Het afscheidsinterview van Pierre Denier: ‘Ik heb de lat altijd te hoog gelegd’
Na 48 jaar bij Winterslag en KRC Genk zet Pierre Denier er straks een punt achter. Hij was in die periode speler, assistent-trainer en teammanager. En tussendoor nog acht keer interim-trainer. Nooit dacht Denier eraan de club te verlaten. Een monoloog.
‘Toen Winterslag en Waterschei in 1988 samensmolten in KRC Genk wist ik al redelijk snel: bij deze club wil ik heel mijn loopbaan blijven. Het begin was moeilijk, maar na een tijdje voelde je gewoon dat er iets moois bloeide en groeide, dat er in de club een verbondenheid hing die je nodig hebt om iets te bereiken. Dat was eigenlijk al in de periode bij Winterslag zo. Daardoor slaagden wij er geregeld in met een kleine ploeg Anderlecht of Club Brugge te verslaan. Soms werd het ons niet moeilijk gemaakt. Zo kwam Ernst Happel eens Winterslag scouten voor de match tegen Club en achteraf riep hij in de kranten dat ze voor de aftrap de koeien van ons veld zouden moeten jagen. Daar werd dan een titel van gemaakt en dat hingen we op in de kleedkamer. Een betere motivatie bestond er niet. Vervolgens versloegen we Club met 1-0. Maar twee weken later speelde we thuis tegen Berchem die in 20 matchen dertien punten hadden gehaald. Bij de rust stonden we 3-0 voor. Maar we verloren met 3-5. Onze trainer, Ernst Künnecke, draaide achteraf zo over zijn toeren dat ze hem een inspuiting moesten geven om te kalmeren. Dat was Winterslag: in topmatchen stegen we boven onszelf uit, in zogenaamd gemakkelijke wedstrijden liep het soms van geen meter.
‘Ik heb veertien jaar voor Winterslag gespeeld, ik was zeventien toen ik in de eerste ploeg debuteerde, Robert Waseige was toen trainer. Ik mocht op Club Brugge, dat toen nog op de Klokwke speelde, na de rust invallen. Het publiek zat zo dicht tegen de zijlijn dat de supporters me vroegen wat ik met mijn babyface in de ploeg kwam zoeken. Het stond toen al 4-0, we verloren uiteindelijk met 7-1. Hans Aabech, de Deense spits van Club, scoorde vier keer. Maar ik ben nooit meer uit de ploeg geweest, ik stond toen linksbuiten, pas veel later ben ik bij KRC Genk naar het centrale middenveld teruggezakt. Omdat ze vonden dat ik daar met mijn inzicht beter zou renderen. En eigenlijk ook omdat mijn loopvermogen wat was verminderd.’
Een hotdog
‘Het was een fantastische tijd in Winterslag. Voor topwedstrijden zat het stadion barstensvol, 16.000 man. Die werden probleemloos onder controle gehouden door zes politieagenten. Twee van hen moesten het verkeer tegenhouden toen we na de opwarming op het B-veld de straat naar het stadion overstaken.
‘We waren bijna allemaal amateurs. Ik ben maar tot mijn veertien jaar naar school geweest; ik heb twee jaar voor mijn zieke moeder gezorgd; ik leerde toen koken, dat doe ik nu nog altijd graag. Op mijn zestiende ging ik in een kaasfabriek werken. In korte tijd zware paletten van vrachtwagens nemen, bestellingen klaarzetten, ik werkte meestal in een temperatuur van drie graden en als je dan in de zomer ’s avonds moest gaan trainen was het soms 30 graden.
‘Die fysieke arbeid maakt je wel sterker, je kan tegen een stootje. Ik was 30 jaar toen ik mijn eerste verrekking opliep. Terwijl ik me nooit spaarde. Ik heb bij Winterslag één match gemist omdat ik de steel van een groot kaasmes tegen mijn hoofd kreeg en een vleeswonde had. Maar veel later merk je dat je je lichaam toch hebt geforceerd. Ik heb nu nog altijd last van mijn rug en van mijn knieën. Wellicht moet ik binnenkort nieuwe knieën krijgen. Topsport is niet gezond. Zeker niet in combinatie met een zware job.
Toen ik profvoetballer werd, was het net alsof ik met vakantie was.’
Pierre Denier
‘Ik had er geen moeite mee toen Winterslag en Waterschei fusioneerden. Het was voor mijn een keerpunt. Toen ik bij de fusieclub wilde blijven moest ik prof worden. Ik was toen al 31 jaar. De knoop was snel doorgehakt, ik wilde absoluut verder in Genk voetballen. Er waren andere mogelijkheden, maar ik heb heel mijn leven voor zekerheid gekozen. Mijn vrouw zei altijd: Pierre, jij durft nu echt niets. Veel had ook te maken met te weinig zelfvertrouwen. Ik heb nooit een match gespeeld waarvan ik achteraf tevreden was. Dat was een beetje mijn probleem: ik heb de lat altijd te hoog gelegd. Ook later, toen ik in de technische staf terechtkwam. Ik ben een perfectionist, maar ik heb daar nooit mee te koop gelopen. Nu nog ligt er op het nachtkastje van mijn slaapkamer een briefje, het gebeurt dat ik midden in de nacht aan iets denk en dat dan opschrijf. Ik vind: je moet het uiterste uit jezelf halen. Mijn vrouw vond dat een beetje overdreven.
‘Ik heb altijd graag gewerkt met veeleisende trainers. Iemand als Frank Vercauteren bijvoorbeeld die heel scherp was voor zijn omgeving, ook voor zijn technische staf. Daar word je alleen maar beter van. Als een trainer na een lange oefensessie zei dat we nog tien sprintjes moesten trekken, dan deed ik er vijftien. Of als we vier rondjes moesten uitlopen, pakte ik er nog twee rondjes bij.’
Over de omheining
‘Als profvoetballer bij KRC Genk kwam ik in een totaal andere wereld terecht. Ik dacht: het is net alsof ik met vakantie ben. In de tijd bij Winterslag ging ik in de zomer elke ochtend een uur lopen voor ik naar mijn werk vertrok, nu had ik een zee van tijd. Ik reed nog wel eens voorbij het stadion van Winterslag, nu nog trouwens, al ligt er een braakliggend terrein. Het is niet zo dat ik dan geëmotioneerd word, maar ik denk dan wel terug aan de enorme veldslagen die we leverden. Die Europese campagne bijvoorbeeld, waarin we Arsenal uitschakelden. Of tegen Dundee United speelden, ik had die dag tot ’s middags gewerkt omdat ik geen verlof kreeg. Maar er waren natuurlijk ook andere wedstrijden. Op Standard verloren we eens met 12-0. Toen het 9-0 stond probeerde ik Eric Gerets te dribbelen, die tackelde mij op een dusdanige manier dat ik over de omheining vloog. Zelden een speler met zo’n mentaliteit gezien als Gerets. Waseige was na die nederlaag zo kwaad dat we vier dagen straftraining kregen. Waarin we drie dagen geen bal zagen. Maar de terugmatch tegen Standard wonnen we wel met 1-0 waardoor zij uiteindelijk geen kampioen werden.
‘Het waren geweldige tijden in Winterslag. Na een training gingen we soms naar een supportersclub, alleen al rond het stadion lagen er zeven. We dronken dan twee rondjes en gingen naar huis. Er was toen een enorme binding met de supporters, ook al omdat de ploeg grotendeels uit Limburgers bestond. En als we dan eens met de ploeg gingen eten was iedereen dolblij; als je dat nu doet, wil iedereen zo snel mogelijk naar huis.’
Hard gewerkt
‘Ik ben nu 48 jaar in Genk maar ik heb er nooit aan gedacht hier te komen wonen. Ik woon in Molenbeersel, dat is 35 kilometer van Genk, maar ik wilde absoluut blijven op de plaats waar ik opgroeide. Ik ben de jongste van zeven, mijn vijf broers wonen in een straal van 300 meter, zij hebben mijn huis gebouwd terwijl ik aan het trainen was. Mijn zus woont wat verderop in het dorp. Die hechte familiale band wil ik niet missen.
‘Ik heb vier jaar bij KRC Genk gespeeld en werd dan in 1992 assistent-trainer. Ik wilde in Genk blijven en dat kon alleen maar op de tweede rij. Ik kreeg aanbiedingen om elders als hoofdtrainer aan de slag te gaan, maar ik heb dat nooit overwogen. Want je weet ook: de dag dat je als hoofdtrainer tekent, is het bijna gedaan. Kijk naar Ronny Van Geneugden die als jeugdtrainer zoveel goeie dingen heeft gedaan in Genk, hij werd hoofdtrainer en anderhalf jaar later was hij ontslagen. Dat risico wilde ik niet nemen. Ik heb de eerste jaren als assistent verschrikkelijk hard gewerkt. Op vrijdag vergaderden wij, ’s avonds deed ik de coaching van de invallers. Op zaterdag was er training met de A-ploeg en ’s avonds ging ik dan onze volgende tegenstander scouten. Als dat bijvoorbeeld Moeskroen was, dan reed je op en neer 480 kilometer. En ’s zondags speelden wij dan. Ik was de weekends eigenlijk alleen maar thuis om te slapen. Mijn vrouw deed daar niet moeilijk over. Ze zag dat ik me goed voelde in deze job, het is natuurlijk belangrijk dat je van thuis zo gesteund wordt. Terwijl ze niets met voetbal heeft; ik denk dat het al vijf jaar geleden is dat ze nog in het stadion is geweest.’
Een goed gevoel
‘Pier Janssen was de eerste trainer onder wie ik als assistent werkte. Ik had meteen het gevoel: deze job is echt iets voor mij. Omdat ik graag op het veld sta en omdat ze me ook verantwoordelijkheid gaven. Ik ben dan ook naar de trainersschool geweest. Ik voelde me ook groeien in die rol van assistent. Een rode lijn doorheen al die jaren is dat ik me heel veel bezighield met de ontgoochelden, met degenen die naast de ploeg vielen. Ik praatte met hen, ik probeerde hen een goed gevoel te geven, ik ging op training nog even met hen door. Dat gaf me heel veel voldoening. Dat was iets waarin Sef Vergoossen heel sterk was: iedereen erbij houden, iedereen op dezelfde manier behandelen.
‘Ik heb in die 48 jaar uiteraard veel trainers meegemaakt. Ik heb het onlangs nog eens geteld: in die veertien jaar bij Winterslag, tussen 1974 en 1988, waren het er elf verschillende en nu, vanaf 1988 tot 2022, zijn het er 30. Ikzelf heb acht keer gedepanneerd. Meestal voor een korte periode. Behalve in de tijd dat Johan Boskamp als trainer stopte omdat zijn vrouw ernstig ziek was, dat was in december 2000, ik moest zes maanden inspringen, tot aan het einde van het seizoen. Ik herinner me toen een halve finale voor de beker, thuis tegen Lommel. We hadden daar 2-1 verloren en zouden het karwei thuis wel even afmaken, Lommel was uiteindelijk een tweedeklasser. Maar na een rode kaart van Zoran Ban vielen we na 12 minuten met tien man, we kwamen met 0-1 achter, maakten nog gelijk, we belegerden het doel van Lommel, maar het bleef 1-1. Die uitschakeling is een van de meest pijnlijke momenten uit mijn carrière. Anders waren we toen al naar de Heizel geweest. Het seizoen daarop werd Sef Vergoossen trainer.’
Doodsangsten
‘Ik was niet graag hoofdtrainer. Ik ben iemand die te veel de problemen mee naar huis neemt, dat gaat ten koste van mijn gezondheid. Ik kon het werk niet van me afzetten, ik kon niet overweg met die stress. Als er een nieuwe trainer kwam, dan was dat voor mij een bevrijding. Al had ik anderzijds wel succes met mijn overnames. In 2009 bijvoorbeeld toen ik in maart Ronny Van Geneugden verving en we de finale van de beker haalden. We wonnen tegen KV Mechelen en dan sta je daar met die beker, als hoofdcoach, voor 50.000 mensen, dat was het hoogtepunt uit mijn carrière. Twee jaar later moest ik dan in het begin van het seizoen overnemen van Frank Vercauteren die na de heenrondes in de voorronde van de Champions League op Maccabi Haifa vertrok. Ik zie het nog voor me: we stappen in Zaventem van het vliegtuig en Vercauteren gaat zonder tegen iemand iets te zeggen naar een andere gate.
Als je als hoofdtrainer tekent, weet je dat het bijna gedaan is. Dat risico wilde ik niet nemen.’
Pierre Denier
‘Ik moest de ploeg leiden in de terugmatch, we wonnen met strafschoppen en plaatsen ons voor de poulefase, de club kreeg een startpremie van vijftien miljoen euro. Dat was voor mij een emotioneel moment, de week voordien was er Pukkelpop geweest, die storm waarin verschillende doden vielen. Mijn dochter was daar toen ook, we kregen geen contact met haar, we hebben toen doodsangsten uitgestaan, telkens als er een auto voorbij de deur kwam dachten we dat ze ons iets kwamen vertellen. Uiteindelijk kregen we om kwart voor één ’s nachts onze dochter aan de lijn. En dan kwam ze naar die match tegen Maccabi Haifa kijken, dat was emotioneel. Twee weken later kwam Mario Been. ‘
Twee wereldtoppers
‘Wie ik in al die jaren de beste trainer vond? Dat wil ik liever niet zeggen. Want het is niet omdat je bij een club niet slaagt dat je een slechte trainer bent. Paul Theunis bijvoorbeeld was een heel goeie trainer, maar hij had te weinig kwaliteit in de spelerskern. Of Hein Vanhaezebrouck, ik vond dat een vakman, maar het klikte niet. Hetzelfde met Felice Mazzu, als je ziet wat die nu bij Union doet en dat iedereen hem dat succes ook gunt, dat zegt toch iets. Ik heb altijd van trainers gehouden die heel hard werkten, die fanatiek met hun vak bezig waren. Zoals Philippe Clement die na een training om vijf uur ’s namiddags nog in zijn cabine kroop om videobeelden te bekijken en wedstrijden voor te bereiden. Bij Clement zag je: die gaat het echt maken. Of zoals Aimé Anthuenis die na de trainingen constant aan de telefoon hing, op zoek naar nieuwe spelers. Hij heeft de basis gelegd en de eerste successen behaald.
‘Ik heb ook veel spelers de revue zien passeren. Toen wij in 2011 kampioen werden, in de beslissende match tegen Standard, stonden er twee wereldtoppers in onze ploeg: Kevin De Bruyne en Thibaut Courtois. Toevallig was ik twee keer trainer toen die hun eerste match hebben gespeeld. Als ik Kevin nu bezig zie… Dat hij dat niveau zou halen, dat had niemand hier verwacht. Zijn grootse kwaliteit is dat hij een ploeg rond zich beter laat spelen, zowel bij Manchester City als de nationale ploeg. Ze hebben me onlangs nog gevraagd waarom hij bij ons op links stond en niet centraal, maar hij maakte op de linkerkant zo het verschil, dat we daar gewoon niet aan dachten. Hij is nu ook fysiek heel sterk, dat heeft te maken met zijn jaren in de Bundesliga, bij Werder Bremen en VfL Wolfsburg heeft hij leren werken. Terwijl wij hem vroeger moesten aanporren om krachttraining te doen. Kevin is in de hele wereld de speler met het hoogste rendement, zijn goals en assists, dat aantal haalt niemand. Als je ziet hoe hij nu die ballen geeft, hoe snel hij alles ziet, het is echt fenomenaal.
‘Ik ben tot 2016 assistent-trainer gebleven. Toen, met het overlijden van Tony Greco, ben ik teammanager geworden. Op vraag van Peter Maes die toen trainer was. Hij vroeg me om beide functies te combineren. Dat heb ik drie maanden gedaan en vervolgens ben ik vast teammanager gebleven en stond ik niet meer op het veld. Dat kwam me eigenlijk niet slecht uit want ik kreeg steeds meer last van mijn knieën. Ik had al veel van Tony Greco opgestoken, hij zag me als zijn opvolger, maar het is door zijn ziekte allemaal versneld gegaan.
‘Ik ben zes jaar teammanager geweest. Ik zat nog tussen de spelers, ik zag alle matchen, ik ging soms naar de training kijken, ik deed het heel graag. Maar het is wel een stresserende job, er mag niets verkeerd gaan. Ik bereidde alles zo zorgvuldig mogelijk voor. Als we in een nieuwe hotel op afzondering gingen, dan reed ik daar vanuit het stadion met de auto naartoe, met de snelheid van de bus. En ik informeerde wanneer er files waren. Ik ging vooraf ook altijd de keuken binnen, alles moest goed doorgesproken worden.’
Een natuurmens
‘Straks sla ik een bladzijde in mijn leven om. Ik ga nog wat pr-werk doen voor de club, als een soort ambassadeur. Ik ben sinds november met pensioen, ik werd toen 65, even heb ik gedacht om door te gaan tot ik 50 jaar werkte, maar ik zie in mijn familie mensen wegvallen of ziek worden, dat zette me toch aan het denken. De voorzitter wil het verleden weer bij de club betrekken, oud-trainers en oud-spelers uitnodigen, het is een van de dingen waarmee ik me ga bezighouden. Ik ga het in ieder geval wat rustiger aan doen, een of twee halve dagen per week naar de club komen en uiteraard naar de wedstrijden. Zodat de draad toch niet helemaal is doorgeknipt. Ik ga me zeker niet vervelen. Ik ben een natuurmens, ik zal met mijn mountainbike veel fietsen, tot in Nederland, dat brengt me tot rust. En ik heb een tuin, met een perenboom. Ik maak ieder jaar confituur voor de hele familie.
‘In Genk heb ik me altijd gewaardeerd gevoeld. Niet zozeer financieel, wat dat betreft was ik gemakkelijk, ik wilde nooit het onderste uit de kan halen. Ook als speler niet, de besprekingen over een nieuw contract waren telkens snel afgelopen. Ik heb altijd bij deze club mogen blijven, ook na mijn pensioen en ik heb in die 34 jaar bij KRC Genk mooie successen behaald: vijf keer de beker gewonnen, vier keer kampioen, 120 Europese matchen.
‘Ik ben blij dat ik de andere kant heb meegemaakt, dat ik heb gezien hoe hard je in een fabriek moet werken om wat te verdienen. En dan mag je plots naar Bosnië om een speler te scouten, moet je als teammanager trainingskampen organiseren of Europese verplaatsingen regelen. Ik vind dat fantastisch. Ik ben echt heel gelukkig. Ik heb een schitterende vrouw, twee kinderen en zes kleinkinderen en ik ben nog nooit een dag met tegenzin naar de club gereden. Het is daarom dat ik wel eens zeg dat ik schatrijk ben zonder geld, al ben ik natuurlijk geen sukkelaar. Ik heb heel hard gewerkt, maar ik zou niets in het leven anders hebben gedaan, ik heb nergens spijt van. Of toch: dat ik nooit eens tegen Benfica Lissabon heb gespeeld. Omdat Eusébio mijn grote idool was. In mijn slaapkamer hing een grote poster van hem. Ik vond Eusébio met zijn slalombewegingen een fantastische voetballer. Maar ik heb hem nooit ontmoet.
‘Ik heb me altijd weggecijferd, dat zit in mij. Ik neem het ook altijd op voor de minderen, voor de ouderen, voor zieke mensen. Dat wil ik blijven doen: af en toe eens met spelers naar een kinderziekenhuis gaan bijvoorbeeld, ze confronteren met de realiteit. Ik ben altijd iemand geweest die liever geeft dan krijgt. Al ben ik natuurlijk ook blij als ik merk dat mijn werk gewaardeerd wordt. Zoals in 2014 toen er in het stadion een groot feest werd georganiseerd, voor 450 man. Toen werd ik ook ereburger van de stad Genk. Dan denk je: ik heb het voor iemand die tot zijn veertien jaar naar school is geweest en alles zelf moest leren toch niet slecht gedaan.’
793
… matchen heeft Pierre Denier in totaal gespeeld: 653 voor Winterslag en 140 voor KRC Genk. Hij voetbalde veertien seizoenen voor Winterslag (1974-1988) en vier jaar voor KRC Genk (1988-1992). Nadien werd hij 24 jaar assistent-trainer (1992-2016), en zes seizoenen teammanager (20016-2022).
8
… keer was Pierre Denier interim-trainer. Hij sprong achtereenvolgens in voor Pier Janssen, Luka Peruzovic, Enver Alisic, Johan Boskamp, Ronny Van Geneugden, Hein Vanhaezebrouck, Frank Vercauteren en Emilio Ferrera.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier