Ouders aan de zijlijn: ‘De autorit na de match is een sleutelmoment voor je sportende kind’

Ouders willen het beste voor hun sportende kinderen, maar zitten op een delicate balans tussen aanmoedigen en pushen. ‘Beloningen werken niet op lange termijn’, zegt kinder- en jongerenpsychologe Charlotte Verhesen.
Na een verloren voetbalmatch stappen ouder en kind samen in de auto. ‘Je had beter moeten passen’, zegt de vader. ‘Waarom liet je die speler zo vrij?’ De analyse is goedbedoeld, maar het kind verstijft.
‘Die autorit is vaak hét moment waarop kinderen afhaken’, zegt Charlotte Verhesen. ‘Ze stappen liever niet in dan weer kritiek te moeten slikken.’
Verhesen is als kinder- en jongerenpsychologe verbonden aan het Stedelijk Lyceum Topsport in Antwerpen en werkt met jonge sporters bij de nationale meisjesvoetbalteams van de Red Flames.
In haar praktijk in Lint begeleidt ze zowel topsporters als kinderen die worstelen met motivatie, prestatiedruk of faalangst. Ze traint ook coaches bij hun relatie met ouders: ‘Want die zijn, zeker bij jonge kinderen, minstens zo bepalend als de trainer, in positieve en negatieve zin’.
We beginnen bij het begin: hoe laat je een kind een sport kiezen, zonder dat je als ouder die keuze te veel opdringt?
Charlotte Verhesen: Het is normaal dat ouders hun passie met hun kinderen willen delen, zeker als ze zelf op hoog niveau gesport hebben. Maar plezier is minstens even belangrijk, vooral op jonge leeftijd. Kleuters en lagereschoolkinderen raad ik aan om zo lang mogelijk verschillende sporten te proberen – turnen, dans, tennis, voetbal of zwemmen. Dat helpt hen motorisch en sociaal te ontwikkelen. En het houdt het leuk.
Veel succesvolle topsporters hebben zich trouwens pas laat gespecialiseerd, zo blijkt uit onderzoek, omdat die brede basis hen veelzijdiger maakt. Als kinderen de puberteit bereiken gaan ze zelf een voorkeur uitspreken. Ouders moeten dat proces respecteren en niet te vroeg sturen.
‘In de puberteit komt de waarheid vanzelf boven. Pubers die niet meer willen sporten, zeggen dat luid en duidelijk: ik ga niet meer, ik vind het stom.’
Hoe voorkom je dat je kind iets kiest om jou te pleasen, in plaats van wat het zelf graag doet?
Verhesen: Dat merk je aan hun gedrag in en rond de sport. Heeft je kind zin om te trainen? Haalt het er energie uit? Of hoor je vaak excuses als ‘ik voel me niet zo goed’ of ‘ik heb geen zin?’ Dat zijn signalen dat het misschien niet zijn of haar keuze is. Als je dat merkt, ga dan het gesprek aan: ‘Wat vind jij ervan? Wat zou je liever doen?’ Misschien ligt hun hart wel bij pianospelen, toneel of een andere creatieve uitlaatklep. Veel ouders beschouwen sport als dé weg, maar niet elk kind is daar gelukkig mee. Forceren om jou blij te maken, werkt zelden op lange termijn – het kind houdt dat niet vol.
Zijn er risico’s als een kind toch dezelfde sport beoefent als zijn ouders?
Verhesen: Als je thuis opgroeit met tennis of wielrennen, is het logisch dat je die interesse overneemt. Dat is geen probleem, zolang je er plezier aan beleeft. Het wordt pas een risico als ouders hun kind te veel sturen of hun eigen gemiste kansen projecteren. In de puberteit komt de waarheid vanzelf boven. Pubers die niet meer willen sporten, zeggen dat luid en duidelijk: ‘Ik ga niet meer, ik vind het stom.’ Dan moet je als ouder loslaten, want hoe meer je aandringt, hoe meer weerstand je krijgt. Pubers zijn daar meesters in: ‘Als jij het wilt, doe ik het zeker niet.’
De beste manier om voor je kind te supporteren? Laat hem met rust
Niet elk kind is sportief. Moet je het dan pushen om te sporten?
Verhesen: Bewegen is essentieel voor de fysieke en mentale ontwikkeling, daar zijn alle experts het over eens. Een teamsport zoals voetbal of volleybal kan sociale vaardigheden versterken en structuur bieden, wat heel waardevol is. Ik zeg altijd: geef het een kans, maar als kinderen na enkele weken of maanden duidelijk laten merken dat het niets voor hen is, zoek dan alternatieven.
