooit kom ik hier terug om op een ándere manier te koersen, voor de zege. Ik voelde: dit is mijn wedstrijd. Maar ik heb ook daarna stap per stap gezet: eerst de Scheldeprijs en tweemaal de Omloop. En in de Ronde van de 17e in 1994 naar de 10e, 9e en 5e plaats, in 1998. ‘
Tot dan eindelijk die overwinning, in 1999, op je 29e. In de sprint tegen Johan en Frank Vandenbroucke. Al had je Johan al op de Muur, waar jullie na een val in de grote groep alleen aan begonnen waren, kunnen losgooien, zei je achteraf.
VAN PETEGEM: ‘Dat bedoel ik net met slim koersen. Ik wist: als ik Johan meeneem, zal Mapei achter ons afstoppen.’
MUSEEUW: ‘Ik was al blij dat ik, een jaar na mijn kniebreuk in Parijs-Roubaix, kon volgen. En Peter voelde ook dat hij van mij geen schrik moest hebben.’
VDB keerde na de Bosberg wél nog terug. Toen zijn er, vertelde je in het tv-programma De flandriens, ‘professionele gesprekken’ gevoerd om ‘de koers te verkopen’. Wie deed welk voorstel?
MUSEEUW: ‘Een van ons drieën is er nu niet meer, uit respect ga ik daar niet meer over spreken. Het belangrijkste is dat die dag de sterkste gewonnen heeft. En dat Peter en ik de Ronde of Parijs-Roubaix nooit zouden verkopen.’
VAN PETEGEM: ‘In 2003 in Parijs-Roubaix vroeg Ekimov: ‘Mag ik winnen? Jij hebt sinds vorige week toch al de Ronde op zak?’ Ik wees voor mij: ‘De aankomst ligt ginder, op de piste.’ Zo’n klassieker geef je niet weg, zeker niet als je voelt dat je de snelste en de sterkste bent.’
Heeft in de Ronde van 2002 de sterkste gewonnen, met Andrea Tafi? Die profiteerde van hoe jullie achter elkaar reden. Peter, jij was zelfs razend achteraf, op Johan, ondanks jullie goeie band.
VAN PETEGEM: ‘Natuurlijk was ik kwaad, op Johan, maar vooral op mezelf. Ik had gegokt en verloren, hé. In de belangrijkste koers van het jaar. Dat mis ik trouwens tegenwoordig: renners worden tweede en ze zijn content. Als ik niet won, dan was het kot te klein.’
MUSEEUW: ‘Toen ik de Ronde van 1994 verloor na die millimetersprint met Gianni Bugno, geringeloord door Franco Ballerini, was ik veel kwader dan na die Ronde in 2002. Ik had toen geen topdag, en dan laat je begaan en gok je. Ben je wél goed, dan demarreer je zelf, zoals Tafi. Bovendien lag de Ronde me toen al minder, op mijn 36e, na twee comebacks. Die pure explosiviteit op de hellingen had ik niet meer. Wel de uithouding en weerstand voor Roubaix, die ik in 2002 de week erna won – niet toevallig na een uitputtingsslag in de regen.’
Peter, toen was jij óók razend.
VAN PETEGEM: ‘Ja, op de verantwoordelijke voor onze Michelinbandjes. Ze hebben mij moeten tegenhouden… Die bandjes waren nooit getest bij slecht weer. Ik gleed weg op elke kasseistrook. Ik had nochtans superbenen.
‘Hetzelfde in Johans laatste editie in 2004. Al was ik toen kwaad op mijn Lottoploegmaats, zoals Leon van Bon, omdat die niet gewacht hadden na mijn lekke band voor Carrefour de l’Arbre. Zo niet, dan waren Johan en ik samen weggereden. Als hij ook niet plat was gevallen tenminste, in Hem, op de laatste kasseistrook.’
MUSEEUW: ‘Bij mij was het beste er toen af, hoor – op mijn 38e reed ik meer op ervaring dan op klasse. Zonder die lekke band had ik in de groep met Magnus Bäckstedt om de zege gesprint, maar of ik had gewonnen…?’
Zo reden jullie, bij Johans afscheid, arm in arm over de finish, als vijfde en zesde.
VAN PETEGEM: ‘Johan stelde het voor, bij het oprijden van de piste. Een mooi symbolisch moment, na al die jaren samen koersen, meer als collega’s en vrienden dan als concurrenten.’
Johan, jij hebt toen veel tranen gelaten, maar dus niet, zoals je de aankomst liet blijken, omdat je zonder die lekke band zéker gewonnen had?
MUSEEUW: ‘Neen. Mijn carrière was zo goed als afgelopen ( Museeuw reed alleen nog de Scheldeprijs, nvdr), daarom heb ik zo gehuild. Een emotionele ontlading na een anticlimax. De pure ontgoocheling na die verloren sprint tegen Bugno in de Ronde van 1994 was veel groter. ‘Maakt dat echter, achteraf gezien, veel uit? Of ik vier keer Parijs-Roubaix gewonnen had en nu naast Boonen en De Vlaeminck zou staan? Of in de Ronde alleen recordhouder zou zijn? Ik lig echt niet wakker van records. Twee keer drie zeges is ook mooi.’
Je hebt zelfs minstens één Parijs-Roubaix weggegeven.
MUSEEUW: ‘Toen Knaven won, in 2001, zei ik in de finale: ‘Servais, open de koers maar.’ Hij demarreerde, de rest bleef zitten en daarna heb ik afgestopt. Zoals ik ook gedaan heb voor mijn Mapeiploegmaats FrancoBallerini en Andrea Tafi. Heb ik daar spijt van? Neen. Ik vind het leuker dat ik Servais nu kan bellen en hij ervoor zorgt dat ik met mijn zoon Wiggins kan ontmoeten.’
