Hoe het vaderlandse wielrennen vandaag veel meer is dan alleen Evenepoel en Van Aert
België heeft een gouden generatie sprinters.
Jonas Creteur gaat op zoek naar een markant cijfer van de sportweek.
Vorige week werd het internationale wielerseizoen afgesloten met de Tour of Guangxi. Een seizoen waarin wielerland België zijn heerschappij bestendigde: voor de zesde keer op zeven seizoenen eindigde ons land als nummer één in het landenklassement van de UCI World Ranking. Mede dankzij 90 UCI-overwinningen, waarvan 28 in de WorldTour. Geen enkel land deed beter. Meer zelfs: in moderne wielertijden hebben de Belgische profs nooit zo veel zeges behaald, zowel qua totaalaantal als op het hoogste WorldTourniveau. Je moet al terug naar de jaren tachtig, toen het wielrennen kleinschaliger was dan nu, om op betere cijfers te botsen.
Hofleveranciers van die recordcijfers in 2023: Jasper Philipsen (met 19 UCI-overwinningen internationaal‘zegekoning’) Remco Evenepoel (13), Tim Merlier (11) en Arnaud De Lie (10). Vier Belgen die de kaap van de 10 overwinningen rondden, ook dat is al bijna een halve eeuwigheid (van 1979) geleden. En dan te bedenken dat Wout van Aert, in 2021 en 2022 goed voor dertien en negen zeges, afgelopen seizoen ‘slechts’ vijf koersen op zijn palmares kon bijzetten.
Philipsen, Merlier en De Lie vingen dat perfect op als snelle sprinters. Daarnaast triomfeerde Gerben Thijssen viermaal in een massasprint en veroverde Jordi Meeus verrassend de meest prestigieuze sprintzege van het seizoen, die op de Champs-Elysées, in de slotrit van de Tour. Een generatie sprinters die nog lang niet uitgezongen is, want Philipsen, Thijssen en Meeus zijn pas 25, De Lie is zelfs vier jaar jonger. Ook de 30-jarige Merlier kan nog enkele jaren mee. En de 28-jarige Van Aert zal ook nog groepssprinten winnen, na een lastige koers.
Dit is de strafste lichting Belgische sprinters sinds de jaren zeventig, toen snelle mannen als Rik Van Linden, Freddy Maertens en Patrick Sercu regeerden, en ook Roger De Vlaeminck zijn mannetje stond in de sprint.
Sindsdien had België wel af en toe een topsprinter (in de jaren tachtig Frank Hoste, Rudy Matthijs, Eric Vanderaerden en Eddy Planckaert, in de jaren negentig Wilfried Nelissen en Tom Steels, in de jaren nul Tom Boonen en Gert Steegmans), maar niet in de breedte, zoals nu. Als Jasper Philipsen zijn dominantie van dit jaar voortzet (18 zeges op 23 massasprinten, 78 procent!), kan hij zelfs de beste Belgische sprinter sinds Freddy Maertens worden. Of hoe het vaderlandse wielrennen vandaag veel meer is dan alleen Evenepoel en Van Aert.