‘Voetbal tijdens de bezetting, dat was 90 minuten vrijheid’
Tegen de grimmige achtergrond van de Tweede Wereldoorlog vertelt auteur Kurt Deswert in zijn boek Schwalbe het aangrijpende – en vaak vergeten – verhaal van een aantal prominente figuren uit het Belgisch voetbal. Een duik in een intrigerende en tegelijk gruwelijke periode.
Wanneer de naam Sam Meljado valt, wordt het Kurt Deswert even te veel. We zijn al iets meer dan een uur aan het praten over het boek waar de schrijver vier jaar aan gewerkt heeft. Deswert zit aan de keukentafel van zijn huis in Sint-Lambrechts-Woluwe en wrijft zich in de ogen. ‘Op het tragische verhaal van Meljado ben ik nogal diep ingegaan en ik heb ook zijn familie leren kennen. Zo geraak je emotioneel betrokken bij wat je doet.’
Salomon ‘Sam’ Meljado is een van de vele vergeten figuren uit de geschiedenis van het Belgisch voetbal, zoals er in het boek Schwalbe wel meer staan. Sam is drie jaar wanneer zijn vader Hartog in 1908 van Amsterdam naar Antwerpen emigreert om daar, net als duizenden andere Joden, als diamantslijper aan de slag te gaan. Het gezin Meljado vestigt zich in Borgerhout en zou uitgroeien tot een van de meest opmerkelijke voetbalfamilies die Antwerpen ooit gekend heeft.
‘Samen met Raymond Braine maakte Sam zijn debuut in het begin van de jaren 20 bij Beerschot’, vertelt Deswert terwijl hij een koffie zet. ‘Hij was een technisch onderlegde centrale middenvelder, een box-to-box want hij scoorde ook regelmatig. Mocht hij geen Nederlander geweest zijn, zou hij het zeker geschopt hebben tot Belgisch international.’ Het Beerschot van de jaren 20 en 30, dat was nogal wat: de Ratten werden in het Interbellum zeven keer kampioen. Meljado had een voet in vier titels.
Meer dan twaalf jaar en 250 wedstrijden lang is de Joodse middenvelder een gerespecteerde waarde bij paars-wit. In 1936 verlaat hij het Kiel voor Sportkring Roeselare. Drie jaar later verhuist hij naar stadsgenoot FC Roeselare, maar voor hij daar zijn stempel kan drukken, breekt de Tweede Wereldoorlog uit. In geen tijd bezetten de Duitsers België.
‘In de zomer van 1942, nadat er al tal van antisemitische maatregelen uitgevaardigd waren, kregen honderden op dat moment werkloze Joodse mannen een oproepingsbrief om zich in het Centraal Station van Antwerpen te melden’, zegt Deswert. ‘Velen gingen daar niet op in, maar de plichtbewuste en misschien ietwat naïeve Sam Meljado wél. Dat was de laatste keer dat zijn echtgenote en zijn zoon hem gezien hebben. Samen met onder meer een aantal spelers van Maccabi (een club van de Joodse gemeenschap in Antwerpen, nvdr) werd hij op de trein naar Noord- Frankrijk gezet. Daar moesten ze in de bossen houtskool gaan winnen voor de bouw van de Atlantikwall (een meer dan 5000 kilometer lange verdedigingslinie die nazi-Duitsland langs de westkust van de bezette gebieden in West-Europa aanlegde, nvdr). Toen na de zware razzia’s in België bleek dat men niet het beoogde Jodenquotum had weten op te pakken, heeft men een groot deel van die mannen in Noord-Frankrijk op de trein gezet naar Mechelen en van daaruit naar Auschwitz.’
John Langenus schreef al jaren voor Der Kicker toen dat plots het blad van de nazisportbond werd.’ KURT DESWERT
Zo ook Sam Meljado. Dat blijkt uit de documenten die Deswert vindt in het rijksarchief in Brussel en de interviews die hij doet met de kleindochter en achternichtjes van de oud-Beerschotspeler. In een van die gesprekken komt ook de neef van Sam Meljado ter sprake, die fysiek heel erg geleek op zijn nonkel. ‘De dochter van die neef vertelde me hoe ze op een dag in de jaren 80 samen met haar vader aan zee wandelde en er iemand naar hen toe kwam. De onbekende man vroeg aan haar vader: ‘Bent u familie van Sam Meljado?’ ‘Ja, inderdaad, dat is mijn nonkel’, was het antwoord. Waarop de man zei: ‘Dan stond ik in Auschwitz naast uw nonkel op het moment dat hij naar de gaskamer werd geleid.’ Van zulke verhalen word je wel even stil. Een middenvelder die meer dan 250 wedstrijden voor Beerschot heeft gespeeld, is toen gewoonweg… vernietigd.’
Voetbal als entertainment
De jaren onder de Duitse bezetting zijn voor veel Belgen een beproeving. Iedereen probeert zo goed en zo kwaad als het kan die zenuwslopende periode door te komen. ‘In het dagelijks leven moest je echt uitkijken wat je deed’, zegt Deswert. ‘Veel mocht er niet. Je kon op café gaan tot een bepaald uur, je kon naar de cinema – maar die stond heel erg onder Duitse censuur – en ook sportmanifestaties, zoals voetbalmatchen, waren toegestaan. Het verloop van die wedstrijden werd niet bepaald door de Duitsers, daar ervoer je negentig minuten vrijheid, samen met andere lotgenoten.’
Dat voetbal voor velen een houvast was tijdens de oorlog, blijkt uit de officiële cijfers van de voetbalbond. Zo gingen in het seizoen 1942/43 in totaal maar liefst 6,5 miljoen mensen ergens in België naar een match kijken. Spelers uit de eerste klasse (toen ereklasse) waren vrijgesteld van tewerkstelling in Duitsland. Ze mochten vanwege hun statuut als topsporter in België blijven. ‘Toen de Duitsers hier pas waren, waren ze vooral uit op Ruhe und Ordnung’, weet Deswert. ‘Ze wilden niet te veel problemen met de lokale bevolking, zodat ze het land op een kalme manier konden besturen.’
Een belangrijke rol daarin speelde Henri De Baillet Latour. De Brusselaar was op dat moment voorzitter van het Internationaal Olympisch Comité. ‘Hij kende de Duitsers vrij goed van de organisatie van de Spelen van 1936 in Berlijn. Op dat moment was De Baillet Latour internationaal een heel bekend figuur, iemand die veel respect afdwong. Hij zorgde ervoor dat de bezetter zich niet met sportwedstrijden bemoeide en in ruil daarvoor beloofde hij dat die evenementen geen aanleiding zouden zijn voor anti-Duitse sentimenten en er geen oproer zou uitbreken.’
Toen De Baillet Latour in 1942 echter op 65-jarige leeftijd overleed, ontstond er een vervelende situatie. De Duitsers wilden van zijn begrafenis een propagandavertoning maken. Tegenover de media liet Carl Diem, leider van de Duitse sportbond, optekenen dat De Baillet Latour steeds de indruk gegeven had ‘een oprechte vriend van het nieuwe Duitsland’ te zijn. Samen met Karl Ritter von Halt, een Duits IOC-lid, kwam hij hoogstpersoonlijk de condoleances van de Führer en Heinrich Himmler overbrengen. ‘De twee wilden toespraken houden en waren ook van plan om immense rouwkransen met glimmende swastika’s erop te laten meedragen in de lijkstoet die door de straten van Brussel zou trekken’, weet Deswert. ‘Het lijkt erop dat Rodolf Seeldrayers, lid van het Belgisch Olympisch Comité en ex-voorzitter van de Belgische voetbalbond, en Alfred Verdyck, de sterke man van de KBVB, de Duitsers toen toch op andere ideeën hebben kunnen brengen.’
Mussolini op de schouw
Een andere Belg met wereldfaam in die tijd was John Langenus. De Antwerpenaar had in 1930 in Montevideo de eerste WK-finale ooit, tussen Uruguay en Argentinië, gefloten. Naast topscheidsrechter was hij ook journalist en schrijver. Zo was het scenario voor Wit is troef, een Vlaamse lachfilm uit 1940 die zich afspeelt in het voetbalmilieu, van zijn hand. Hoofdrolspeler was niemand minder dan Raymond Braine. In de regiestoel zat Jan Vanderheyden, die tijdens de oorlog zwaar collaboreerde met de Duitsers.
Jean Capelle heeft een aantal keer op gevaar voor eigen leven mensen geholpen.’ KURT DESWERT
‘Het verhaal van John Langenus is zeer genuanceerd’, vindt Deswert. ‘Je kunt een aantal dingen over hem opmerken, zoals het feit dat hij een getekend portret van Benito Mussolini op zijn schouw had staan, een souvenir van het WK 1934 in Italië. Eigenlijk kun je stellen dat Langenus altijd gedaan heeft wat van hem gevraagd werd. Hij schreef al jaren voor Der Kicker als buitenlandse correspondent, toen dat plots het officiële blad van de nazisportbond werd. Het verhinderde Langenus niet om artikels te blijven schrijven, maar dat was pure sportverslaggeving, geen verheerlijking van nazivoetballers of zo.
‘Hij was ook kabinetschef van de Duitsgezinde provinciegouverneur van Antwerpen. In die functie moest hij tijdens de bezetting bijvoorbeeld nagaan hoeveel Joden er ambtenaar waren in alle Antwerpse gemeenten. Die werden dan uit hun ambt ontzet. Er is ook ooit een transport van Joden van Antwerpen naar Limburg gegaan. In de administratieve omkadering daarvan speelde Langenus een rol. Hij was dus eigenlijk een radertje in een groter verhaal dat niet goed afgelopen is voor een aantal mensen. Maar ‘verkeerd’ zou ik hem niet noemen.’
Een vedette in een leeuwenkooi
Een aantal mensen uit het voetbalmilieu in België dweepten wél openlijk met ‘het nieuwe Duitsland’, zoals Jef Hellings, de voorzitter van Berchem Sport, de ‘Mussolini van het Rooi’ genoemd; Renaat Van Thillo, een van de oprichters van de Vlaamse voetbalbond (de VVB werd opgericht als reactie tegen de Franstalige dominantie binnen de Belgische voetbalbond); en Robert Verbelen, de algemeen secretaris van de VVB. Die laatste twee zullen het Belgische nazisme mee vormgeven. Verbelen, een Vlaamse SS’er, heeft zelfs meerdere doden op zijn geweten: hij organiseerde doodseskaders die zich bezighielden met mishandelingen, razzia’s, deportaties en moorden.
Ook Raymond Braine, vaak beschouwd als de beste Belgische voetballer van het Interbellum, kwam na de oorlog in opspraak, maar net zoals bij Langenus is zijn verhaal heel genuanceerd. Deswert: ‘Braine heeft tijdens de bezetting voor de Duitse GBK (Gruppe-Kraftfahrzeug Beschaffung, nvdr) gewerkt, een dienst die auto’s in beslag nam. Maar er zijn ook 150 mensen die later getuigen dat hij hen geholpen heeft om een betere prijs te krijgen voor hun wagen.’
Wanneer de Duitsers verjaagd zijn in 1944, wordt Raymond Braine in eerste instantie het slachtoffer van de volkswoede. Samen met tientallen collaborateurs wordt hij vastgezet in de leegstaande leeuwenkooien van de Antwerpse Zoo. Uiteindelijk komt hij zonder veroordeling vrij, maar hij zal in totaal maar liefst 560 dagen in hechtenis doorbrengen. ‘Dat heeft hem getekend’, aldus Deswert. ‘Zijn leven was daardoor helemaal om zeep. In gevangenschap heeft hij wel van de nood een deugd gemaakt en heeft hij zijn memoires laten schrijven door journalist Louis Deceuninck, die bekend stond als collaborateur.’ Deceuninck zou uiteindelijk vijf jaar cel krijgen voor zijn betrokkenheid bij de Jodenvervolging.
Ook een andere grote naam uit het Belgisch voetbal, Florimond Vanhalme, loopt een zware straf op. De legendarische middenvelder, die twee keer kampioen werd met Cercle Brugge en kapitein was van de nationale ploeg, werkte tijdens de oorlog voor de Wehrmacht, het leger van nazi-Duitsland. Hij bouwde onder meer boxen voor de Duitse vliegtuigen op het vliegveld van Raversijde. Hij wordt tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld, moet vijf miljoen frank (125.000 euro) schadevergoeding betalen en ziet de 17 miljoen frank (425.000 euro) die hij verdiende als aannemer voor het Duitse leger verbeurd verklaard.
Hevige patriotten
Maar verschillende figuren uit het Belgisch voetbalmilieu waren ook actief in het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Neem nu Standardspits Jean Capelle. ‘Als je kijkt naar het lijstje van de jongste internationals ooit, staat Capelle nog steeds vijfde. Hij is ook nog altijd topschutter aller tijden van de Rouches’, zegt Deswert.
‘Op dat moment was Standard trouwens een ploeg met allemaal intellectuelen: dokters, ingenieurs… Maar hun stijl van spelen was al stevig. Capelle was een heel flamboyant figuur. Hij had rechten gestudeerd en kende heel veel volk in Luik en, dankzij zijn selecties voor de nationale ploeg, in heel België. Uit zijn militaire dossiers blijkt dat hij een aantal keer op gevaar voor eigen leven mensen heeft geholpen. Af en toe moest hij ook onderduiken. Hij smokkelde voedsel en bracht dat binnen op het secretariaat van Standard. Hij kende ook wat volk bij de Gestapo, waardoor hij informatie kreeg over de mensen die ze gingen oppakken. Die verstopte hij dan in zijn advocatenkantoor.’
De mondigheid van Oscar Vankesbeeck is hem duur komen te staan.’ KURT DESWERT
Capelle, die 19 keer scoorde in 34 interlands, was een echte patriot. In de laatste fase van de oorlog rekruteerde hij een aantal van zijn ploegmaats bij Standard voor het Geheim Leger, een gewapende Belgische verzetsgroepering. ‘Die zetten sabotageacties op touw en verhinderden dat de Duitsers de tactiek van de verschroeide aarde toepasten. Zo hebben ze bijvoorbeeld Rocourt (het thuisstadion van RFC Liégeois, nvdr) gevrijwaard van de vernieling.’
Een andere hevige patriot was toenmalig bondsvoorzitter Oscar Vankesbeeck. Hij was ook voorzitter van Racing Mechelen – het stadion van de club is naar hem vernoemd. Deswert grinnikt: ‘Vankesbeeck was een ambetante mens die het gewoon was om zijn goesting te krijgen. Ook Rik De Saedeleer (aanvaller van Racing Mechelen die een bekende sportverslaggever werd, nvdr) getuigde later over wat een dominante figuur Vankesbeeck wel niet was. Je moet dat ook kaderen in de jaren 30, toen er een economische wereldcrisis was en de nood aan sterke figuren groot was. Ook de voetbalbond ging toen door een dal, omdat de nationale ploeg slechte resultaten boekte. Vankesbeeck leverde kritiek op zijn voorganger Rodolf Seeldraeyers en sterke man Alfred Verdyck, die al jarenlang in het bestuur zaten. De Mechelse advocaat was niet op zijn mondje gevallen. Hij zei nogal gemakkelijk zijn gedacht, ook tegen de Duitsers. In de Eerste Wereldoorlog hadden ze hem al eens opgepakt, maar in de Tweede Wereldoorlog is zijn mondigheid hem duur komen te staan.’
Nadat er aanslagen waren geweest in Mechelen, werd Vankesbeeck opgepakt en naar het Fort van Breendonk gevoerd. Vanaf mei 1941 is dat een SS-Aufgangslager waar dissidenten, verzetslieden en Joden zéér hardhandig aangepakt worden. De Duitsers willen Vankesbeeck als voorbeeld stellen en behandelen hem gruwelijk. ‘Hij heeft er slechts zes weken gezeten, maar toen hij buitenkwam, was hij vel over been’, zucht Deswert. ‘Hij was erg afgevallen – De Saedeleer omschreef hem als ‘een geraamte’ – en had er bovendien een leveraandoening opgedaan. Dat is hij nooit te boven gekomen. Een paar maanden later is hij gestorven.’
Mechelen is in zijn geheel zwaar aangepakt door de nazi’s, aangezien het verzet er heel actief was. De begrafenis van Vankesbeeck moet een indrukwekkend schouwspel geweest zijn. Deswert beschrijft het als volgt in zijn boek:
De lijkstoet zet zich langzaam in gang. Jan Vankesbeeck, Oscars oudste broer, leidt de rouwenden door de Mechelse straten en de Dijle over. Hij wordt gevolgd door een honderdtal jongeren die de bloemen en kransen dragen. Er lijkt een zwarte sluier over de straten te hangen. Langs het parcours staan dubbele hagen mensen. Acht leden van Racing hebben de kist met Vankesbeecks stoffelijk overschot op de schouders gezet (De Saedeleer zal later verklaren dat hij een van hen was.) Ze worden geflankeerd door bestuursleden en spelers van de club, door Karel Dessain (de opvolger van Vankesbeeck, nvdr), door Seeldrayers en door de rest van de familie Vankesbeeck. Het stoffelijk overschot van de bondsvoorzitter wordt van aan de Lange Heergracht tot op de begraafplaats Achter De Kazerne gedragen. De voorzitter van Racing wordt dus begraven in de schaduw van het stadion van lokale rivaal FC Malinois… Het wordt een stille teraardebestelling. Op verzoek van de overledene worden geen lijkredes uitgesproken. De massale aanwezigheid van Mechelaars langs de straten zal als een stil protest tegen de bezetter worden gezien.
Kurt Deswert
Geboren 28 september 1979, te Kraainem
•
Licentiaat in de Germaanse Taal- en Letterkunde
Kabinetsadviseur van minister Sven Gatz
•
Auteur van:
Aftrap in Brussel / Bruxelles, Balle au Centre
Royale Union Saint-Gilloise 1897-2017
Schwalbe – Het verzwegen verhaal van het Belgisch voetbal tijdens Wereldoorlog II
Het fenomeen van de ‘Kriegsgastspieler’
In zijn research voor Schwalbe stootte Kurt Deswert op een boekje, getiteld Het verzwegen elftal. ‘Dat ging over Nederlanders die in Duitsland een soort nationale ploeg vormden. Toen vroeg ik me af: dan moeten er toch ook Vlamingen geweest zijn die in Duitsland gevoetbald hebben? En zo kwam ik bij de verhalen van Jef Nelis, Philippe ‘Jos’ Geysen, Edouard De Vries, Constant Pringels…’
Dat waren zogeheten Kriegsgastspieler bij Duitse eersteklasseploegen. Door Operatie Barbarossa werden namelijk heel wat jonge Duitsers naar het Oostfront gestuurd om er te gaan vechten tegen de Russen. Onder hen ook hele contingenten voetballers. Daardoor ontstonden hiaten in de kernen van veel Duitse clubs. Om die op te vullen was het toegestaan om buitenlandse spelers te halen. ‘Dat moesten dan wel voetballers van Germaanse broedervolkeren zijn: Vlamingen, Nederlanders…’, aldus Deswert. ‘Vaak waren dat spelers uit de tweede klasse, omdat spelers uit de eerste klasse in België moesten blijven om het volk te vermaken. Zo kwam het dat bijvoorbeeld Jef Nelis, een ex-international die op dat moment bij Union Saint-Gilloise voetbalde, op 1 januari 1943 zijn opwachting maakte bij FSV Frankfurt. Het speciale bij Nelis was dat hij op vrijwillige basis in Duitsland ging voetballen. Bij De Vries en Pringels was dat, voor zover ik weet, niet het geval.
‘De meeste van die spelers waren ook geen internationale transfers. Bij de Belgische voetbalbond hebben ze gewoon gezegd: we gaan die mannen een dubbel lidmaatschap geven. Als ze in Duitsland ‘verlof’ kregen, konden ze even terugkeren naar België en weer meespelen met hun lokale ploeg. Geysen had dan altijd Duitse worst mee voor zijn moeder.’