Voetballers die de bal niet afgeven, kunnen daar niet altijd iets aan doen
Als een speler de bal niet doorspeelt aan een ploeggenoot die beter geplaatst is om te scoren, dan veroorzaakt dat veel frustratie op en rond het veld. Hij gaat voor eigen succes, heet het dan. Maar is het altijd onwil? Niet per se.
Een factor die soms meespeelt, is een minder goede verwerking van visuele prikkels uit het perifere gezichtsveld. Eenvoudig gezegd: de speler heeft de andere speler gewoon niet gezien. De oorzaak is een doodgewoon lichamelijk verschijnsel: een minder goede zuurstofaanvoer naar sommige delen van de hersenen.
Tunnelvisie
Minder zuurstof naar de hersenen: het klinkt dramatisch maar is het niet. Het gaat om beperkte delen van de hersenen, en het tekort is miniem.
Het zicht van de mens valt ruwweg uiteen in 2 grote gebieden. Centraal is het zicht scherp en gedetailleerd. Daarbuiten, in het perifere gebied, is het waziger en minder gedetailleerd. Toch is dat perifere zicht erg belangrijk in het dagelijkse leven. Het brengt informatie aan over mogelijk belangrijke zaken en gebeurtenissen in onze omgeving: de hoek van een muur waar we niet tegenaan willen lopen als we de gang indraaien, de putten en andere hindernissen op onze weg…
Naarmate de intensiteit oploopt, vernauwt de focus meer, tot je alleen nog die bal ziet of het bospad voor je.
Ook in de sport maken we gebruik van ons perifeer zicht. Zo komen we, zonder gericht te kijken, relatief accuraat te weten waar ploeggenoten en tegenstanders zich bevinden, zodat we aangepast kunnen reageren.
Tijdens intensieve inspanningen neemt het perifere zicht af en beperkt de aandacht zich veeleer tot het relatief smalle centrale gezichtsveld. De reden is dat sommige hersenregio’s tijdelijk minder zuurstof krijgen. Dat gebeurt vanaf een intensiteit waarbij je het moeilijker krijgt om te praten. In je hoofd eisen de motorische aansturing en de controlesystemen vanaf die drempel steeds meer van je stofwisselingscapaciteit op, zodat er minder overblijft voor andere, minder urgente taken.
Goed kunnen ‘zien’ in de sport is een complexe materie. Het heeft bijvoorbeeld niets te maken met de gezichtsscherpte zoals oogartsen die meten.
Naarmate de inspanningsintensiteit oploopt, vernauwt de focus meer, tot je alleen nog die bal ziet of het bospad voor je (om niet te mistrappen). Interessant is dat je reactiesnelheid er vaak op vooruitgaat, maar niet de accuraatheid van die reactie – of toch niet voor taken die niets met de inspanning te maken hebben. Kortom, je blijft goed voor taakgerichte activiteiten, maar niet voor zaken die daar niets mee te maken hebben.
Alerte koppen
Goed kunnen ‘zien’ in de sport is een complexe materie. Het heeft bijvoorbeeld niets te maken met de gezichtsscherpte zoals oogartsen die meten. Tennisspelers fixeren de ogen niet continu op de bal. Ze volgen zijn baan maar een beperkte tijd en richten hun blik daarna onder andere naar de plaats waar ze de bal willen spelen.
Sporters met een uitzonderlijk scherp zicht presteren ook niet noodzakelijk beter. Het gaat om het geheel van de visuele vaardigheden. Bij zien denken we aan iets passiefs: het passief oppikken van informatie uit de omgeving via het oog. De term visuele vaardigheden verwijst naar een actieve instelling: naar zoeken, begrijpen, reageren en corrigeren. Dat is waar een goede waarneming in de sport om draait: oog hebben voor alles wat belangrijk is voor het uiteindelijke resultaat.
Pas als die waarneming optimaal gekoppeld wordt aan een hoogperformante uitvoering, kom je tot hoogwaardig spel. Dat zie je bij topsporters: bij hen komt alles samen. Voetballen, bijvoorbeeld, is niet alleen een kwestie van een perfecte traptechniek, maar ook van anticipatie, spreiding van de aandacht, efficiënte perceptie, een optimale fysieke conditie, stressbeheersing, enzovoort. Oud-voetballer Gilles De Bilde verwoordde dat ooit mooi in een interview in Humo (augustus 1995). “Het moderne voetbal gaat zo snel dat je met je hoofd al drie stappen verder moet zijn dan de werkelijkheid. Voor ik de bal krijg, schieten er een heleboel vragen door mijn hoofd. Hoe staat de keeper? Waar staat welke verdediger? Wat gebeurt er als ik dit doe. Dat denken gaat in een fractie van een seconde. Als je pas begint na te denken wanneer de bal effectief voor je voeten rolt, ben je hopeloos te laat.”
Verraderlijk
Heeft dit ook consequenties voor andere, individuele sporten? Uitsluiten kun je het niet. Een probleem is dat het verschijnsel zich ongemerkt op gang trekt als je over de drempel heen bent. Je merkt niet dat je gezichtsveld versmalt en doet verder alsof je alles nog normaal registreert. Dat is verraderlijk, want het kan je onverwacht in de problemen brengen.
Amateurwielrenners kunnen door de aandachtversmalling minder openstaan voor het verkeer rondom. Skiërs kunnen botsen omdat ze elkaar niet opmerkt hebben. In extreme gevallen zie je het voor je ogen gebeuren: iemand komt je richting uit en heeft je duidelijk gezien, maar is te vermoeid om accuraat te reageren. Komt dat doordat de visuele prikkel niet genoeg effect heeft op de motorische aansturing of omdat de motorische aansturing te vermoeid is om nog adequaat te reageren? Moeilijk te zeggen, maar het maakt wel duidelijk dat het complexer is dan: ‘Zou je niet beter een bril opzetten?’
Vraag is trouwens of de vaststelling niet opgaat voor alle zware inspanningen en momenten van grote vermoeidheid, waardoor de aandacht verzwakt voor wat rondom gebeurt. Na een ongeval hoor je mensen vaak zeggen: ‘Ik had hem niet gezien.’
Veel valt er niet aan te doen, het komt er vooral op aan je er bewust van te zijn. En dat geldt zonder de minste twijfel ook voor sporters.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier