Het parcours van de olympische wegrit: ‘Een Vlaamse klassieker, meer op maat van Wout dan van Remco’

© Getty Images

Na het goud van Greg Van Avermaet in Rio en het zilver van Wout van Aert in Tokio liggen de Belgische verwachtingen voor het wegwielrennen (m/v) in Parijs hoger dan ooit. Assistent-bondscoach Serge Pauwels analyseert het parcours: ‘Het wordt een soort nieuwelingenkoers op het hoogste niveau.’

Elke dag nog wordt Serge Pauwels (40) in zijn woning in De Haan aan de olympische wegrit van Rio 2016 herinnerd. Telkens wanneer hij een koffiezet, doet hij een beroep op de Rocket Espressomachine die hij als ploegmaat van ‘gouden’ Greg Van Avermaet na afloop cadeau kreeg. Op het toestel prijken de olympische ringen en de namen van de vijf Belgen in Rio, met naast Van Avermaet en Pauwels ook nog Laurens De Plus, Philippe Gilbert en Tim Wellens.

Pauwels, in Rio 22e en tweede Belg, zette eind 2020 na vijftien profseizoenen een punt achter zijn wielercarrière. Vandaag is de ex-olympiër een gewaardeerd analist bij Sporza en stelt hij als bondscoach bij de junioren en als assistent van Sven Vanthourenhout zijn ervaring ter beschikking van Belgian Cycling. Met behulp van VeloViewer, de Google Maps voor de wielersport, én bij een kop heerlijke koffie, analyseert hij het parcours van de olympische wegrit in Parijs.

Wegmeubilair

SERGE PAUWELS: De rit begint met een toeristische parade in het hart van de stad. De officieuze start is op de Pont d’Iéna, een brug over de Seine, met zicht op de Eiffeltoren. Van daar volgen de renners de Seine en passeren ze langs bezienswaardigheden als Les Invalides, het Palais Bourbon en het Musée d’Orsay. Ter hoogte van het Ile de la Cité, met de Notre-Dame, slaan ze rechtsaf, door het Quartier Latin, om aan de Jardin du Luxembourg de rue Gay-Lussac in te slaan. Daar volgt de officiële start van de 273 kilometer lange rit.

Wout Van Aert feliciteert Remco Evenepoel met zijn winst op het WK in Wollongong in 2020. Verovert een van hen ook goud in Parijs? © BELGA

Dat is het eerste wat opvalt: de afstand. Het is de langste olympische wegrit voor profs uit de geschiedenis. Die kilometers zullen doorwegen. Het wordt ook geen gecontroleerde wedstrijd zoals Milaan-Sanremo, waar er tien man wegrijdt en je 200 kilometer in het wiel zit. Je hebt te maken met een klein peloton van negentig renners, met weinig helpers, want er zijn maximaal slechts vier renners per land. Het wordt een soort nieuwelingenkoers op het hoogste niveau.

Vanaf kilometer nul wordt het attent koersen. De eerste kilometers bevinden de renners zich nog in het stadscentrum en in de banlieues. Dat betekent het nodige wegmeubilair, wat het soms onoverzichtelijk maakt. Na 12 kilometer volgt dan de eerste klim, de Côte des Gardes: 1,9 kilometer aan 6 procent gemiddeld. Die stelt niet veel voor, maar nodigt wel uit om een vroege vlucht op te zetten. Vanaf hier is het constant licht golvend, over dertien officiële hellingen. Nooit onoverkomelijk, maar aan het eind van de dag kom je wel aan 2800 hoogtemeters. Die draag je mee naar de finale.

‘De parcoursbouwers lijken bewust chaos te willen creëren.’

Waaieralarm

PAUWELS: Voorbij die eerste klim rijden ze het departement Yvelines binnen en krijgt het parcours stilaan een meer open karakter. Eerst passeren ze de kastelen van Versailles en Saint-Germain-en-Laye, met de gelijknamige helling. Daarna is er minder bebouwing en kan de wind een rol spelen. Interessant is dat ze voortdurend van richting veranderen, niet zoals in Parijs-Nice waar ze de hele dag van noord naar zuid rijden en het peloton tijd heeft om positie te kiezen. De parcoursbouwers lijken bewust chaos te willen creëren.

Als er voldoende wind staat, kan tot kilometer 120 elk moment het waaieralarm afgaan. Voorbij Feucherolles bijvoorbeeld, na 51 kilometer, wanneer ze links afdraaien en op een recht stuk weg van 3,5 kilometer in noordwestelijke richting rijden. Of tussen kilometer 70 en 80, op de D76 in zuidelijke richting. Of rond Villiers-Saint-Frédéric en Saint-Germain-de-la-Grange, waar het ook wat draaien en keren is.

Zo kan er een vlucht ontstaan met gevaarlijke renners van de tweede lijn, zoals Michal Kwiatkowski mee schoof in Rio. Als ook de grote landen iemand meesturen, een type Jan Tratnik bij Slovenië bijvoorbeeld, en durven te gokken, dan kan de koers voor de favorieten hier al over en out zijn. Al verwacht ik dat niet, juist omdat niemand al in het begin zal willen verliezen. Iedereen zal er van voor de start heel erg op gefocust zijn dat het weleens een onvoorspelbare koers kan worden, waardoor dat scenario zichzelf zal vernietigen en het net wel weer een voorspelbaar verloop wordt.

Staat er onvoldoende wind, dan krijgen we in deze fase van de wedstrijd hoe dan ook een monotoner verloop, met een of meerdere favorieten die een mannetje op kop van het peloton zetten en de vroege vlucht onder controle houden.

Dood hout

PAUWELS: Wanneer de renners aan de olympische wielerbaan van Saint-Quentin-en-Yvelines passeren, komt het zuidelijkste deel van het parcours in zicht: de Chevreuse-vallei. Voor fietsliefhebbers ook het mooiste stuk, want hier verandert het beeld. Het is er meer bebost en ook geen meter vlak. De parcoursbouwers hebben hun best gedaan om alle mogelijke hellingen op te zoeken, van de Côte de Port-Royal over de Côte de Châteaufort (met de gedenksteen voor Jacques Anquetil, nvdr) tot de Côte de Bièvres. Dat resulteert, van kilometer 120 tot 205, in 1000 hoogtemeters over 85 kilometer. Pittig, al zijn de beklimmingen nooit langer dan 1,3 kilometer of steiler dan 6,5 procent gemiddeld.

‘Rijd deze koers tien keer opnieuw en je krijgt tien keer een ander scenario.’

Niettemin zal er al veel ‘dood hout’ in het peloton zitten, zoals Brian Smith, onze Schotse manager bij MTN-Qhubeka, het vroeger altijd zo mooi uitdrukte: renners die er nog wel aanhangen maar in feite al gelost zijn. Want we spraken daarnet wel over negentig deelnemers, in werkelijkheid is een derde van hen niet-competitief: jongens uit Mauritius, Thailand, Panama… In Rio stond er voor Duitsland een pistier aan de start, die zeker honderd kilo woog. We waren de stad nog niet uit of op de eerste oplopende strook reed hij al geen tien kilometer per uur meer, alsof hij mechanische pech had. Koers voorbij.

In principe verwacht je dat de wedstrijdsituatie in deze fase stabiel blijft, maar zo zeker is dat niet. Rijd deze koers tien keer opnieuw en je krijgt tien keer een ander scenario. Het is geen Ronde van Vlaanderen of Parijs-Roubaix, waarvan je weet dat de Oude Kwaremont en het Bos van Wallers de poort naar de finale zijn. Hier kan het alle kanten op. En met deze generatie renners, die de koers vroeg durven open te breken, al helemaal.

Ik denk bijvoorbeeld aan Remco Evenepoel, zoals hij in Wollongong al van ver durfde te gaan. Dat is juist ook zijn kracht. En de vraag is: wie gaat achter hem rijden? Zet maar eens een knecht op kop om het gat dicht te rijden, dat wordt niet simpel. In het uiterste geval moeten de andere toppers zelf al uit hun pijp komen, wat dan weer in de kaart zou spelen van Wout van Aert, die met zijn sprintwapen langer in de wachtkamer kan blijven dan Remco.

In het minst gunstige scenario is het aan de Belgen zelf om een scheve situatie recht te trekken. Dan zal het in eerste instantie aan Tiesj Benoot zijn. Dat is ook een van de redenen waarom Sven hem heeft geselecteerd. Anders had hij voor vier kopmannen gekozen, met naast Wout en Remco Jasper Philipsen en Arnaud De Lie.

Tourgevoel

PAUWELS: Op een kleine 70 kilometer van de finish komen de renners in Chaville opnieuw op de eerste helling van de dag, weliswaar vanuit de andere richting. Die ‘achterkant’ is iets korter en steiler, 1,3 kilometer aan 6,5 procent gemiddeld, maar stelt evenmin veel voor. Laat je ook niet misleiden door de naam: in plaats van Côte des Gardes heet de klim nu Côte du Pavé des Gardes, maar van kasseien is geen sprake.

Van hier rijden ze in de omgekeerde richting van de heenrit terug naar Parijs: een verbindingsstuk over brede wegen dat niet zo ideaal is voor vluchters. Zeker niet voor iemand alleen. De snelheid in het peloton zal hoog liggen. Het zal er nerveus aan toegaan, omdat iedereen weet dat de finale er aankomt.

Nadat ze het kilometerpunt nul zijn gepasseerd in de rue Gay-Lussac bereiken ze opnieuw de boorden van de Seine. Deze keer blijven ze niet op de linkeroever, maar steken ze de rivier over. Van daar is het nog vier kilometer tot aan de finale stadslus. Vergelijk het met het binnenrijden van Parijs op weg naar de Champs-Elysées in de Tour. Mooie plaatjes gegarandeerd, van onder meer het Louvre en de Opéra Garnier.

Elastiek op Montmartre

PAUWELS: Op 49 kilometer van de finish, aan Place Pigalle, komen de renners op het lokale circuit. Die lus van 18,4 kilometer zullen ze twee keer volledig afleggen. Vrijwel onmiddellijk, na zowat 300 meter, draaien ze rechtsaf de pittigste helling van de hele wedstrijd op: la Butte Montmartre, met haar 128 meter het hoogste punt van Parijs.

De klim is 1 kilometer lang aan gemiddeld 6,5 procent. Beginnen doen ze aan goed 6 procent, na 300 meter vlakt de helling even af, waarna halverwege het zwaarste deel begint, met pieken tot bijna 9 procent.

De weg kronkelt, wordt ook heel smal en loopt over kasseitjes, al vallen die goed mee. De groep zal hier op een lint worden getrokken, en nog meer mocht het regenen, want dan worden de kasseitjes wél een factor en zal iedereen een metertje tussen laten. Zit je daar in dertigste positie, dan kijk je boven al tegen een flinke achterstand aan tegenover de kop van de koers.

‘Remco moet erop rekenen dat het droog blijft. En dat er onderweg hard wordt gekoerst.’

Daarom is het zeker niet verkeerd om hier als favoriet zelf het initiatief te nemen. Vroeger zouden ze misschien denken: dat is een cartouche verschoten, maar in het moderne wielrennen is het heel vaak de vlucht vooruit. Als je zelf doortrekt, ben je op de top altijd mee, want achteraan zal het elastiek breken. Bovendien is de Butte Montmartre ook niet de Muur van Geraardsbergen. Het zal maar een lastige koers worden door onderweg stevig door te trekken.

Op de top slaan ze rechtsaf en zetten ze een afdaling in die langer is en minder steil dan de klim: 1,8 kilometer aan gemiddeld 3 à 4 procent. Eerst passeren ze de Sacré-Coeur, waarna de kasseitjes al vlug overgaan in asfalt. Na een haakse bocht zijn ze beneden en zoeken ze opnieuw meer avenues en boulevards op.

Ongeveer halfweg de lokale lus komen ze in het oosten van de stad terecht op de Boulevard Sérurier, een van de zogenaamde boulevards des Maréchaux die een stadsgordel vormen aan de binnenkant van de Périphérique. Hier begint de tweede helling van de lokale lus, een brede klim die niet officieel is aangeduid. We spreken op papier over 1,5 kilometer aan slechts 3 procent gemiddeld, maar de cijfers vertekenen een beetje de werkelijkheid, want halfweg zit er een strook van 250 meter bergaf in, die het gemiddelde naar beneden haalt. De steilste stukken van de klim gaan tot 6,5 procent. Iemand als Remco zou hier zijn moment kunnen kiezen om weg te rijden. Temeer omdat velen op de klim van Montmartre zullen focussen, terwijl het niet is gegarandeerd dat daar ook de beslissing zal vallen.

Na de weinig technische afdaling rest in de tweede helft van de stadslus nog één obstakel: de rue du Faubourg du Temple, een pukkeltje dat op het officiële profiel evenmin staat aangegeven. We spreken over een klimmetje van nog geen 700 meter, maar met een piek van bijna 8 procent en de eerste helft op kasseitjes. Een gevaarlijk punt. Sven vergeleek het al met de Sint-Antoniusberg in Leuven, waar Julian Alaphilippe op het WK drie jaar geleden zijn beslissende demarrage plaatste.

Vanaf de top is het nog een viertal kilometer tot aan Place Pigalle en het einde van de eerste ronde. Hoewel ze op papier over boulevards rijden, is het smal, want de wegen zijn door een voetgangerszone in tweeën gesplitst en er is ook nog een busstrook. Het typeert dit lokale circuit: bredere lanen en smallere straten wisselen elkaar af, waardoor positionering heel belangrijk zal zijn.

De stadslus telt in totaal 230 hoogtemeters. Na twee ronden van 18,4 kilometer rijden ze nog een derde keer de Butte Montmartre omhoog. Op de top is het nog 9,5 kilometer tot de streep. In de afdaling slaan ze deze keer niet rechtsaf maar linksaf, de rue Caulaincourt in, die uitmondt in de Place de Clichy. Daar draaien ze dan naar links om zo langs de Moulin Rouge weer op Place Pigalle te komen, waar ze het circuit waren opgereden.

Behaalt Lotte Kopecky na de wereldtitel op weg in Glasgow, vorig jaar, ook de olympische wegtitel in Parijs? © Getty Images

Clash der titanen

PAUWELS: Vanaf hier is het nog 7,5 kilometer tot de finish, op wegen die de renners al hebben gedaan, zij het in omgekeerde richting. Eerst rijden ze langs onder andere de Opéra en het Louvre terug naar de Seine, die ze op 3,5 kilometer van het einde opnieuw oversteken. Over de brug slaan ze rechtsaf en komen ze op de wegen terecht die ze ’s morgens na de officieuze start geneutraliseerd hebben afgelegd. Altijd rechtdoor dus, de loop van de Seine volgend, maar nu stroomafwaarts.

Op 230 meter van de streep, ter hoogte van de Eiffeltoren, slaan ze dan rechtsaf de laatste rechte lijn in, en zien ze de aankomstboog voor zich op de Pont d’Iéna, waar de officieuze start werd gegeven. De streep ligt aan het einde van die brug, die – voor alle duidelijkheid – helemaal vlak is.

Als er een groepje naar de streep rijdt, wordt die laatste bocht dus cruciaal. Idealiter heeft Wout van Aert hier Jasper Stuyven nog bij zich. Als lead-outman zou Jasper dan zijn sprint moeten rijden tot aan de laatste bocht en ervoor zorgen dat Wout zo kort mogelijk kan opdraaien, zodat hij in ideale positie zijn sprint kan beginnen.

Wanneer ik heel het parcours overschouw, vind ik het meer op maat van Wout dan van Remco. Het heeft wat van een Vlaamse klassieker. Voor Remco had er meer klimwerk in mogen zitten. En mocht het regenen, zal die lokale omloop heel technisch worden. In Glasgow hebben we gezien dat een technisch circuit Remco minder goed ligt en dat de veldrijders dan in het voordeel zijn.

Remco moet erop rekenen dat het droog blijft. En dat er onderweg hard wordt gekoerst, zodat het een ware slijtageslag wordt en hij er, op een misschien onverwacht moment, solo kan van onder muizen. Dan maakt ook hij zeker kans om olympisch kampioen te worden.

In Rio hebben we gezien dat zo’n olympische wegrit chaotisch kan verlopen – wie had vooraf gedacht dat Greg Van Avermaet, Jakob Fuglsang en Rafal Majka om de medailles zouden sprinten? Net zo goed krijgen we met Jhonatan Narváez opnieuw een Ecuadoraan als opvolger van Richard Carapaz.

Maar voor mij blijven de topfavorieten de hoofdrolspelers van de jongste WK’s: Wout, Remco, Mathieu van der Poel en Mads Pedersen. Het wordt de eerste eendagskoers van het jaar waar zij samen aan de start staan. Alleen al daarom kondigt deze wedstrijd zich bijzonder interessant aan.

‘Voor Kopecky is het minder van moeten’

De wegrit voor de vrouwen is net als die bij de mannen de langste ooit: 158 kilometer, bijna even lang als de Ronde van Vlaanderen dit jaar (163 km). ‘Wat ook bij de vrouwen voor een selectieve wedstrijd zal zorgen’, verwacht Serge Pauwels.

‘Het belangrijkste verschil ten opzichte van het parcours van de mannen is de kortere lus in het departement Yvelines. Met name de zone waar het risico op waaiervorming het grootst is, laten de vrouwen links liggen. Na een kleine 20 kilometer trekken ze in plaats van naar het kasteel van Versailles meteen zuidwaarts, naar de Chevreuse-vallei. Daar volgen ze, vanaf Voisins-le-Bretonneux, de laatste 140 kilometer van de wegrit bij de mannen, met uitzondering van het ommetje over de Côte de Bièvres. Maar de finale, met drie passages over de Butte Montmartre, is dus identiek.’

In totaal krijgen de vrouwen negen officiële hellingen te verwerken, goed voor 1700 hoogtemeters (tegenover 1400 in de door Elisa Longo Borghini gewonnen Ronde van Vlaanderen). ‘Dit parcours is Lotte Kopecky op het lijf geschreven’, zegt Pauwels. ‘Na het WK twee jaar geleden in Wollongong had iedereen het nog over een gemiste kans. Maar sinds Glasgow vorig jaar is het voor Kopecky minder van moeten.’

Zoals gebruikelijk komt het grootste gevaar vanuit Nederland. ‘Lorena Wiebes overleeft hellingen steeds vlotter en Marianne Vos stond er dit voorjaar weer helemaal. Ze zijn bovendien allebei heel snel en hebben ook nog eens Demi Vollering aan hun zijde. Al zullen alle neuzen dan wel dezelfde kant op moeten wijzen, willen ze zich niet opnieuw misrekenen’, verwijst Pauwels naar Tokio, waar de Oostenrijkse Anna Kiesenhofer als verrassende winnares uit de bus kwam.

Partner Content