Sneller dan iemand ooit durfde te hopen, ontpopte Bart Swings (22) zich van een wereldkampioen skeeleren tot een kandidaat/outsider voor een olympische snelschaatsmedaille. Een analyse van zijn steile evolutie door de ogen van zijn begeleidingsteam. DOOR JONAS CRETEUR

Ik ben 16 jaar schaatstrainer en dit zag ik nog nóóit. Vergelijk het met iemand die in een half jaar op Roland Garros tennist.” Aldus sprak de Nederlander Marc Otter toen de 19-jarige Bart Swings, op dat moment drievoudig wereldkampioen skeeleren, begin januari 2011 onder de limiet voor het EK allround snelschaatsen dook. Amper twee maanden eerder had de Herentenaar zijn eerste stage op ijs afgewerkt, nadat hij de winter ervoor de allereerste keer een klapschaats aangetrokken had. Tot dan was Swings alleen op ijs verschenen met ijshockeyschaatsen – just for fun -, maar toen Koen Verweij, de Nederlander die hij in het skeeleren makkelijk aftroefde, succesvol de overstap naar het snelschaatsen maakte, dacht de Vlaams-Brabander: wat die kan, kan ik ook.

En dat is gebleken: in januari 2013 swingde hij naar wereldbekerwinst op de 1500 meter in Heerenveen en naar brons op het WK allround in Hamar. Begin dit jaar eindigde Swings als vierde op het EK allround, in de aanloop naar hét grote doel: Sotsji, waar hij de 5 km (zaterdag), de 1500 m (volgende zaterdag) en de 10 km (dinsdag 18 februari) afwerkt. Op de kortste afstand zijn de medaillekansen het grootst, áls alles perfect verloopt. Om de vergelijking van Marc Otter door te trekken: amper vier jaar nadat hij voor het eerst een tennisracket vastpakte, zou Swings, die tijdens de Spelen 23 wordt, al de (halve) finale van Roland Garros halen.

Een razendsnelle ontwikkeling, die een climax moet bereiken op de Spelen van Pyeongchang 2018 waar de Belg niets minder dan olympisch goud ambieert. Eén nadeel echter: de curve die de voorbije jaren als een raket omhoogschoot, zal tot 2018 steeds meer afvlakken. “De laatste stapjes richting de ábsolute top zullen veel meer energie en uren vergen dan de reuzenpassen die Bart tot nu toe gezet heeft”, zegt Bart Veldkamp, sinds vorige winter Swings’ technische coach. En dus waren en worden details cruciaal in zijn verdere evolutie. “Daarvoor spiegelen we ons aan de hyperwetenschappelijke aanpak van wielerploeg Team Sky”, zegt physical coach Jelle Spruyt. Dat de schaatser Bradley Wiggins zijn ‘sportheld’ noemt, is dus niet toevallig. “De manier waarop die naar zijn Tourzege werkte, door te letten op marginal gains – alle beetjes maken samen een groot verschil -, is een inspiratiebron”, aldus Spruyt, samen met Veldkamp de kernfiguur van ‘Team Stressless’ (de naam van de Noorse sponsor) dat in samenwerking met de Bakala Academy van de KULeuven Swings naar onverwacht vroege hoogtes stuwde. Hoe zijn ze daarin geslaagd? Waar moet hij in Sotsji op letten? En hoe groot is de progressiemarge? Een analyse.

1) TECHNIEK

Het meest prestatiebepalende aspect in het snelschaatsen. “De verdeling tussen het belang van het fysieke en het technische gedeelte schat ik op 25 versus 75 procent”, zegt Bart Veldkamp. “Een grote uithouding en veel kracht zal een mindere techniek dus nooit compenseren. Zeker omdat het verschil tussen de toppers op fysiek vlak vrij klein is.”

De zeer specifieke schaatstechniek had skeeleraar Swings verrassend snel onder de knie. “Vooral de aerodynamische houding in een diepe hoek – de verhouding tussen het bovenlichaam en de benen – en de kunst om zijn kracht efficiënt over te zetten op het ijs”, aldus Veldkamp. “Daardoor heb ik alleen details moeten finetunen die hem intussen van 90 procent op 95 procent gebracht hebben. Er is dus nog progressiemarge, vooral in de bochten, want dat is het grote verschil met het skeeleren. Daar neem je de bochten op je linkerbeen en maak je met rechts een snelle stepbeweging, op het ijs moet je echter druk op je réchterbeen zetten en verschuift je lichaamszwaartepunt.”

Jelle Spruyt: “Dat zijwaarts afzetten – ideaal 90 graden op de rijrichting – in een diepe hoek is een heel onnatuurlijke beweging die veel skeeleraars nooit beheersen. Bart wel, al heeft hij bij het uitdraaien van de bocht soms nog de neiging om, als hij moe wordt, het laatste stuk af te snijden en rechtdoor te schaatsen. De laatste drie, vier passen moet je echter perfect afwerken, want net dan kun je het meest versnellen. Meer dan op het rechte stuk, waar je op het einde zelfs snelheid verliest.”

Swings’ grootste werkpunt is echter zijn start en eerste 100 meter. “Daar zit Bart nog maar op 50 à 75 procent”, zegt Veldkamp. “Grotendeels te wijten aan zijn achterstand qua kracht (zie punt twee, nvdr), waardoor hij bij de afzet ook technisch gezien zijn vermogen niet in een ideale voorwaartse beweging kan omzetten. Het is al verbeterd – drie à vier tienden sneller op de eerste 100 meter moet op termijn zeker kunnen – maar een superstarter zal Bart nooit worden.”

Kenmerkend aan Swings’ techniek is zijn hoge slagfrequentie, een erfenis van het skeeleren. Veldkamp: “Voor een bocht heeft hij 14 tot 16 slagen nodig, voor de rechte lijn 6 tot 8. Sven Kramer (de mondiale nummer een, nvdr), die met lange, krachtige halen schaatst, telt telkens een slag of twee minder. De frequentie is echter niet bepalend, wél het vermogen per slag. Bart moet Kramer dus niet kopiëren, maar zijn hogere frequentie koppelen aan een hogere wattage. Dé uitdaging voor de toekomst.”

Dat de Herentenaar de techniek alsmaar beter aanvoelt, blijkt ook uit een niet onbelangrijk detail: de messen onder de schaatsen. Spruyt: “Twee jaar geleden merkte Bart niet eens op dat de messen helemaal verkeerd gebogen waren. Nu voelt hij elk minuscuul deukje of iets te grote buiging direct aan.”

2) FYSIEK

De techniek mag dan wel belangrijker zijn, zonder een ijzersterke fysieke conditie en een uitgebalanceerd lijf haal je nooit de top. Ook op dat vlak moest Swings zich aanpassen. Kinesist Maarten Thysen: “Schaatsen is heel vermoeiend voor de spieren, omdat je altijd in een hoek zit, waardoor je benen voortdurend op springen staan. In het skeeleren daarentegen kun je even de rug strekken en je laten meedrijven in een peloton. Bovendien gebruik je er hoofdzakelijk de quadriceps (dijbeenspier, nvdr), terwijl in het schaatsen door de zijwaartse afzet ook de achterste bilspieren zwaar belast worden. Een hele aanpassing. Als Bart na een tijdje opnieuw begint te schaatsen, loopt hij nog altijd enkele dagen stokstijf.”

Niet onlogisch, aangezien Swings qua kracht en rompstabilisatie een grote achterstand heeft op te halen. Thysen: “Tot de zomer van 2011 deed Bart niet veel meer dan wat sit-ups. Daarom heb ik toen een meerjarenplan opgesteld, tot en met 2018, met als tussenstop Sotsji. Eerst gericht op coördinatie – hoe moet ik die oefeningen perfect afwerken? -, daarna op het vergroten van de spieren, om tot slot dat opgebouwde spierpotentieel beter te laten renderen met korte, maximale krachttrainingen. Dat alles gecombineerd met rompstabilisatieoefeningen om de rug- en buikspieren de kracht van de benen zo goed mogelijk te doen opvangen, belangrijk met het oog op blessurepreventie.”

Het schema van Thysen wierp zijn vruchten af: Swings’ explosiviteit – gemeten op een sprongmat – steeg met 20 à 25 procent, wat hem vooral op de 1500 meter van pas komt. Niettemin valt het op hoe smal zijn bovenbenen zijn in vergelijking met andere toppers. “Niet de spieromvang is belangrijk,” nuanceert Thysen, “wel de krácht ten opzichte van het lichaamsgewicht. Met minder spiermassa moet je bovendien minder kilo’s meeslepen en verzuren je benen minder vlug. Kijk naar Martina Sáblíková (meervoudig olympisch en wereldkampioene op de 3 en 5 km, nvdr), haar beentjes zijn ook maar sprietjes.” “Toch”, stipt Bart Veldkamp nog aan, “blijft kracht Barts grootste minpunt en is het zaak om daar intensief op te blijven werken.”

Absoluut geen probleem is Swings’ conditie, opgebouwd door al van jongs af op topniveau te skeeleren. Spruyt: “Op dat vlak moet Bart voor geen enkele schaatser onderdoen. Zijn VO2max (maximale zuurstofopnamecapaciteit, nvdr) ligt op 74, ongeveer de waarde van een gemiddelde profrenner. Hij recupereert ook bijzonder snel. Op een allround toernooi scoort Bart op het laatste nummer, de 10 km, altijd heel goed omdat hij dan nog veel reserves heeft.” Conditioneel top dus, maar toch blijft het team van Swings zoeken naar marginal gains. “Sinds juni vorig jaar gebruikt Bart bijvoorbeeld de Power Breathe, een toestel dat je middenrifspier sterker maakt waardoor je beter kunt ademen tijdens een inspanning. Ook de renners van Team Sky doen er een beroep op”, aldus Spruyt, die samen met professor Peter Hespel – de man achter het succes van Zdenek Stybar – de trainingsschema’s van de schaatser opstelt.

Minder marginal en zelfs cruciaal voor de fysieke prestaties en recuperatie is de voeding. Op dat vlak volgt Swings al drie jaar het advies van sportdiëtist Raf Van Dyck. “Voor Bart is het belangrijk om vooral genoeg te eten en te drinken. Zeker direct na de inspanning, aangezien hij door de koude omstandigheden op het ijs en zijn vlotwerkende stofwisseling veel energie verbruikt. Dat móét hij aanvullen, want Bart staat nu al heel scherp: 66 kilo en 6 procent vet. Lager mag niet, want dan wordt hij vermoeider en vatbaarder voor ziektes. Een vetrijke wafel hoeft hij zeker niet te mijden.”

Swings neemt ook (gecertificeerde en dus dopingvrije) supplementen. “Van vitamine D, die de immuniteit versterkt, tot lactaatbuffers die het melkzuur in de benen beter neutraliseren. Tien weken voor de Spelen is hij daarmee gestart. De laatste dagen gecombineerd met geconcentreerd rodebietensap om de zuurstofopname te verhogen.”

3) TACTIEK/ERVARING

Hoewel het dit seizoen nog geen enkele keer perfect liep, zijn Swings’ medaillekansen het grootst op de 1500 meter, het koningsnummer waar de sprinters en de mannen van de lange adem elkaar treffen. Veldkamp: “Barts sterkte is dat hij door zijn uithoudingsvermogen en snelheid een vlakke race kan schaatsen, terwijl de spurtertypes in de laatste ronde een flink verval hebben. Zijn nádeel is dat hij bij de start en in de eerste ronde soms nog te veel achterstand oploopt. En dan komt hij af en toe ook in de problemen bij de wissel van banen halfweg, zoals op het WK afstanden 2013 en op het EK allround dit jaar. Na een te trage start in de binnenbaan kon zijn snellere tegenstander in de buitenbaan gelijke tred houden, waardoor Bart bij de keuze om hem voor of achter te passeren een inschattingsfout maakte – een kwestie van ervaring.”

Die is nog bepalender op de 5 en 10 km. “Meer dan op de 1500 meter – drie ronden knallen – is de race-indeling daar bijzonder belangrijk”, zegt Spruyt. “Bart startte al vaak iets te traag, waardoor zijn laatste ronde de snelste van allemaal was. Nog een overblijfsel uit het skeeleren waar je altijd wat reserve inbouwt voor de eindsprint, terwijl je in het schaatsen in de slotomloop stikkapot moet zitten na rondenlang net op de limiet te hebben gereden, zónder je techniek te verwaarlozen.”

In die zin is de loting van de 10 km in Sotsji in Swings’ voordeel. De Herentenaar rijdt er de voorlaatste of laatste rit tegen Jorrit Bergsma of Sven Kramer, de twee Nederlandse toppers. “Bart zal zich in de eerste zes, zeven kilometer aan hen kunnen optrekken – als ze tenminste niet té snel schaatsen -, waardoor hij een te trage start kan vermijden”, vertelt Spruyt die nog een pluspunt ziet: “Door bij de laatste vier te kunnen starten, zal Bart exact weten welke tijd nodig is voor plaats x of y. Al zullen we sowieso een schema opstellen dat twee, drie seconden sneller is dan zijn persoonlijk record (13’08”08, nvdr) – gezien zijn piek naar Sotsji moet dat haalbaar zijn. Lukt het niet, dan heeft hij tenminste geprobeerd.”

4) MENTAAL

Alles uit het lijf persen en tegelijkertijd technisch verzorgd (en snel) blijven schaatsen: het is ook een mentale kwestie. “In het skeeleren”, zegt Spruyt, “start Bart altijd met het idee: niemand klopt mij vandaag. Daar druipt de winnersmentaliteit van hem af. In het schaatsen is dat zelfvertrouwen minder, omdat hij weet dat hij de techniek nog niet perfect beheerst. Daardoor let hij er soms te veel op en schaatst hij te weinig agressief, zeker op de 1500 meter. Op 5 en 10 km houdt hij zich – dikwijls zelfs onbewust – ook af en toe een beetje in, uit vrees om zichzelf op te blazen. Zelfs op training heeft hij dat nog. Pas tien dagen geleden hoorde ik hem op stage een eerste keer zeggen: ‘Nu ben ik écht kapot.'”

In de zoektocht naar de uiterste pijngrens wordt Swings sinds eind 2012 begeleid door sportpsycholoog Bert De Cuyper, die ook Zdenek Strybar bijstaat. Hij legt de vinger op de wonde: “In het skeeleren jut de tegenstand Bart op om tot het gaatje te gaan. Schaatsen daarentegen is veel eenzamer, waardoor je rap negatieve gedachten krijgt als de benen beginnen te verzuren. ‘Ik ga dit niet meer volhouden.’ Bart moet dat proberen te vermijden door met sleutelwoorden te werken die de aandacht wegleiden van de pijn en de focus op het ‘hier en nu’ houden. Die key words zijn bij hem vooral gericht op belangrijke technische details: ‘rechts aansnijden’, ‘bocht afmaken’, ‘ontspannen’ (in de rechte lijn).

“Om agressiviteit en verbetenheid op te wekken”, vult De Cuyper aan, “heb ik Bart op pad gezet om op het einde van een schaatsrace de slotfase van een succesvolle skeelerwedstrijd op te roepen. Die visualisatie moet hij er doorgedreven inslijpen, door op training en in vrije momenten zo’n eindjump te herbeleven, met zo levendig mogelijke visuele, auditieve en andere zintuigelijke prikkels.”

Door die directe competitie in het skeeleren bezit Swings een heel visuele ingesteldheid, die hij in het schaatsen op een andere manier aanwendt. “Op het voorbije EK in Hamar focuste Bart op de bewegende tv-camera langs de rechte lijn, een richtpunt waar hij naartoe kon rijden”, aldus Spruyt. “In Sotsji zal de camera zelfs een halve ronde de schaatsers volgen, nog een groter voordeel dus.”

Aan de Spelen zijn echter ook nadelen verbonden. De Cuyper: “Een gigantisch circus waar altijd onverwachte zaken gebeuren, die de focus van een olympische debutant als Bart kunnen afleiden. Daarom moet hij zich alleen concentreren op de dingen hij zelf kan controleren: zijn routine en gewoontes, zéker voor een race. Kan hij die – bijvoorbeeld zijn traditionele power nap twee uur voor de wedstrijd – door omstandigheden niet volgens schema uitvoeren, dan moet hij terugvallen op een vooraf bepaald plan B. Bijvoorbeeld: een blinddoek en oordopjes meenemen zodat hij dat dutje op een andere plaats en tijdstip kan doen.” “En niet te vergeten,” lacht Spruyt, “zijn accreditatie héél goed bijhouden, want Bart verliest rap iets.”

Nog een aandachtspunt: uitvoeringsdoelen bepalen, geen resultaatdoelen. De Cuyper: “Bart moet focussen op hoe hij de beste Bart Swings kan zijn, op wat hij dus – opnieuw – zélf kan controleren: techniek, rust, voeding… Zich laten meeslepen in (te) hoge ambities van de buitenwereld heeft geen zin, want een resultaat hangt ook af van de prestaties van de concurrentie, en die heb je niet onder controle.” Spruyt vult aan: “Daarom hebben we binnen ons team nog geen twee keer over een medaille gesproken. Alleen de uitvoering telt, en dan zal het resultaat vanzelf volgen.”

Met dank aan Actemium, sponsor van Bart Swings

“Om agressiviteit en verbetenheid op te wekken doet Bart er goed aan om op het einde van een schaatsrace de slotfase van een skeelerwedstrijd te visualiseren.” Bert De Cuyper, sportpsycholoog

“De laatste stapjes richting de absolute top zullen veel meer energie en uren vergen” Bart Veldkamp, technisch coach

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content