Dat hoeft geen klassieke sport te zijn. De jeugdbeweging is een mooi voorbeeld. Daar bewegen kinderen volop en ze bouwen sociale banden op. Gewoon buitenspelen met vriendjes – rennen, klimmen, fietsen – is ook waardevol. Het draait om beweging en welzijn, niet om presteren in een sportclub.
‘Als ouder moet je niet in paniek raken – “Je bent zo goed, geef niet op!” – maar je kind laten reflecteren.”
Wat raadt u ouders aan die liever willen dat hun kind focust op studie, en niet op sport, laat staan een topsportcarrière?
Verhesen: Duw je kind niet weg van sport, als de passie er is. Het ene hoeft het andere niet in de weg te staan. Ik was zelf topsporter in de dressuur en ben nu klinisch psycholoog. Universiteiten en hogescholen bieden ook een topsportstatuut aan, zodat studenten hun studies kunnen spreiden.
Andersom zou ik ook niet alles op een topsportcarrière zetten. Slechts enkelen hebben het talent, anderen raken geblesseerd. Bovendien verdienen veel sporters, vooral bij de kleinere vrouwensporten, niet genoeg om rond te komen, en moeten ze dat combineren met werk. Een plan B – een diploma behalen – is dus zeker aangewezen. Zo val je na je eventuele sportcarrière ook niet in een zwart gat.
En een puber die plots zegt: ik wil stoppen met mijn sport. Hoe reageer je daar het best op?
Verhesen: Vraag aan je kind, open en neutraal: ‘Wat vind je nu moeilijk? Mis je iets, zoals tijd met vrienden? Ligt het aan de club, de trainer, de opofferingen?’ Pubers kunnen impulsief zijn, zeker als ze in een topsporttraject zitten en veel moeten laten – feestjes, vrije tijd, rust. Geef ze ruimte om na te denken over de voor- en nadelen, zonder meteen een beslissing te eisen.
Ik begeleidde onlangs een zwemster op hoog niveau die twijfelde. Samen met de federatie besliste ze een pauze te nemen. Na enkele weken miste ze het water en keerde ze sterker terug. De rust gaf haar helderheid. Maar ik zie ook jongeren die na zo’n break ontdekken dat het fijn is om niet alles op te offeren. Dat is ook een prima keuze. Als ouder moet je niet in paniek raken – ‘Je bent zo goed, geef niet op!’ – maar je kind laten reflecteren.
De drive om topsporter te worden moet uit het kind komen. Hoe stimuleer je dat?
Verhesen: In de psychologie onderscheiden we intrinsieke en extrinsieke motivatie. Intrinsiek komt van binnenuit: ‘Ik wil dit, het is mijn passie, het is wie ik ben.’ Extrinsiek komt van buiten: ‘Ik doe dit om mijn ouders blij te maken, om mijn coach te plezieren of om straf te vermijden.’ Het vuur moet echt uit het kind zelf komen, zeker voor topsport, waar opofferingen groot zijn. En ouders kunnen dat voeden door hun enthousiasme te erkennen.
‘Voor kinderen met ADHD kan beloning wel helpen, maar in het algemeen werkt intrinsieke motivatie altijd beter.’
Ik werk met jonge voetballers die soms twijfelen: ‘Is dit het waard?’ Dan vraag ik: ‘Waarom doe je het? Wat wil jij eruit halen?’ Als hun antwoord is: ‘Ik droom van profvoetbal, ik voel me vrij op het veld’, dan zit het goed. Extrinsieke prikkels – beloningen zoals ‘als je traint, krijg je een cadeau’ of straffen zoals ‘anders ben ik boos’ – werken op lange termijn minder.
‘Jeugdvoetbal kan ook gespeeld worden in een kindvriendelijke omgeving’
Mag je dan geen beloning geven?
Verhesen: Jawel, maar koppel het niet aan het resultaat. Ik vond het bijvoorbeeld altijd fijn dat mijn mama tijdens mijn examens een aardbeientaartje kwam brengen. ‘Je bent zo goed aan het studeren, geniet ervan.’ Dat voedt de innerlijke werkijver, en dan komen de resultaten vanzelf. Voor kinderen met ADHD kan beloning wel helpen, maar in het algemeen werkt intrinsieke motivatie altijd beter.
Waar ligt voor een kind de grens tussen passie en ongezonde obsessie?
Verhesen: Ik begeleidde ooit een basketballer van twaalf die plots extreem intensief ging trainen. Dat is niet gezond, zeker niet op die leeftijd. Balans is essentieel: een topsportmentaliteit vraagt discipline, gezond eten en hard werken, maar ook voldoende rust. Een basketbalcoach legde het ooit prachtig uit: als je traint zonder rust, is het alsof je een document maakt en nooit op ‘opslaan’ drukt – je werk gaat verloren.
Te veel obsessie leidt tot overtraining, blessures en mentale uitputting. Ouders moeten dat helpen bewaken, zonder de passie van het kind te doven. Stel grenzen, maar leg uit waarom: ‘Rust maakt je sterker.’
Sommige tieners gaan profs nadoen en bijvoorbeeld hun eten tot op de gram afwegen. Hoe maak je duidelijk dat dat niet nodig is op hun leeftijd?
Verhesen: Dat is een uitdaging, zeker bij pubers die idolen imiteren. Ze zien Wout van Aert of Nina Derwael op Instagram en denken: dat moet ik ook doen. Als ouders dan zeggen: je bent zestien, dat is niet nodig, luisteren ze niet: ‘Wat weet jij daarvan?’
Mijn advies: schakel een expert in, zoals een diëtist of sportpsycholoog. Die kan je kind uitleggen: ‘Op jouw leeftijd heb je andere behoeften en te streng diëten kan je groei schaden.’ Pubers accepteren dat sneller van een professional dan van hun ouders. Geef ook voorbeelden: triatleet Marc Herremans trainde vroeger zo hard dat hij blessures opliep, turnster Simone Biles kwam na een jaar rust sterker terug op de Olympische Spelen. Positieve bekrachtiging helpt ook: ‘Ik zie hoe gepassioneerd je bent, laten we dit slim aanpakken.’ Zo stuur je bij zonder hun drive te breken.
Hoe ga je om met een gezinsleven dat bijna volledig draait om een sportend kind, zonder dat het te veel wordt?
Verhesen: Dat is een valkuil voor veel gezinnen. Drie, vier of meer trainingen tijdens de week, wedstrijden in het weekend – het slurpt tijd en geld. Sommige ouders gaan nog verder met extra coaches, privélessen, buitenlandse stages, het allerbeste en duurste materiaal. Dat creëert torenhoge verwachtingen, en die druk voel je als kind. Opmerkingen als ‘Weet je hoeveel tijd en geld we hierin steken?’ bouwen bij het kind een interne stem: ‘Ik mag niet falen, ik moet het waarmaken.’ Dat is dodelijk voor hun plezier en zelfbeeld.
Ouders moeten bewust zijn van hun woorden en investeringen. Het draait om hun ontwikkeling, niet om jouw offers. Hou het luchtig: ‘We steunen je omdat we je graag zien groeien’. En niet: ‘Dit móét resultaat opleveren.’ Als een talentvol kind op de juiste manier traint en een goede mentaliteit heeft, zal het zijn of haar weg naar de top wel vinden.
Sommige kinderen vinden het lastig als ouders komen kijken naar wedstrijden. Hoe pak je dat aan?
Verhesen: Sommige kinderen voelen zich gesteund met mama en papa langs de kant, anderen ervaren druk – zelfs als je niet kritisch bent. Dat kan komen door hun perfectionisme: ‘Papa en mama komen, ik moet perfect zijn.’ Vraag daarom expliciet: ‘Vind je het fijn als wij er zijn? Waar staan we het best, dichtbij of verderaf?’ Misschien is de kantine oké, maar niet pal naast het veld. Of ze willen liever een grootouder in het publiek, omdat die aanwezigheid minder beladen is.
Bij de jonge Red Flames ondervind ik dat ook: de ene speler geniet van publiek, de ander zegt: ‘Laat me in mijn bubbel.’ Respecteer dat, zeker bij belangrijke matchen. Natuurlijk is het niet leuk om als ouder te horen: kom niet kijken. Maar het gaat om het comfort van je kind.
‘Stimuleer een groeimindset: “je kunt het nóg niet” in plaats van “je kunt het niet”.’
Wat zeg je na een wedstrijd in de autorit naar huis?
Verhesen: Die autorit is een sleutelmoment. Veel ouders beginnen meteen te analyseren: ‘Je had dit beter moeten doen, waarom deed je dat niet?’ Dat maakt kinderen bang voor de rit – ze willen bijna niet instappen. Mijn advies: start met vijf positieve punten: ‘Je stond sterk in je duel, je hebt goed samengespeeld, je inzet was top.’ Pas daarna noem je één verbeterpunt: ‘Misschien kun je nog werken aan je positiespel.’
Wetenschap toont aan dat die 5:1-ratio bij kinderen nodig is om kritiek te verwerken. Bij pubers verschuift het naar 3:1. Vraag eerst: ‘Hoe vond jij het gaan?’ Kinderen zijn vaak al streng voor zichzelf: ‘Ik speelde slecht, ik miste kansen.’ Help ze dan het positieve te zien: ‘Je hebt ook dit goed gedaan.’ Dat bouwt een creatieve mindset, die essentieel is voor prestaties. Te veel kritiek activeert angst, en dan blokkeren ze in een wedstrijd. Ze moeten leren dat een fout geen ramp is, maar een kans om te groeien.
Hoe leer je je kind discipline, zoals op tijd komen en respect tonen?
Verhesen: Dat begint bij de ouder, vooral in de eerste zeven jaar van het kind. Tot drie jaar maken hersenen verbindingen, van drie tot zeven jaar blijven de meest gestimuleerde over – daarom is die periode cruciaal voor waarden zoals respect en verantwoordelijkheid.
Hoe jij als ouder omgaat met fouten is hun blauwdruk. Vloek je hard als je een glas laat vallen? Dan leren ze dat frustratie er zo uitziet. Als jij na een nederlaag schreeuwt tegen de scheidsrechter omdat die een verkeerde beslissing genomen heeft, leren je kinderen dat dat normaal is. Maar als je zegt: ‘Oeps, kan gebeuren’, dan leren ze kalmte.
Later, in de puberteit, koppel je het aan hun doelen: ‘Wil je topsporter worden? Dan hoort op tijd komen erbij.’ Als ze slordig zijn, en bijvoorbeeld hun spullen niet verzorgen, vraag dan: ‘Wat wil je laten zien met dit gedrag? Past dit bij je droom?’ Geef ook autonomie: ‘Jij kiest, maar dit zijn de gevolgen.’
Hoe help je kinderen tegenslagen en nederlagen verwerken, zonder dat het hun zelfbeeld schaadt?
Verhesen: Jouw reactie als ouder is de basis. Stimuleer een groeimindset: ‘Je kunt het nóg niet’ in plaats van ‘je kunt het niet.’ Ik zeg vaak tegen sporters: ‘Je moet een miljoen fouten maken voor je goed bent. Je hebt er nu één begaan, op naar de rest!’ Dat normaliseert tegenslag.
Koppel eigenwaarde ook los van resultaten: ‘Jij bent niet je score, je bent wie je bent.’ Wie zo’n groeimindset heeft, ziet verlies als een uitdaging. Wie vast zit in ‘ik ben slecht’ geeft sneller op. Begin ook jong. Vloek bij een slecht rapport of match niet, maar zeg: hoe kunnen we hieraan werken? Dat geldt voor sport én het leven.
Sociale media vergroten verwachtingen van de buitenwereld. Hoe ga je daarmee om?
Verhesen: Sociale media zijn dubbel. Ze kunnen inspireren – denk aan peptalks van idolen zoals Simone Biles – maar ze schetsen ook een vertekend beeld. Kinderen vergelijken zich met gefilterde levens en voelen druk: ‘Ik moet ook zo zijn.’ Help hen sociale media bewust gebruiken, zodat het hen steunt, niet sloopt: ‘Vergelijk om te leren, niet om jezelf neer te halen.’
TikTok is leuk, maar ze moeten weten dat veel quatsch is. Laat ze delen wat ze zelf willen, zoals een wedstrijdverslag, zolang het leuk blijft, niet te prestatiegericht. En stem ook af: vinden ze het oké als jij als ouder iets op je eigen account post? Het draait om hun comfort. Het komt altijd op hetzelfde neer: ouder zijn van een sportend kind betekent begeleiden, niet leiden. Het pad is van hen, niet dat van jou.
Charlotte Verhesen
Geboren op 9 januari 1992 in Edegem.
Studeerde kinder- en jongerenpsychologie en een postgraduaat praktijkgerichte sportpsychologie (KU Leuven).
Specialiseerde zich in ACT (Acceptance and Commitment Therapy) en EMDR (Eye Movement Desensitization and Reprocessing), met een focus op trauma en sport.
Sportpsycholoog in Stedelijk Lyceum Topsport in Antwerpen en bij de Red flames U15 & U19.
Docent bij Voetbal Vlaanderen.
Mental coach bij Handbal Vereniging Uilenspiegel.
Traint coaches in het betrekken van ouders, en ondersteunt in haar praktijk zowel individuele sporters als kinderen en jongeren met klinische problematieken.
Doet zelf aan paardrijden, volleybal en padel.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier