Rik Van Looy wordt 90 jaar: ‘Zijn ploegmaats moesten hem vaak intomen: Rik, blijf zitten, het is nog 200 kilometer’
Rik Van Looy wordt op woensdag 20 december 90 jaar. In aanloop naar zijn verjaardag schetst Robert Janssens (84), ex-wielerjournalist en coauteur van het boek ‘Rik II’, aan de hand van zes quotes van de ‘Keizer van Herentals’ een kampioen die even populair als controversieel was.
‘Zot van glorie ben ik nooit geweest.’
Robert Janssens: ‘Geen seconde heeft Rik meegewerkt aan het boek dat ik in 2013 heb geschreven. Tijdens zijn loopbaan was hij nochtans heel beschikbaar voor de pers – met steevast een goed onderbouwde, pittige uitleg – maar daarna heeft hij nooit de behoefte gehad om nog vaak terug te komen op het verleden. ‘Ik moet toch altijd hetzelfde vertellen. En jullie kennen alle details beter dan ik’, zegt hij dan. Geen Roger De Vlaeminck, neen. Het kostte zelfs flink wat moeite om hem naar de boekvoorstelling in Herentals te halen.
‘Van Looy was altijd heel vastberaden. Wit of zwart, nooit grijs. Toen hij op het einde van zijn carrière op een criterium in Valkenswaard de indruk had dat de jonge renners lachten met ‘den ouwen’, heeft hij zijn fiets in de garage gestald en niet meer bovengehaald. Nochtans had hij bij Willem II een contract voor nog een jaar, en werd hem een pak geld aangeboden voor een afscheidsmeeting in het Antwerpse Sportpaleis. Hij wilde dat niet. Voorbij is voorbij, vond hij.
‘Dat zie je nu ook in Riks huis. Niets herinnert aan zijn carrière: geen foto’s, geen shirts, geen bekers… Zelfs zijn kleinkinderen, of de leerlingen van de wielerschool in Herentals, overstelpt hij niet met verhalen over ‘zijnen tijd’. Rik, een voorbeeldgrootvader, laat hen liever zélf vertellen. Te veel lullen over vroeger maakt van hem een oude bompa, vindt hij. Veel liever hoort hij trouwens ‘pappie’. Dat houdt hem jong van hart. Tot vijf jaar geleden reed hij zelfs nog vaak met de fiets, langs het kanaal. Want op dat vlak is Rik wél ijdel: hij wil scherp blijven, fysiek en mentaal. Aftakelen, zichzelf niet meer kunnen behelpen, met zijn trotse karakter zou hij dat héél moeilijk aanvaarden.’
‘Nini heeft van mij Rik Van Looy gemaakt.’
Robert Janssens: ‘65 jaar waren ze getrouwd, tot Nini begin 2021 op 88-jarige leeftijd overleed. Een bijzonder grote klap voor Rik, want hij en ‘ons mammie’ – zoals hij haar noemde – vormden een perfect koppel. Hij als een zorgeloze optimist die niet met zijn gevoelens te koop liep, zij als een ravissante blondine die tot haar dood een klassemadam bleef: sociaal, lief, zorgzaam… Een sterk karakter ook. Vrijuit haar gedacht zeggend, net als Rik. Niet onlogisch dus dat hij al op zijn achttiende als een blok voor haar viel toen hij Nini, terwijl ze op een stoeltje naar de koers keek, bijna omverreed.
‘Rik was toen nog een belhamel die niet koerste om te winnen, maar voor de premies waarmee hij pinten kon pakken. Nini heeft die losbandigheid helemaal omgekeerd. ‘Vanaf nu is het serieus’, drukte ze hem van bij het begin op het hart. Zij had toen nog een heel goed draaiend café waardoor zij zelfs meer brood op de plank bracht dan Van Looy met het koersen. Dat heeft zijn eergevoel aangewakkerd, want zeker in die tijd moest de man dé kostwinner zijn. Zo draaide Rik de knop om, ook omdat hij besefte dat hij met wielrennen veel meer geld kon verdienen als hij er écht voor zou leven.
‘Vanaf dan deed Rik het met de benen, Nini zorgde voor al de rest: het huishouden, de kinderen… Zijn vertrouwen in haar was enorm. Elke belangrijke beslissing namen ze samen. Niet toevallig belegde Van Looy elke vergadering bij hem thuis, dan kon hij altijd raad vragen. Soms hakte Nini zelfs in haar eentje de knoop door, ook financieel. Zij kocht ooit een huis terwijl Rik in de Giro zat en van niets wist. Daar had hij geen moeite mee, zo kon hij alleen aan koersen denken. Zolang hij renner was, heeft hij zelfs nooit een voet in een bank gezet. Hij wist ook dat Nini slim belegde – vooral in vastgoed, onder meer een bloeiende paardenmanege – waardoor Van Looy ook na zijn carrière goed geboerd heeft.
‘Op dat vlak pasten ze bij elkaar, want Rik, opgegroeid in een heel gewoon Kempens gezin, heeft nooit grote sier gemaakt. Zijn huis in Herentals is groot, maar geen villa tot ginderachter. En toen zijn schoonvader, die Rik dikwijls naar de koers voerde, indertijd een gele Ford cabrio kocht, was hij zelfs beschaamd om mee te rijden.
‘Wel was Van Looy altijd heel netjes gekleed. Op de fiets hagelwitte sokken en elke dag een nieuw shirt en een nieuwe broek. Daarnaast dikwijls in een modieus kostuum. Nooit in een flodderige jeansbroek, ook nu nog. De invloed van Nini, die wilde dat zij en Rik, zonder snobistisch over te komen, toch een zekere klasse uitstraalden.’
‘Ik bouwde mijn carrière op karakter, op de drang te willen afzien en te willen verbeteren.’
Robert Janssens: ‘Nadat Rik definitief de switch gemaakt had, werd hij een maniak. Qua training, maar ook op het gebied van materiaal. Honderden uren heeft hij in de kelder aan zijn fiets gesleuteld. Elk stofvlekje moest weg, alles moest tot op de millimeter juist staan. In zijn koerstrui liet hij zelfs een speciaal zakje maken. Daarin stak een sleuteltje die zijn luitenant Edgard Sorgeloos er moest uithalen als Van Looy in de wedstrijd zijn zadelpositie wilde aanpassen.
‘Bij Eddy Merckx werd daar veel poespas rond gemaakt, maar Rik liep daarmee nooit te koop. Zoals hij voor een koers ook nooit opschepte over zijn vele trainingskilometers. ‘Ik ben er klaar voor’, meer niet. Zo kreeg hij wel eens het etiket van flierefluiter, en deden er ook wilde verhalen de ronde over hoe hij op stage aan het Gardameer met zijn Rode Garde tot een gat in de nacht doorzakte. Een fabeltje.
‘Eén keer in die zes weken, toen hij zijn ploegmaats ophaalde aan de luchthaven in Milaan, gingen ze met zijn allen een ferme pint drinken, maar de volgende morgen eiste Van Looy dat iedereen om negen uur klaarstond voor de training. Kwam je een minuut later toe, dan mocht je achtervolgen, want Rik wachtte nooit. Een strak tijdschema was heilig: ontbijten drie uur voor de koers en geen kwartier vroeger of later, elke dag om 22 uur naar bed. Een enorm pietje-precies. Hij heeft ooit een avond geen woord tegen zijn ploegmaat Sorgeloos gezegd omdat die honderd meter voor het afgesproken eindpunt van hun training afgedraaid was richting hotel…
‘Met Edgard ging Rik trouwens altijd twee weken eerder dan de rest van het team naar het Gardameer. Een kopman moest al de meeste kilometers in de benen hebben, vond hij. Niet iedereen kon trouwens zijn gigantisch trainingsvolume aan. Vaak tot zijn ergernis, zeker toen hij na zijn carrière sportdirecteur werd. Een flop, want hij kon niet verdragen dat zijn coureurs half doodvielen na 250 kilometer, terwijl hij in zijn carrière de volgende dag opnieuw zes, zeven uur op de fiets zat. Ook in hondenweer, nooit was dat een excuus om thuis te blijven.
‘Meer dan zijn voorganger Rik Van Steenbergen, die eerder op pure klasse en snelheid teerde, moest Van Looy het hebben van spartaanse trainingen. Een oermens die op de kracht kon blijven trappen. Als iedereen stuk zat, kwam hij naar voren. Bijzonder hard voor zichzelf, constant zijn grenzend aftastend. Hij wilde zich meten met zijn idool Van Steenbergen, en in de herfst van zijn carrière met die nieuwe superkampioen, Eddy Merckx.’
‘Wat komt die ouwe zak hier doen?’, heb ik Merckx ooit op een koers in Hasselt horen zeggen.’
Robert Janssens: ‘Ik betwijfel of Eddy dat zo gezegd heeft, maar hij en Rik konden alleszins nooit samen door een deur. Rik voelde zich vernederd toen de jonge Merckx hem in 1966 in een tijdrit van Parijs-Nice voorbijstak en hem seconden lang met zichtbaar genoegen in de ogen keek. En toen zijn manager Jean Van Buggenhout meer de kaart van de nieuwe rijzende ster trok dan de zijne, voelde hij zich nog meer gekrenkt. Tot grote ergernis van Eddy heeft Van Looy zich vaak vastgeketend aan zijn achterwiel. ‘Als Merckx de beste is en wil winnen, moet hij mij maar lossen’, zei Rik. Zelfs als Eddy zich liet afzakken uit het peloton, zoals in de na-Tourcriteriums in 1969, bleef hij gewoon zitten, ook al werden ze gedubbeld.
‘Botsende karakters, hé. Van Looy was een plaaggeest die de kunst verstond om iemand te jennen, maar hij kende soms zijn grenzen niet en gaf vlug de indruk dat hij mensen uitlachte. Over Merckx vertelde hij zelfs eens: ‘Da’s net Jack Palance (Amerikaanse acteur die vaak gecast werd als slechterik, nvdr), hij hoort thuis in een gangsterfilm, niet in een peloton.’ Gemeend of niet, Eddy kon daar als gevoelige jongen uit een burgergezinnetje moeilijk mee om. Van Looy zag dat en deed er dan nog een schepje bovenop.
‘Later vertelde hij zelfs vaak dat niet Merckx maar Jacques Anquetil de beste renner was met wie hij ooit gekoerst had. Rik was dan ook al over zijn hoogtepunt toen Eddy opkwam. Achteraf vond hij dat zelfs spijtig, want even dikwijls herhaalde Van Looy dat hij in de klassiekers even goed geweest zou zijn als Eddy. En zelfs dat hij met hem in het peloton nóg meer grote koersen had gewonnen. Dan had hij immers niet alle druk alleen moeten torsen.’
‘Met een sterke persoonlijkheid boek je tegenover je tegenstanders al voor de start een voorsprong.’
Robert Janssens: ‘Rik liet altijd blijken dat híj de kampioen, dé leider van het peloton was. En dat als iemand wilde winnen, die voorbij hem moest. Heel bewust, al deed hij nooit alsof en meende hij elk woord. Een klimaat van controverse creëren, zijn tegenstanders provoceren en intimideren. Verbaal, of door bijvoorbeeld bij vriesweer als enige in korte mouwtjes te koersen.
‘Door die grote mond, zijn immense charisma en fenomenale prestaties werd Van Looy in België, en ver daarbuiten, als een halfgod aanbeden. Maar wegens zijn dominante houding haatten zijn tegenstanders hem ook hartsgrondig, zeker de fans van zijn concurrenten. Met als toppunt de nasleep van het fameuze WK 1963 in Ronse waar Benoni Beheyt Van Looy geklopt had. De enige keer in mijn lange carrière dat ik op koersen echte vechtpartijen tussen twee supportersclans gezien heb. Alleen met de figuur Van Looy was zoiets mogelijk.
‘Rik liet ook geen kruimels over voor de anderen, zelfs geen kermiskoers. ‘Een coureur hoort álles te willen winnen.’ Merckx vond dat ook, maar tegen hem bestond er veel minder aversie. Eddy was goedmoedig, bescheiden… De ideale schoonzoon, vaak klagend over een pijntje, een verkoudheid… Een enorm contrast met de zelfverzekerde en uitdagende Van Looy, die ook op een andere manier won dan Merckx. Eddy was de man van de overheersing die vertrok wanneer hij wilde, Van Looy veel meer de coureur van de over-mijn-lijkmentaliteit en rivaliteit.
‘Hoewel hij door die houding wel eens botste met Jan en alleman, benadrukten alle mensen met wie ik sprak voor mijn boek hetzelfde: een grote meneer en kampioen. Wegens zijn palmares, maar ook drie andere zaken kwamen telkens naar voren. Een: Rik was geen achterbakse coureur of zweetdief. Walter Godefroot zei me: ‘Je kon hem nooit iets verwijten, want hij reed meer dan wie ook op kop.’ Twee: Van Looy sprintte meestal rechttoe-rechtaan, zonder te kwakken. En drie – heel belangrijk in een peloton: hij kwam zijn financiële afspraken, uitgezonderd enkele akkefietjes met onder meer enkele GBC-ploegmaats en met Peter Post, altijd na.
‘Ook binnen zijn team was Rik de onbetwistbare kopman. Zijn wil was wet. Een egoïst, ja, maar dat is elke kampioen. Bovendien gingen al zijn ploegmaats zonder morren voor hem door het vuur. Ze verdienden immers zelf ook een flinke cent, zeker in de criteriums waar Van Looy voor hen een goed contract afdwong. Zo heeft hij het loonbriefje van menig coureur opgekrikt.
‘Voor zijn ploegmaats was Rik allerminst een bullebak. Veeleisend, dat wel, en als ze niet deden wat hij vroeg, was het kot te klein, maar als ze hun opdracht correct uitvoerden en hun best deden, dan heeft hij hen nooit uitgescholden, zelfs niet als hij de koers verloor. Hij had er zelfs geen moeite mee dat een ploegmaat zijn kans ging, áls hij tenminste zelf geen goeie benen had en dat aangaf.
‘Opvallend ook: Rik was na een overwinning nooit uitbundig. Veel meer genoot hij van de zegeroes en de intimiteit op de fiets dan van al het drukke gedoe op het podium. Winnen was ook de meest natuurlijke zaak ter wereld. Op de finishlijn wuifde hij eens, meer niet, en zijn ploegmaats viel hij nooit in de armen. ‘Job gedaan, op naar de volgende koers’, dacht hij.
‘Daardoor was Van Looy na een nederlaag ook nooit erg ontgoocheld, behalve voor dat ene BK in 1959 in zíjn Herentals, dat Petrus Oellibrandt won. Zelfs het WK 1963 hield hem amper wakker. In de daaropvolgende opgeklopte hetze met Beheyt deed Rik zelfs vrolijk mee, want dat leverde in de criteriums meer geld op dan als hij gewonnen had.’
‘Ik had misschien de Tour kunnen winnen, maar dan had ik het anders moeten aanpakken.’
Robert Janssens: ‘Van Looys credo was: koersen is aanvallen. Op zijn nochtans heel snedige sprint heeft hij nooit gespeculeerd. Veel meer plezier haalde hij uit het pijnigen van zichzelf, en vooral zijn tegenstanders. Hij ging ervan uit: ‘Als ik afzie, dan de anderen ook. En ik kan het meest afzien, dus zo kan ik winnen.’ Temperament, hé. Altijd iedereen willen doodrijden. Tientallen keren heeft Edgard Sorgeloos hem moeten intomen: ‘Rik, blijf zitten, het is nog 200 kilometer.’ Maar toch per se als eerste willen aanvallen, in plaats van dat aan zijn ploegmaats over te laten.
‘Edgard, die veel geleerd had van de koersslimme Van Steenbergen, was zijn tactische gids, maar had Rik meer naar hem geluisterd, dan was zijn palmares ongetwijfeld nog rijker gevuld geweest. Volgens Sorgeloos zelfs met de Tour. Zeker die van 1962, waarin Rik met één gedachte startte: ‘Met vijftien renners in Parijs arriveren. Alleen als ik kraak, zal er een andere winnen!’ Helaas: Van Looy kraakte niet, hij viel en moest opgeven, naar Pau. Maar in de twaalf ritten ervoor had hij van bij de start aangevallen. Topfavoriet Jacques Anquetil , nochtans een goede vriend van Rik, moest constant in de achtervolging om hem terug te halen. Rázend was hij.
‘Of Van Looy echter die Tour, of een andere editie, had gewonnen met een slimmere aanpak? Ik denk het niet. Daarvoor was hij iets te weinig klimmer en kon hij vooral te weinig tijdrijden, zeker in vergelijking met Anquetil, Monsieur Chrono. Raar voor een tempobeul als Van Looy, die in een wedstrijd zelfs kickte op het superieure gevoel om alleen voorop te rijden. Maar toen deed hij ánderen pijn, terwijl hij in een tijdrit het alleen tegen de klok moest opnemen. Dat stuwde hem veel minder vooruit.
‘Van Looy koerste vooral op prikkels. Zo gaf hij zijn zoon ooit een uitbrander voor een slecht schoolrapport. Waarop die antwoordde dat zijn vader, dan al 34, ook geen klassiekers meer won. Rik was zo in zijn gat gebeten dat hij een week later de Waalse Pijl op zijn naam schreef…
‘Die prikkels haalde hij vooral uit de rivaliteit met zijn tegenstanders, die hij bewust zelf aanwakkerde. In tegenstelling tot de meer diplomatische Van Steenbergen, die in het peloton een netwerk van bevriende coureurs aanlegde, reed Van Looy vooral tégen de anderen.
‘Ik vergeet nooit die rit in de Tour, toen Rik, dan al lang gestopt, chauffeur was voor Het Laatste Nieuws. We reden naast de ontsnapte Bernard Hinault die vuur spuwde omdat zijn metgezel Henk Lubberding weigerde op kop te komen. Op dat moment zei Rik: ‘Als je een échte kampioen bent, moet je de coureur met wie je voorop rijdt háten alsof hij je grootste vijand is. Als je dat niet kunt, zul je nooit grote koersen winnen.’ Van Looy ten voeten uit.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier