De 7 zotste zondagssprinters uit de geschiedenis van de Tour
Nu de Tour de France 2024 in volle gang is, duiken we nog eens in ons rijk sportarchief. Herlees hieronder de reportage over de zotste sprinters uit de Tourgids 2016.
Oneindig kun je discussiëren over wie de beste spurter is in 103 jaar Ronde van Frankrijk. Maar wie is de zotste? Wie nam de grootste risico’s, wie haalde de geestigste grappen uit, wie gedroeg zich het excentriekst? Deze top zeven van zotte sprinters bewijzen dat ‘snel’ en ‘gek’ goed samengaan.
Moet je zot zijn om sprinter te worden? Neen, maar het helpt, want het is nu eenmaal een zot beroep, dat vanzelf figuren met losse vijzen aantrekt. En met losse handjes, losse zeden en een losse moraal voor wat in een spurt geoorloofd is, zo zal uit deze top zeven blijken. Andere renners kijken naar sprinters met een mengeling van bewondering, ongeloof en onbegrip. Alsof ze een andere sport beoefenen, met totaal andere regels. Als normale wielrenners klassiek geschoolde musici zijn, dan is een sprinter een punker: hij kent maar drie akkoorden en speelt ze met een overrompelende overgave. Maar of zot zijn geen zeer doet, betwijfelen we. Meters vel lieten deze zeven helden achter op het asfalt, in hun niets ontziende drang naar de meet. Om bij de zoveelste val weer op te staan en zich zonder dralen opnieuw in de vleesmolen te storten die een massasprint uiteindelijk vaak blijkt te zijn. Zie het vooral niet als een belediging wanneer we deze sprinters zot noemen. Het is een eerbetoon aan een uitzonderlijke stiel, voor uitzonderlijke mensen. Ontdek hieronder wie de zotste sprinters zijn in de geschiedenis van de Tour.
1. Djamolidin Abdoezjaparov
Begin jaren negentig de Toursprints kijken deed je uit medelijden met al wie tegen Djamolidin Abdoezjaparov spurtte. Renners vreesden Abdoe, en niet alleen omdat hij zo hard kon sprinten. De Oezbeek leefde volgens het devies: winnen of sterven. Het waren andere tijden. Je kunt je niet inbeelden dat een eenmansdoodseskader als Abdoezjaparov vandaag de dag getolereerd zou worden. De Tasjkent Terror spurtte letterlijk blind, het maakte geen lor uit wie of wat er in de weg stond. Abdoe richtte de blik star naar zijn pedalen, duwde zijn ellebogen zo ver als kon naar buiten en wiebelde van links naar rechts. Wie niet levensmoe was, hield afstand. In volle sprint haalde hij beide handen van het stuur om de koersbroek van een concurrent af te trekken: volgens Frank Hoste meerdere keren gebeurd. De negen meest gevreesde lettergrepen in de wielergeschiedenis? Dja-mo-li-din Ab-doe-zja-pa-rov. Natuurlijk loopt sprinten zonder kijken vaak slecht af. Berucht is Abdoes crash op de Champs-Elysées in 1991. Finishen was voor de Oezbeek genoeg om groen mee naar huis te nemen, maar zijn blinde spurt eindigt – páf – op een grote, plastieken colafles. Als uit een confettikanon geschoten zwiert zijn Oostbloklijf door de lucht. Bij de landing denk je: die staat nooit meer op. Twintig minuten later kruipt een bebloede Abdoezjaparov over de lijn, terwijl ruwweg dertig procent van zijn vel op de Champs-Elysées achterblijft. Hij wordt de enige groene trui die niet op het finale podium kruipt. Kán kruipen, is het eigenlijk. Na zijn pensioen gaat Abdoe in rook op. Journalisten horen de wildste verhalen. Dat hij fortuinen verdient met het kweken van prijsduiven, dat hij bijklust in een bandencentrale aan het Gardameer, dat hij een geheime fietsschool runt in Oezbekistan. Vijf jaar geleden dook hij plots als ‘adviseur’ op bij Astana, maar wat dat concreet betekende, wist niemand. In hun huidige organigram komt the Tasjkent Terror niet meer voor. Het levende mysterie is opnieuw verzwonden.
2. Gerben Karstens
‘Ik had die jongen nooit een fiets moeten geven’, verzuchtte vader Karstens, een streng gereformeerde notaris die betreurde dat zijn zoon geen ernstiger beroep had gekozen. Maar ernst en Gerben Karstens, dat ging nu eenmaal niet samen. De Nederlander haalde apenstreken uit die de acts van Peter Sagan doen verbleken. Hij klom midden in een Touretappe in de nek bij een collega of ging op zijn stuur zitten in een afdaling. Plassende renners konden erop rekenen dat de Clown hun fiets zou stelen. Ga hem dan maar eens zoeken, terwijl het peloton al op pad is. Karstens stond bekend om zijn splijtende demarrage waarmee hij de anderen letterlijk een poepje liet ruiken. Dan nam hij 200 meter, trok zijn koersbroek af en liet zich met blote kont inhalen door het peloton. Toen de Nederlander, niet voor het eerst, kepies van gendarmes had mee gegrist, kreeg hij van Tourbaas Félix Lévitan een boete van 20.000 Franse francs, een bom geld in die tijd. En wat deed Le Karst? Die stal een telefoonhoorn uit zijn hotel en reed naast Lévitan, terwijl hij deed alsof ze bellend een hoogoplopende discussie hadden. Een van zijn grappen werd een klassieker en is later door meerdere renners gekopieerd. Een ontsnapte Karstens verstopte zich in de bosjes. Het peloton raasde voorbij en de Clown sloot onopvallend aan. ‘Ze fietsten zich de pleuris want Karst was pleite’, lachte hij in een interview, vier decennia later. ‘Er waren toen geen oortjes, dus voordat ze het vooraan door hadden waren we een uur verder. Ik heb in mijn leven veel kunnen lachen, het meeste in de tijd dat ik wielrenner was.’
3. Mario Cipollini
Valt u van uw stoel dat het al zeventien jaar geleden is dat Mario Cipollini voor het laatst een Tourrit won? Gefeliciteerd, u bent bij deze officieel oud. Super Mario koerste alsof de tijd nooit vat op hem zou krijgen, en zo ziet hij er heden ten dage nog altijd uit. In februari postte Cipollini een foto op Facebook waarin hij naakt op de rollen fietst. Waarom, dat was niet geheel duidelijk, maar één ding is zeker: Mario heeft zich sinds zijn pensioen allerminst laten gaan. Cipollini was in alles de essentiële Italiaan: charismatisch, ijdel en meer dan een tikje arrogant. Als geen ander verstond hij de kunst om de wereld tegen zich in het harnas te jagen. Tourbaas Jean-Marie Leblanc werd alsmaar bozer toen Mario pakjes in zebra-, tijger- of spierprint aantrok, maar de publiciteit die Cipollini raapte, overtrof de oplopende boetes ruim. Cipo verscheen op het startpodium verkleed als Julius Caesar, zogezegd om de 2099e verjaardag van de veldheer te vieren. De pr was bijkomstig, Mario deed het om de goegemeente te irriteren. Hij maakte er een erezaak van om in de Tour voor de eerste bergrit op te geven, om dan op een parelwit strand te poseren met een smakelijke cocktail. De shoot werd zo getimed dat de beelden Frankrijk bereikten net voor de lastigste etappe van de Tour. Maar de organisatie van de Ronde van Frankrijk sloeg terug. Ze nodigde het team van Super Cipo niet meer uit, zo kon hij nóg vroeger het strand op. In het sprinten zelf deed Cipollini zelden gek. Hij was de koning van de gecontroleerde spurt, opgebouwd met oog voor detail. Italianen zeggen dat Cipo de spurttrein uitvond, maar dan hebben ze in Italië toch niet goed opgelet bij de vele overwinningen van Rik Van Looy.
4. Freddy Maertens
Vóór de koerspuristen in de pen kruipen: natuurlijk was Freddy Maertens veel meer dan een sprinter. De Hulk won de Ronde van Spanje en die van Vlaanderen had hij kunnen winnen (zie zijn raid met Roger De Vlaeminck): zo’n renner kent geen limieten. Spurten was maar één van Maertens’ vele talenten, maar wel datgene waar ze hem in het buitenland het best om kennen. Sportkrant L’Equipe plaatste hem in 2012 tweede in hun verkiezing van beste sprinter uit de Tourgeschiedenis, na Cavendish. Dat terwijl Lippe zichzelf nooit als een pure spurter beschouwde en dat was hij in wezen ook niet. Maertens zette zich van ontiegelijk ver op kop en plaatste zo veel macht op zijn monsterverzet dat niemand er nog over kwam. De tweede stond niet op de foto, het hele peloton werd uit het wiel gekletst. Nu was de concurrentie in die tijd ook niet dom. Maertens uit de kop van de koers houden betekende tenminste een kans maken. Maar gegangmaakt door Michel Pollentier en Marc Demeyer, zijn twee medemusketiers, viel er weinig aan te doen. Zijn sprints deden je in de haren krabben, want wat daar gebeurde, kón logisch gezien niet. Die andere renners waren toch ook geen sukkelaars? Freddy Maertens werd nooit de nieuwe Eddy Merckx, al had dat er qua natuurlijke gaven ingezeten. Er zijn evenveel theorieën waarom dat zo is, als dat Freddy koersen won. Later we onze eigen theorie lanceren: de bidons vol champagne met vermalen cafeïnepillen, vaste kost vlak voor elke finale, kunnen er geen goed aan hebben gedaan. Wonderkind of niet: lap dat jaren aan een stuk en je krijgt problemen. Veelzeggende quote: ‘Van alle straffe verhalen die er over mij werden verteld, is alleen juist dat ik graag champagne dronk.’ Nadat een champagnemerk hem begon te sponsoren, wat naar verluidt duizend flessen in natura kostte, heeft Maertens nog exact één goed seizoen gehad: 1981, met vijf overwinningen in de Tour en natuurlijk het wereldkampioenschap. Schol.
5. Mark Cavendish
Mart Smeets noemde het ‘een air van roekeloosheid die anderen afschrikt en tot stuurfouten dwingt: vergelijk het met een gezelschap dat rond de tafel zit en er zwermt een wesp rond de aanwezigen.’ Klopt als een bus. Mark Cavendish wil niet gevaarlijk zijn, hij roept het onopzettelijk over zich af. De rode vod creëert bij de Brit een rode waas. Die laatste kilometer kan en mag alles. ‘Cavendish heeft een zekere agressie nodig. Hij moet kwaad zijn op iemand, of desnoods op de hele wereld. Daaruit haalt hij zijn energie’, verklaarde Patrick Lefevere, drie jaar zijn werkgever. Verzamelaars van wielermemorabilia houden in de Tour best de zone van Team Dimension Data in de gaten. Verliest Cavendish, en dat is tegenwoordig niet zo uitzonderlijk, dan vliegt alles in het rond: helmen, drinkbussen, een stuurstang. Tip voor zijn team: leg al wat dingen klaar die niet te duur zijn, of de onkostennota kan hoger uitvallen dan het prijzengeld. Het schijnt privé een heel warme persoonlijkheid te zijn, maar wie hem niet kent, merkt daar weinig van. In de Ronde van Zwitserland van 2010 loopt een suïcidaal manoeuvre van Cavendish slecht af voor zowat alle sprinters in koers – behalve, je zult het telkens zien, voor de dader zelf. ’s Anderendaags staakt het peloton tegen Cavendish, uniek voor het wielrennen, zelfs niet gebeurd in de dolle jaren van de nummer één van deze lijst. De Manx Missile is vaak een ongeleid projectiel. Sinds de geboorte van zijn dochter, nu vier jaar geleden, werden de sprints een pak veiliger, al zullen Tom Veelers (crash door Cavendish in 2013) en Simon Gerrans (idem 2014) dat niet beamen. Zou het toeval zijn dat Cav sindsdien veel minder wint?
6. Eddy Planckaert
Het was geen pretje om ploeggenoot te zijn van Eddy Planckaert en Eric Vanderaerden, al dacht het komisch duo daar zelf ongetwijfeld anders over. Scheerschuim aan de klinken, tandpasta in de schoenen en je kon geen deur opendoen zonder een emmer ijskoud water over de kop te krijgen. Op kwaaiere dagen haalden de Laurel & Hardy van de sprint deuren uit hun hengsels en spoten ze brandblusapparaten leeg voor de lol. De schrik van iedere hotelier, het leek wel een rockband op tournee. Bij de voorstelling van het boek van Lucien Van Impe bekende Planckaert aan Bernard Hinault dat hij het was die ’s nachts rookbommetjes in de kamer van de gele trui had gegooid. ‘Nooit iets van geweten, daar moet ik helemaal door zijn geslapen’, antwoordde de verbouwereerde Das. Wie dat heden ten dage flikt bij Chris Froome, die vliegt in de cel. Eddy Planckaert hoort bij de generatie-Bontempi, en maakte zich de sprintzeden van die tijd eigen. Tegenwoordig beweren spurters met trots dat ze door het smalste gaatje durven te kruipen. Planckaert en co hadden geen gat nodig, die boorden zich overal doorheen. Wie zijn lijn hield, was bij voorbaat geklopt. In een peloton van schuinssprinters bleek Planckaert geeneens de ergste van het lot, maar dat is alsof je iemand omschrijft als de ‘gezelligste seriemoordenaar die ik ken’. De jongste van de Planckaertbroers moet trouwens over een ferme talisman beschikken: nooit brak hij iets. Welke renner doet het hem na? Zeker in de jaren tachtig, de botsautojaren van de koers, mag dat een mirakel worden genoemd.
7. Guido Bontempi
Als een sloopkogel boorde Guido Bontempi zich door het peloton van de late jaren tachtig. De Buffel van Brescia kende geen angst. Concurrenten die met de ogen knipperden, buffelde hij letterlijk weg. In de Ronde van Italië duwde Bontempi zich in volle sprint af van de zadelpen van Jean-Paul van Poppel. Ze reden zeventig per uur. ‘Hij reed zonder handen, het is een mirakel dat we niet gecrasht zijn. Neen, zoiets durf ik niet’, stamelde Van Poppel, nochtans zeker geen doetje. Er was een generatie sprinters opgestaan voor wie het nooit gek genoeg kon zijn. Sterker nog, deze lichting dacht: hoe zotter ik doe, hoe meer kans op de zege. En ze hadden nog gelijk ook. Sprinten kwam tijdens de eighties neer op: zorgen dat de ander niet snel kon zijn. Bontempi onderwees zijn team erin om andere spurters te hinderen. De enige goede concurrent is een ingesloten concurrent. Bontempi, grootmeester in het in de weg rijden, gaf zijn masterclass in de Gent-Wevelgem van 1984. Hoe hij zich daar in de baan van Eric Vanderaerden gooit, is straf. Nog straffer is dat de jury laat betijen. Eddy Planckaert, ploegmaat van Vanderaerden, spreekt de legendarische woorden: ‘De volgende keer vliegt Bontempi met zijn kloten in de gracht.’ In de nadagen van zijn carrière mengde Bontempi zich niet meer in massasprints, kennelijk ietwat geschrokken van het sprintersslagveld dat hij zelf mee had opgezet. ‘Ik heb een vrouw en een dochtertje. Dan laat ik me mijn nek niet breken door de bandieten die zich tegenwoordig spurters noemen.’ Bontempi werd mentor van de onbetwiste nummer één uit deze lijst, en is zo verantwoordelijk voor nog veel meer onheil.
Tour de France 2024
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier