Iljo Keisse voor zijn laatste zesdaagse: ‘Het mooiste is de mensen recht op de banken krijgen’
Twintig jaar na zijn debuut neemt Iljo Keisse (39) afscheid van zijn thuispubliek. Voor hij volgend seizoen ploegleider wordt bij Soudal – Quick-Step, blikt de ‘Keizer van ’t Kuipke’ nog één keer terug op zijn imposante Gentse zesdaagsecarrière.
Iljo Keisse: ‘In ’t Kuipke is alles voor mij begonnen. Mijn vader was trainer op de wielerbaan en later uitbater en manager van de Blaarmeersen. Als kind ging ik altijd kijken naar de zesdaagse. Ik heb dus nooit iets anders gezien dan pistewielrennen. Van de zesdaagse van Gent mag je gerust zeggen dat het de reden is waarom ik ben begonnen te koersen.
‘In mijn vroegste herinneringen zie ik mij met mijn vader de zesdaagse bijwonen. Het middenplein was toen nog toegankelijker, het stond nog niet zo bomvol als nu. Het waren de goedkoopste plaatsen, want je moest er rechtstaan, maar in de bochten was er een lage oranje balustrade waar je toch een beetje op kon zitten. Daar bevond je je slechts op een tweetal meter van de actie. Eigenlijk zat je er middenin, want je voelde de tocht van de renners die in volle snelheid passeerden. Die herinnering zal me voor altijd bijblijven, net zoals ik me nog perfect voor de geest kan halen hoe ik langs die balustrade liep en handtekeningen ging vragen aan mijn helden.
‘Silvio Martinello was zo’n beetje de chef onder de zesdaagserenners. Hij zag er niet de meest sympathieke uit, liep er altijd bij met een uitgestreken gezicht, maar op een avond kreeg ik wel een koersbroek van hem, eentje van Saeco. Zo fier als een gieter reed ik daar dan zelf mee rond. Verder keek ik uiteraard op naar de Belgische toppers Etienne De Wilde en Stan Tourné, maar ook naar Danny Clark en Urs Freuler.
‘Een aantal jaar later trok vooral Carsten Wolf mijn aandacht, omdat hij de eerste was die met carbonwielen met drie spaken reed. En dan nog in felle kleuren. Dat vond ik fantastisch. Tijdens een zesdaagse zit je de hele avond te kijken naar renners die rondjes draaien. Als er dan iemand bij is met speciale wielen, dan werkt dat als een magneet op de toeschouwers. Daarom heb ik er zelf ook altijd voor gezorgd dat alles er piekfijn uitziet. Ik vind dat enorm belangrijk.
‘Vorig jaar heb ik me echt kwaad gemaakt omdat ik, zonder dat ik ze me daar vooraf van op de hoogte brachten, een zwarte broek kreeg. Ik ben sowieso al geen fan van zwarte broeken, maar bovendien had ik mijn fiets speciaal blauw laten lakken omdat ik ervan uitging dat we met een blauwe uitrusting zouden rijden. Bleek dat ze ons niet alleen een zwarte broek gaven, maar ook een overwegend goudkleurige trui met lichtblauwe mouwen. Met daarbij nog een witte helm voelde ik me een echte clown. Nu heb ik expliciet en ver op voorhand gevraagd om alsjeblieft niet opnieuw op het laatste moment af te komen met een trui of een broek waarbij ik zelf geen enkele inspraak heb. Het is mijn laatste zesdaagse en het is de honderdste verjaardag, ik wil er goed uitzien op mijn fiets.’
Leermeester Gilmore
‘Mijn eerste zesdaagse van Gent reed ik met Jean-Pierre van Zyl als partner, een pure sprinter. Mijn enige ambitie was om Van Zyl zo goed mogelijk te lanceren in de korte nummers. Hoewel me dat niet echt geweldig lukte, won hij wel geregeld en brak hij zelfs het baanrecord. Voor de rest was het louter zaak om te leren, niet te veel rondes te verliezen – wat niet uitzonderlijk goed lukte, want we werden laatste op 40 rondes (lacht) – én niet in de weg te rijden.
‘Gent is een heel bijzonder baantje: slechts 166 meter, super steil, zeer technisch. Mocht je de zesdaagse organiseren op de Blaarmeersen, een piste van 250 meter, dan zou je voldoende plaats hebben en bijna niet in iemands weg kúnnen rijden. Op een korte baan als ’t Kuipke zit je al snel een keer tussen een aflossing. Ook als je net bent afgelost en dus niet in de wedstrijd zit, moet je constant attent blijven om in de juiste positie te rijden ten opzichte van de mannen voor en achter je die ook uit koers zijn.
‘Renners die voor het eerst in Gent rijden, probeer ik op de baan zoveel mogelijk te mijden. Dat zal in 2002 niet anders geweest zijn voor de mannen die het hele circuit afwerkten en waar ik dan als debutant bij kwam. Ook al was ik zelfs op die leeftijd technisch al heel goed – veel beter dan nu (grijnst) – omdat ik bij wijze van spreken nooit iets anders gedaan had dan op de piste rijden. Toen ik twaalf jaar was, reed ik omgekeerd en zonder mijn handen aan het stuur rondjes in het donker. Zelf was ik bij mijn debuut dan ook niet bang om iets mis te doen, maar de anderen kenden mij natuurlijk nog niet.
‘Drie jaar later won ik voor de eerste keer de zesdaagse van Gent. Ik had het geluk dat ik met een steengoed en erg ervaren renner als Matthew Gilmore mocht rijden. We schreven voordien al de zesdaagse van Grenoble op onze naam en hadden in de zomer de Europese titel in de ploegkoers gepakt. Zonder Matthew zou het misschien nog vijf jaar geduurd hebben vooraleer ik een zesdaagse overwinning behaald zou hebben. Als jonge snotter mocht ik dagelijks op pad met een doorwinterde prof. Hij heeft me alles geleerd wat hij wist: tactisch en technisch, qua aflossingen, trainingen, noem maar op.’
Entertainment
‘De eerste keer is altijd mooi. Als ik een persoonlijke top drie van Gentse zesdaagses moet opstellen, dan staat die zege in 2005 er zeker in, hoewel ik die volledig te danken heb aan Matthew. Het enige wat ik kon doen, was proberen mee te gaan in zijn ritme en niet kapotgaan. Dat laatste was toevallig een van mijn sterkste punten: ik kon blijven rijden. Maar die flits waarover Gilmore beschikte, had ik op dat ogenblik nog niet. Die kwam pas een paar jaar later.
‘Daarom vermeld ik in mijn top drie absoluut een van de overwinningen met Robert Bartko. Bovendien was hij voor mij de plezantste renner om een zesdaagse mee te rijden. Het zag er nooit supersonisch snel uit als hij zijn rondes afwerkte, maar hij bleef die grote versnelling zo duwen (maakt grote draaiende beweging met beide armen). Hij was ijzersterk en kon me bij de aflossingen een bijzonder krachtige zwier geven. Daardoor kon ik mijn snelheid optimaal gebruiken. Dankzij Bartko leek het zelfs of ik dezelfde flits had als Bruno Risi, maar zo rap was ik nu ook weer niet.
‘Ik maak geen onderscheid tussen de zege van 2007 en die van 2008. Je hebt renners die alle details onthouden: ‘In de rit met aankomst op die col, reden we eerst via die beklimming en gebeurde dit en dat.’ Ik ben daar niet zo sterk in. Dat neemt niet weg dat ik mij de hoofdzaken herinner en weet welke zesdaagse mijn top drie vervolledigt. Dat is die van 2015 met Michael Mørkøv. Toen waren we echt een klasse beter dan de rest. Ik kon helemaal doen wat de mensen van mij door de jaren heen verwachtten, namelijk niet alleen dat ik won maar dat ik ook voor entertainment kon zorgen.
‘Tegenwoordig zit ik zo à bloc dat ik dat niet meer kan, en dat is frustrerend. Alleen achter de derny lukt me dat nog, omdat ik daar zo dicht achter kan rijden – dat is een kwaliteit die ik nooit zal kwijtraken. Maar doublettes (twee winstrondes na elkaar, nvdr) pakken, een keer rondspringen en dan een renner gaan terughalen: nee, dat lukt niet meer. Nu moet ik kijken, doseren en opletten dat ik niet over mijn limiet ga.’
Speciaal concept
‘Op mijn palmares staan zeven Gentse zesdaagses, maar – en dat is misschien raar om te zeggen – één keer winnen of zeven keer winnen, dat maakt niet zoveel verschil uit voor mij. Ik ben heel blij dat ik dat gerealiseerd heb, maar het mooiste waren de momenten waarop ik de mensen recht op banken kreeg of dat ze mijn naam scandeerden. De toeschouwers zot maken was voor mij het belangrijkste. Soms ging ik na een verloren zesdaagse met een beter gevoel naar huis dan na een overwinning.
‘Zo’n zesdaagse is een speciaal concept: het is keihard, maar het moet ook spannend blijven. Het beste duo wint, maar dat zal niet met vijf rondes voorsprong gebeuren. Dat proberen te verzorgen, heeft voor mij altijd doorgewogen. Als het er te gemakkelijk of niet goed uitzag, dan wrong dat, zelfs bij winst. Een mooie zesdaagse is er een waarin iedereen, ook de laatsten in de stand, tot het gaatje gaat. Dat mis ik soms.
‘Zoals ik net zei, genoot ik ervan als de zaal mijn naam scandeerde, maar dat moet ik nuanceren. Er waren momenten waarop ik dat niet zo aangenaam vond. Zoals het jaar waarin ik niet kon meedoen door een pinkblessure (2017, nvdr). Ik zat wel elke dag in de tribune, gewoon omdat ik graag naar zesdaagses kijk. Als de mensen me opmerkten, begonnen ze te roepen. Kenny (De Ketele, nvdr) had dan bijvoorbeeld net een nummer gewonnen. Ik vond dat een beetje pijnlijk voor hem.
‘Het is wellicht niet duidelijk genoeg gebleken, maar ik heb enorm veel respect voor de renner en de mens Kenny De Ketele. Ik krijg er zelfs kippenvel van terwijl ik dat zeg. De manier waarop hij zijn carrière heeft uitgebouwd, vind ik fenomenaal. Als je op zo’n niveau kunt afsluiten zoals hij vorig seizoen – in mijn ogen is hij zelfs te vroeg gestopt – dan kun je daar alleen maar je hoed voor afnemen. Ik weet niet of het mij zal lukken, ik vrees ervoor… (lacht)
‘We zijn natuurlijk meer concurrenten geweest dan teamgenoten, we hebben zelfs nooit samen de Gentse zesdaagse gereden. Op zich was het goed voor het publiek dat ze twee lokale renners tegenover elkaar zetten, want dat zorgde jarenlang voor een hevige strijd. Ook persoonlijk haalde ik er mijn voordeel uit. Kenny is immers de grootste motivator geweest in mijn carrière. Hij heeft me enkele keren meer dan tot het uiterste gedreven en de laatste jaren kon ik niet meer mee met hem. Daarom vind ik het ergens ook níet jammer dat hij zijn fiets al aan de haak gehangen heeft. Anders had hij me nog vree zeer kunnen doen in mijn laatste zesdaagse.’
Wingman Hester
‘Zeker de laatste jaren was Kenny een van de sterkste renners van het pak, maar de allerbeste tegen wie ik het in ’t Kuipke heb opgenomen, is waarschijnlijk Bruno Risi. Hij reed jaren met zijn schoonbroer Kurt Betschart en ze wonnen heel vaak (37, een recordaantal voor een duo, nvdr), maar dat heeft hem wel wat overwinningen gekost. Betschart was geen slechte renner, maar niet van hetzelfde niveau. Risi deed eigenlijk alles: hij viel aan, maakte het gat en reed de gaten dicht. Betschart – Bisi, zoals we hem noemden – moest volgen. Dat kon hij wel, hij ging ook zelden kapot.
‘We hebben ooit één avond een koppel gevormd, omdat zowel zijn als mijn partner ziek geworden was, maar Risi en ik hebben nooit een volledige zesdaagse samen gereden. Ook aan Erik Zabel werd ik nooit gekoppeld, een uitstekende pistier en een van mijn idolen op de weg.
‘Dat kan ik jammer vinden, maar ik maakte ook veel ergere zaken mee. Dan denk ik aan mijn schorsing – ik kreeg achteraf wel gelijk in de rechtbank, en een schadevergoeding, maar het was een erg lastige periode – en, nog veel tragischer, aan het dodelijk ongeval van Isaac Gálvez in 2006. (stilte) Ik heb er onlangs nog over gepraat met iemand die toen in de tribune zat. Hij bevestigde mijn gevoel: dat beeld staat op je netvlies gebrand en krijg je er nooit meer af.
‘In die tijd vormden we nog een vaste kliek en waren we de hele winter met een redelijk beperkt groepje op stap. Zo zijn er enerzijds vriendschappen ontstaan, maar anderzijds waren er ook mannen die ik liever ver uit mijn buurt had. Met Robert Slippens en Danny Stam kon ik het goed vinden, maar iedereen doet nadien zijn ding en doordat er nog zo weinig zesdaagses zijn, zie ik hen niet vaak meer.
‘Aan Marc Hester heb ik ook veel gehad. De zesdaagse is een aparte sport, een apart wereldje, waarbij je al eens een wingman nodig hebt. Als je een doublette wil pakken, kun je de hulp van iemand goed gebruiken. Als je op kop rijdt en je stuurt niet onmiddellijk omhoog maar je laat het tempo twee kilometer per uur zakken, dan is de aanvaller rap rond. Ik kon altijd op Marc rekenen, hij was mijn wingman. Er waren renners die vijf, zes wingmen hadden omdat ze anders niet rond zouden geraken. (lacht)
‘Het is onmogelijk om met iedereen een goeie band te hebben. Een renner met wie ik geregeld in de clinch lag, was Franco Marvulli. We waren ongeveer tegelijkertijd op ons best en kwamen elkaar bijgevolg dikwijls tegen als het om de prijzen ging.’
Altijd zenuwachtig
‘Twintig jaar na mijn eerste sta ik nu aan de vooravond van mijn laatste Gentse zesdaagse. Daar kijk ik wel naar uit, maar ik moet ook toegeven dat het de laatste jaren ook een opdracht was. Na een volledig wegseizoen zat ik in september al zo (veegt met duim langs de hals om duidelijk te maken dat hij ‘leeg’ bedoelt) en dan moest ik nog een maand koersen. Na amper drie, vier dagen rust moest ik alweer herbeginnen om klaar te zijn voor Gent. Dat was soms van het goede te veel.
‘Dit seizoen liep het bovendien voor geen meter. Het eerste deel, met de voorjaarsklassiekers tot aan het BK, was niet goed en sloot ik af met corona net voor het kampioenschap. Na mijn herstel, dat acht dagen duurde, vertrok ik vol goede moed op hoogtestage met maar één doel: het tweede deel moet beter dan het eerste. Maar het tweede deel was dramatisch, nog een stuk slechter dan het voorjaar. Je kunt er mijn uitslagen op naslaan op Procyclingstats: na de hoogtestage was het bijna allemaal DNF (did not finish, nvdr).
‘Ondertussen weet ik wat er aan de hand is. Na bloedonderzoeken is gebleken dat ik verhoogde antistoffen heb voor Epstein-Barr, het virus dat klierkoorts veroorzaakt. Ergens was het een opluchting, want niemand kan mij het verwijt maken ‘het is zijn laatste jaar, hij is aan het uitbollen’. Ik had en heb er wel degelijk nog zin in, ook voor deel drie, met enkel nog Gent en mijn afscheidsavond op 24 november.
‘Ik ben altijd zenuwachtig voor Gent, maar ditmaal vooral voor mijn eigen niveau. Ik word eind dit jaar 40 en dat kan ik niet meer wegsteken. De baanronde of de 500 meter, dat gaat niet meer, en ook in andere nummers bots ik vaak op mijn limiet waar ik vroeger nog overschot had. Maar goed, in ‘t Kuipke kan ik altijd iets meer en als mijn partner sterk rijdt, kan ik misschien toch in schoonheid afscheid nemen van de Gentse zesdaagse.’
‘Slechts één ding bleef onveranderd: de unieke sfeer’
Iljo Keisse: ‘In twintig jaar zag ik de zesdaagsewereld volledig afkalven. Vroeger werkten twintig renners een compleet circuit af, aangevuld met wat lokale renners. Nu bestaat er geen circuit meer. Bremen is andermaal geannuleerd, voor het vierde jaar op rij of zo, waardoor er met Gent en Rotterdam nog slechts twee zesdaagsen overblijven. Logischerwijze is er ook geen vast deelnemersveld meer.
‘De zesdaagse van Gent is ook veranderd. Ze rijden nu bijvoorbeeld met veel grotere versnellingen dan in mijn beginjaren. Het voordeel – of het nadeel voor wie dat niet gewend is – is dat je er op een erg korte baan rijdt. Omdat de inspanningen zo kort zijn, rijd je je benen volledig in de vernieling als je een megaversnelling probeert te trappen. In Gent ben je dus verplicht om toch nog relatief klein te draaien.
‘Het programma ziet er ook heel anders uit, het begint later en is vroeger gedaan. De lange ploegkoersen moesten plaats ruimen, de korte en explosieve nummers hielden stand. Gelukkig bleef één zaak onveranderd: de unieke sfeer in het Kuipke.’
Winst met 16 verschillende partners
86 gereden zesdaagses, 28 overwinningen– 7 x met Robert Bartko
– 4 x met Matthew Gilmore
– 4 x met Niki Terpstra
– 1 x met Peter Schep, Danny Stam, Franco Marvulli, Morgan Kneisky, Glenn O’Shea, Kenny De Ketele, Marc Hester, Silvan Dillier, Matthew Gilmore, Michael Mørkøv, Marcel Kalz, Elia Viviani, Jasper De Buyst
7x winst in Gent– 2005 met Gilmore
– 2007 met Bartko
– 2008 met Bartko
– 2010 met Schep
– 2012 met O’Shea
– 2015 met Mørkøv
– 2018 met Viviani