VAN PETEGEM: ‘Van alle Vlaamse voorjaarskoersen staan alleen Dwars door Vlaanderen en Gent-Wevelgem niet op mijn palmares, omdat ik de zeges aan mijn ploegmaats TristanHoffman en Geert Van Bondt heb gegund. Dat heeft mij evenveel deugd gedaan.
‘Ik zeg altijd: de keren dat ik won, had ik evengoed kunnen verliezen. Als Johan in 1998 in Parijs-Roubaix niet op zijn knie was gestuikt, had ik hem in 1999 in de Ronde misschien niet kunnen kloppen. Als, als…’
Je hebt toen zelfs een mogelijke dubbel met Parijs-Roubaix laten liggen door te veel te feesten, na Gent-Wevelgem, op woensdag toen. Patrick Lefevere, een van de aanwezigen toen, steekt je dat nog altijd door.
VAN PETEGEM: ‘Klopt, ja. Maar wat wil je? Ik was een kind van de Vlaamse Ardennen, won mijn eerste Ronde, dronk graag een pintje… Zelfs mijn ploegleider Cees Priem ging erin mee. De eerste grote klassieker voor TVM, hé! En wie weet had hij me met een dubbel in Roubaix het seizoen erop nog meer moeten betalen. ( lacht)
‘Heb ik daar spijt van? Absoluut niet. Ik heb ervan genoten, met volle teugen – nu spreken we nog altijd over dat feestje. En in 2003, toen ik na mijn Rondezege níét voldaan was, heb ik die dubbel alsnog gerealiseerd. Met opnieuw een legendarisch feest achteraf.’ ( lacht)
MUSEEUW: ‘Met wat meer geluk en egoïsme hadden Peter en ik nu ongetwijfeld een rijker palmares. Maar zouden we dan nu gelukkiger zijn? Neen. Je moet in het leven leren tevreden en trots te zijn met wat je hebt.’
Van wijwater tot verkiezingsbord
Van Johan Museeuw is bekend dat hij voor een koers altijd zijn paternoster van Padre Pio in zijn achterzak stak. Maar heeft hij nog andere rituelen? ‘Ik leefde van die tradities en rituelen in aanloop naar de Heilige Week. Die paternoster, steevast hetzelfde versleten onderhemdje, een nagelnieuwe koersbroek die mijn verzorger Dirk Nachtergaele moest invetten en ontsmetten, altijd dezelfde kamer in ons vaste hotel voor Parijs-Roubaix… Twee dagen ervoor ging ik zelfs naar de Sint-Godelieveadbij in Gistel, om gewijd water. Die sprenkelde ik dan in een stil hoekje over mijn banden… Het hielp niet altijd, en ik geloofde er niet echt in, maar ik dééd het wel. Waarom? Om ook mijn geest te boetseren, om het plaatje helemaal te doen kloppen.’
Peter Van Petegem was minder bijgelovig, al zag hij voor zijn zege in Parijs-Roubaix 2003 een voorteken. ‘In Zegelsem stond een verkiezingsbord van Herman De Croo met als slogan: ‘Zekerheid bestaat.’ Daaronder had iemand in dikke letters geschreven, met een Belgische driekleur ernaast: ‘De Peet wint Parijs-Roubaix!’ En zo geschiedde…’
De Zwarte van … Oudenaarde
Het Centrum van de Ronde van Vlaanderen is als locatie voor dit dubbelinterview met twee ex-winnaars niet alleen gekozen als symbool, maar ook wegens de korte verplaatsing. Niet voor Johan Museeuw, die in Brugge woont, wel voor Peter Van Petegem die onlangs verhuisd is van Horebeke, vlak bij de Haaghoek en zijn heimat in Brakel, naar een appartement in Oudenaarde. ‘Als zelfstandig verzekeringsmakelaar bij Concordia heb ik het bijzonder druk. En dus rest er amper nog tijd om een domein van anderhalve hectare te onderhouden. Bovendien wilde mijn vrouw Angelique, die afkomstig is van Brugge, ooit terugkeren naar ‘de stad’. Het is ook praktischer qua verplaatsingen, voor mij, en voor mijn zonen. Maurits (14) voetbalt bij KV Kortrijk en zit er op school, Axandre (17) volgt les in Oudenaarde en koerst als eerstejaarsjunior bij Onder ons Parike. Hij heeft ook nog gevoetbald, bij Anderlecht, maar wou coureur worden, zoals zijn pa. Terwijl ik, via Concordia, tegenwoordig meer in voetbalstadions zit, op Anderlecht, AA Gent, Lokeren… Met al die bezigheden heb ik dus amper tijd om te fietsen. Maximaal vijftien keer per jaar. Vaak dan nog voor mijn job, met bedrijfsmensen.’
En dat zijn dan weer veel van de klanten van Johan Museeuw en zijn Cycling Experience, waarmee hij als begeleider fietsvakanties en trips op het parcours van de Ronde en Parijs-Roubaix aanbiedt. ‘Vorig jaar heb ik zo 25.000 kilometer gereden’, vertelt de nog steeds scherpe Leeuw. ‘En hoe meer ik fiets, hoe beter ik word, en hoe meer de kriebels van vroeger terugkeren. Zo heb ik van mijn job weer mijn hobby gemaakt.
En omgekeerd.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier