De jeugd van Eddy Merkcx: ‘Hij reed hier ooit paard op een varken’
Op woensdag 17 juni wordt Eddy Merckx 75 jaar. Naar aanleiding daarvan brengen we een reeks artikels. Deel 1: de jeugd van de Belgische wielerlegende in Meensel-Kiezegem.
In de biografie die journalist Johny Vansevenant schreef over Eddy Merckx staat: op 17 juni 1945 wordt Eduard Louis Joseph Merckx geboren in Meensel-Kiezegem. Volgens moeder om kwart voor twaalf. Reden waarom Eddy grapt: ‘Net voor etenstijd, vandaar mijn voortdurende honger.’
Eduard verwijst naar zijn opa. Eigenlijk wilden zijn ouders – Jules Merckx en Maria Pittomvils (roepnaam Jenny) – hem Eddy noemen, maar op het gemeentehuis werd dat geweigerd vanwege te Engels. Inmiddels is aan hun wens gehoor gegeven, want op zijn identiteitskaart staat nu wél Eddy.
De bevalling was moeilijk, leert de biografie nog. Zus Micheline heeft van haar moeder gehoord dat de pasgeborene helemaal blauw zag en bijna gestikt was. ‘Eddy heeft van de eerste dag moeten strijden om te overleven. Misschien verklaart dat zijn grote longinhoud’, tekent Vansevenant op.
Jules en Jenny waren overigens buren die elkaar al heel hun leven kenden. Beiden komen uit een kroostrijk gezin en woonden op boerderijen die grensden aan elkaar.
‘Ne Pit’
Jef Pittomvils, neef van Eddy langs diens moederskant, kent het gezin Merckx door en door. Jules heette nerveus te zijn. Een harde werker, streng, zenuwachtig, ondoorgrondelijk. Zwijgzaam, een piekeraar. Een beetje zoals Eddy soms ook was, in de koers. Zijn fysiek had Merckx dan weer van zijn moeder: donker haar, zijn blik,… Spaanse voorouders zou ze hebben gehad, zo wil de overlevering.
Maar ook: een zacht, emotioneel karakter. Een gezellige levensgenieter, zoals Eddy óók was. Jef: “Eddy is gene Merckx van caruur. De Merckxen waren fijne mensen. Eddy is ne Pit. En oké, ik weet dat ik dat moeilijk kan zeggen, maar de Pitten waren geen gewoon mannen. Dat waren beren van mensen. En Eddy, dat was gene gewone. Ook niet als kind.”
Jef trekt een blik anekdotes open. “Eddy en ik schelen vier jaar, ik ben van 1949. Als kind speelden we vaak verstoppertje, op de boerderij van mijn pa of in het geboortehuis van Eddy. Op een keer waren we hem kwijt. Tot we in de regenput keken. Daar zat meneer in, al een kwartier aan een stuk.’
‘Een andere keer bleek hij in de koeienstal te zitten. Daar lag een koe met de poten naar de muur en hij zat verstopt tussen beest en muur, op wat stro. Met zijn hand lag hij de koe te melken, recht in zijn mond. ‘Die melk moeten ze alvast niet meer verwarmen’, zei Eddy!’
Veel te lui
Wie nu door de streek rijdt, kan er niet naast kijken: Meensel-Kiezegem ligt niet zo ver van Sint-Truiden en zijn fruitbomen. Ook hier worden peren en appelen gekweekt. In de tijd van Jef en Eddy was dat nog niet zo, toen stond er eerder graan.
Hier in Kiezegem begon het echte koersen voor Eddy. Tijdens de vakanties, bij de beginnelingen, jongens tot veertien jaar. Jef: “Bij zijn eerste koers werd Eddy twee keer gedubbeld. Zijn fiets was drie maten te groot en zijn broek een voetbalbroek. Axel, Eddy’s zoon, heeft hier ook nog gereden. En gewonnen. Daar hebben we Eddy vaak mee geplaagd. Dat Axel hier wél kon winnen en hij nooit.”
Jules, zijn pa, geloofde niet direct in het talent van zijn zoon. Jef: “In Glabbeek was het weer eens koers en Eddy was toen Belgisch kampioen. Zijn pa stond te kijken en hij zei: ‘Onze Eddy, dat wordt nooit een goeie coureur. Veel te lui.”
Gezicht in de stront
Jef heeft nog een afsluitende anekdote in petto: ‘Eddy was bij ons met vakantie en op de boerderij was er een smal gangetje, naar een veld met allemaal varkens. Die lagen gewoonlijk onder de bomen te slapen en te eten. Verleidelijk voor Eddy, die daar de hele week op ging ‘paardrijden’. Hij zette zijn benen open en sprong in dat gangske op een varken, dat vervolgens met hem op de rug aan de haal ging. Alle dagen oefende hij daar een beetje op.’
‘Op het einde van de week kwam zijn moeder. Ze was naar zee geweest en had voor Eddy een matrozenpakje mee, wit met een lijntje blauw en een bavetje, je kent dat. Eddy trok het aan en het eerste wat hij zei, was: ‘Kom, we gaan paardrijden.’ Het had hard geregend. Eddy sprong op een varken, maar vijf meter verder stopte dat beest plots. Eddy vloog eraf, met zijn gezicht in de stront én de modder. In zijn gloednieuw pakje, dat direct gedoopt was.”
Eddy Merckx ten voeten uit.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier